Ik ben lid van het Republikeins Genootschap. Niet het nieuwe, maar het oude. Dat houdt in dat ik op een lijst sta van mensen die tegen de monarchie als staatsvorm zijn. Het is een exclusief gezelschap, want je kunt je niet zomaar aanmelden, je moet ervoor gevraagd worden. Ik herinner me een telefoontje van Hans van den Bergh of ik op de lijst wilde, toen ik een badinerend stukje had geschreven over het koningshuis. Praktische consequenties had het lidmaatschap niet, er kwam zelfs geen contributie aan te pas, het ging louter om het publiekelijk uitkomen voor mijn overtuiging. Ik accepteerde de uitnodiging, want ik vond het wel sjiek om eindelijk eens op een duidelijk principe te kunnen bogen. In dit geval: gelijke kansen voor iedereen.
Een staatshoofd dat zijn of haar functie dankt aan geboorte is een fremdkörper in een democratie. Ook al is de macht van zo’n staatshoofd tot praktisch nul gereduceerd, de regering blijft altijd ministerieel verantwoordelijk in geval van faux pas van de vorst of diens directe familie. Een koningshuis geeft altijd gedoe over geld (de hoogte van de uitkeringen, de vraag waarom er geen belasting betaald wordt over het gigantische persoonlijke vermogen), gedoe over verbintenissen (trouwen met een Duitser, geparenteerd zijn aan het Videla-regime, Mabels louche vrienden) en gedoe over individuele acties (de Greet Hofmans-affaire, de Lockheed-affaire). Om maar te zwijgen van een absurditeit als het Margarita-schandaal. Allemaal overbodige, tijd- en energieslorpende problemen die je simpel buiten de deur kunt houden door een fatsoenlijke president te kiezen, die na een overzichtelijke periode weer vertrekt of die desnoods afgezet kan worden. Ja, de republiek is waarlijk een superieure staatsvorm!
En toch klopt er geen vurig republikeins hart in mijn borst. Mijn houding laat zich het beste omschrijven door een uitspraak van managementgoeroe Yogi Berra: ‘In theorie is er geen verschil tussen theorie en praktijk, maar in de praktijk wel.’ In principe ben ik een republikein, maar in het dagelijks leven heeft die opvatting geen betekenis. Niet dat ik een stiekeme sympathie voor Oranje koester, het is een kwestie van desinteresse. Eigenlijk denk ik dat de monarchie niet genoeg schade aanricht om er aanstoot aan te nemen en niet genoeg belang heeft om er een principezaak van te maken.
Dit klinkt nogal slapjes, maar dat komt ook doordat er zo veel mensen zijn die het koningshuis wél belangrijk vinden. Tal van Nederlanders zijn gehecht aan de koningin en zullen moeiteloos overschakelen op Willem-Alexander en Máxima. Zij zwaaien met vlaggetjes, hebben plezier in de Oranje-folklore, luisteren naar de kerstboodschap, voelen zich getroost en gesterkt door de vorstelijke aanwezigheid bij een of andere ramp, schrijven persoonlijke brieven naar het staatshoofd – kortom het koningshuis voorziet in een emotionele behoefte van de massa. Wie ben ik met mijn rationele principes om vol te houden dat die lui het bij het verkeerde eind hebben? Hetzelfde gaat op voor religie. Ik ben een katholiek opgevoede atheïst, maar ik heb niets tegen katholieken, noch tegen de paus, en zal mezelf ook nooit uitschrijven uit het doopregister. Niet principieel genoeg.
Een land heeft een uithangbord nodig, een stamhoofd, een president, een koning, een keizer of een groothertog. Alles is best, zolang het geen dictator is. Dat de functie van boegbeeld via erfopvolging is geregeld blijft een minpuntje maar, hey, er liggen wel meer dingen vast via erfelijkheid. Aan kinderen van musici die ook musicus worden stoor ik me niet. Als niet-praktiserend republikein zie ik uit naar een gezellig volksfeest geflankeerd door hier en daar een vreedzame protestdemonstratie. Bij geen van beide zal ik me vertonen.