Spring naar inhoud


Het vraagstuk van de assertiviteit

Gabriël van den Brink: Geweld als uitdaging. De betekenis van agressief gedrag bij jongeren. Uitgeverij van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW. 429 pag. f

Geweld en agressie zijn in Nederland de laatste decennia toegenomen. Er zijn vele manieren om misdaadstatistieken te interpreteren, er moet rekening gehouden worden met fluctuaties in aangiftebereidheid en met de sturende danwel remmende invloed van de misdaadberichtgeving, maar zorgvuldige ontrafeling van relevante factoren leert dat er inderdaad sprake is van een substantiële stijging. Vanaf 1975 kruipen de curves genadeloos omhoog. In zijn uitgebreide studie Geweld als uitdaging. De betekenis van agressief gedrag bij jongeren besteedt Gabriël van den Brink vele pagina’s aan de inventarisatie van allerlei empirische onderzoeken. De hiervoor noodzakelijke tabellen en grafieken veraangenamen de lectuur niet bijzonder, maar het is wel erg nuttig dat Van den Brink zoveel empirisch materiaal heeft geordend en in een kader geplaatst. Op feitelijk niveau staat deze studie als een huis.

In zijn analyse legt Van den Brink een grote nadruk op assertiviteit. Tegelijk met de opkomst van assertiviteit als een centrale persoonlijke waarde in het leven, halverwege de jaren zeventig, begonnen ook de cijfers voor geweld en agressie te stijgen. De toegenomen mondigheid van burgers zorgde voor instorting van de standenmaatschappij, een vergaande informalisering en meer egalitarisme in de opvoeding. Massaal en in een vrij kort tijdsbestek werd zowel in het publieke leven als in het privédomein overgeschakeld van een bevelsstructuur op een onderhandelingsstructuur.

Geweld, criminaliteit en agressie kennen vele oorzaken of beter gezegd: voedingsbodemachtige risicofactoren, want je kunt van één geweldpleger niet zeggen dat hij tot zijn daad is gekomen doordat zijn ouders zijn gescheiden of doordat hij te veel alcohol drinkt, maar voor groepen gelden deze verbanden wel. De risicofactoren voor criminaliteit zijn bekend: jong zijn, man zijn, gebroken gezinnen, lage welstandsklasse, slechte schoolprestaties, geneigdheid tot alcohol- of druggebruik en (de laatste tijd) allochtoon zijn. Voor de meeste van deze verbanden geldt dat mensen geneigd zijn ze te beschouwen als feiten die bij het leven horen, omdat ze zo weinig aangrijpingspunten voor verandering bieden. Aan iemands sekse valt niets te doen, jongheid gaat vanzelf voorbij en sociaal-economische problemen zijn notoir lastig aan te pakken. Preventiebeleid slaat doorgaans te pletter tegen de rotsen van de maatschappelijke status quo.

Het opmerkelijke is echter dat de welvaart voor iedereen, dus ook voor de lagere klassen, juist enorm is toegenomen de afgelopen 25 jaar. Mensen maken zich niet zozeer druk over het aloude instrumentele geweld (inbraak, beroving, verkrachting), alswel over wat met een moderne term ‘zinloos geweld’ is gaan heten. Onder deze paraplu worden uiteenlopende incidenten bij elkaar geveegd, variërend van uit de hand gelopen ruzies in het verkeer, uitgaansgeweld, vandalisme in de publieke ruimte tot het molesteren van onschuldige voorbijgangers. Zinloos geweld dient geen duidelijk doel, het is gratuït, arbitrair en toevallig. Het heeft vooral een expressieve functie. De plegers worden overmand door emotie en handelen in een impuls.

Analyse van ‘zinloos-geweld’-incidenten laat zien dat de daders lang niet altijd uit de bekende risicogroepen afkomstig zijn. Onder voetbalhooligans bevinden zich huisvaders met een vaste baan, iets wat ook gold voor de groep die Meindert Tjoelker doodschopte. Het makkelijk toegeven aan agressieve impulsen staat volgens Van den Brink in verband met de toegenomen assertiviteit. Wie overtuigd is van zijn eigen geweldigheid en er een groot gevoel van eigenwaarde op nahoudt, is relatief vatbaarder voor narcistische krenkingen. Als een onbekende de assertieve persoon bedoeld of onbedoeld niet het verschuldigde respect betuigt, ontsteekt hij in woede en bij gebrek aan zelfbeheersing kunnen er dooien vallen. Niet zo bedoeld, maar toch.

Assertieve mensen eisen ruimte voor zichzelf op. Wat er gebeurt als ze die niet krijgen, wordt duidelijk in het verkeer, waar de ene autobestuurder de ander doodschiet, als die hem een paar minuten blokkeert en waar automobilisten al bumperklevend en de middelvinger opstekend wraak nemen op een ander die hen toevallig gehinderd heeft. Op eerste-hulpafdelingen, op consult bij de huisarts exploderen mensen van woede, als hun eisen niet snel genoeg worden ingewilligd. In menigtes, in uitgaansgelegenheden moeten mensen op hun tellen passen, want een verkeerde blik kan al aanleiding zijn voor ruzie. Dolgedraaide assertiviteit dringt op in het dagelijks leven.

Andere maatschappelijke ontwikkelingen versterken de ontsporing van assertiviteit in agressie. Kinderopvoeding staat in het teken van liefde en zorg, waarbij disciplinering en regels op de achtergrond zijn geraakt. Kinderen worden in materieel en geestelijk opzicht veel meer verwend, waardoor er niet of nauwelijks tolerantie voor frustratie wordt aangeleerd. Het idee van discipline verhoudt zich slecht met het belang dat ouders hechten aan kinderlijke zelfontplooiing of identiteit. Kinderen gaan op steeds jongere leeftijd uit en drinken steeds meer. Voor veel jongeren valt uitgaan samen met uit je dak gaan. De weggevallen religieuze kaders zijn vervangen door een cultus van het lichaam, de sensatie en de kick. De bijkomende agressie kan zelfs een doel op zichzelf worden, zoals gebeurt bij voetbalevenementen, waar supporters heengaan om te matten, omdat dit zo’n euforisch gevoel geeft.

Ouders zijn trouwens niet de enigen die moeite hebben met het handhaven van regels, want de Nederlandse overheid is bijna synoniem met het begrip gedoogbeleid. Tegelijkertijd signaleert Van den Brink op allerlei terreinen een verzwaring van de normatieve eisen die mensen aan elkaar stellen. Het bedrijfsleven vraagt routinematig van sollicitanten sociale en communicatieve vaardigheden. In de slipstream van de assertieve levensstijl stellen partners hogere eisen aan elkaar (en gaan ze scheiden bij teleurstelling). Egalitaire en informele omgangsvormen maskeren een toegenomen gevoeligheid voor krenking door anderen. Seksueel geladen opmerkingen van mannen die vroeger als grapjes zouden zijn geklassificeerd vallen nu onder de categorie ‘seksuele intimidatie’. Het vroegere ‘kattenkwaad’ van kinderen of tieners kan nu niet meer door de beugel. Was het vroeger gewoon om overal te mogen roken, tegenwoordig is de roker een paria.

Het is de vraag of dit voorbeelden zijn van hogere normatieve eisen. Er hebben zich verschuivingen voorgedaan in wat wel en niet acceptabel gedrag wordt gevonden, maar het lijkt me onjuist hier het predikaat ‘hoger’ aan toe te kennen. Voor 1975 lag alles wat met autoriteit te maken had zeer gevoelig. Iemand tutoyeren, terwijl hij ‘u’ verwachtte was al een enorme gaffe. Vroeger werden vrouwen als vanzelfsprekend als (seks)object tegemoet getreden. Tegenwoordig laten mannen dit wel uit hun hoofd. Wèl is het vrouwen toegestaan om onafgebroken – ik hoor of zie het dagelijks – de zinsnede ‘lekker ding’ (over mannen) in de mond te nemen. Ik kan dit niet echt als een vooruitgang in normatieve eisen kwalificeren. Ongelikte berigheid van mannen wordt vervangen door pathetische stoerdoenerij van vrouwen. Alsof de maatschappij daar mee opschiet.

Van den Brink concentreert zich vooral op jongeren (zie de ondertitel van zijn boek). Bij het schetsen van oplossingen ter beteugeling van de toegenomen agressie wijst hij op het belang van de situationele component: het zijn de momentane omstandigheden, waardoor jongeren zich aan geweld te buiten gaan. Jongeren die zich op school of op het werk netjes aan de regels houden ervaren in hun vrije tijd, of ze die nu thuis doorbrengen of in het uitgaanscircuit, nauwelijks beperkingen. Er is niemand die hen tot de orde roept. Deze ontremmende factor wordt extra aangeblazen door het feit dat de jongeren die van zichzelf al geneigd zijn tot het najagen van kicks ook makkelijk in staat zijn de voor hen aantrekkelijke omstandigheden op te zoeken. Ouders noch gezagsdragers stellen grenzen aan de fysieke mobiliteit van jongeren. Van den Brink ziet weinig in het invoeren van repressieve maatregelen, omdat deze haaks staan op de principes van het moderne verkeer. Hij pleit ervoor om sociale normen en gedragsregels sterker te expliciteren. Hij meent kennelijk dat jongeren niet weten wat de regels zijn. Hij wil meer zichtbare politie in gebieden waar de regels worden overtreden. Ook pleit hij voor een minder afzijdige opstelling van burgers en lijkt het hem raadzaam als de cafés er verschillende sluitingstijden op nahouden. Op die mnaier kunnen het dronkemansgeschreeuw en de kloppartijen prettig over de hele nacht worden uitgesmeerd.

Dit zijn allemaal aanbevelingen van het niveau druppel-op-gloeiende-plaat. Van den Brink vindt wel dat ouders meer discipline moeten verwerken in hun opvoeding, maar hoe dat precies in z’n werk gaat als tegelijk het alcoholgebruik van jongeren onder de 16 maatschappelijk wordt gedoogd, is niet helemaal duidelijk. Wat oplettende burgers zouden kunnen uitrichten op Station Lelylaan, waar de machinist niet durft te stoppen uit angst voor het geweld van daar opererende roversbendes, is ook niet duidelijk. De regels uitspellen aan degenen die het Slotervaartzwembad terroriseerden heeft evenmin effect gehad.

Er zijn te veel problemen met geweld die niet speciaal met jongeren te maken hebben. De problemen met bijvoorbeeld Marokkaanse of Antilliaanse criminelen zijn anders van aard en vereisen een andere aanpak dan de voetbalhooligans of het uitgaansgeweld. In het panorama van agressie en geweld zijn jongeren misschien niet eens zo belangrijk. Ze zijn belangrijk omdat ze statistisch meer aan geweld doen dan ouderen, maar dat is overal en altijd het geval. Jongeren imiteren de assertieve opstelling van ouderen. Ook onder volwassenen komt veel agressiviteit voor. Ouders bedreigen leerkrachten, omdat er iets op school is gebeurd met hun kind wat hun niet zint. Volwassenen gedragen zich grof en onbeschoft in loketsituaties of gaan met elkaar op de vuist om een parkeerplaats. Veel van dit soort om zelfbeheersing vragende maar agressie oproepende situaties hebben met drukte en volheid te maken. Er is teveel vraag naar goederen, diensten, hulp, informatie en er zijn te weinig mensen om de stroom van instant-behoeftebevredigers vlotjes te verwerken. In een maatschappij waar iedereen de hele dag bezig is zijn recht en zijn plezier te zoeken doen jongeren vanzelfsprekend mee. Hoe zouden ze beter moeten weten?

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan