Spring naar inhoud


Een man moet iets te jagen hebben

Terwijl de hele wereld, nu ja in de kranten en op social media, verontwaardigd opstoof over de schandelijke moord op Cecil de leeuw, verdiepte ik me in de lotgevallen van Moby Dick. Het was vakantie, ik bevond me op een zeilboot en dat leek me een passende setting voor een maritiem getoonzet boek. Ik was altijd teruggedeinsd voor deze klassieker uit de wereldliteratuur, omdat ik vreesde dat het te mannelijk zou zijn: knoestige zeebonken, walvisjacht, scheepsbeschuit, harpoenen, storm op zee en dat 800 pagina’s lang. Er komt inderdaad geen vrouw in voor, op twee figuranten na, de herbergierster die de jonge Ishmael in het begin onderdak biedt, en een vrouw die meehelpt met de bevoorrading van het schip. De door haar nadrukkelijk ingebrachte kruidenthee (bedoeld als substituut voor de consumptie van alcohol) komt vele hoofdstukken later terug, wanneer harpoenier en kannibaal Queequeg, nauwelijks aan de dood ontsnapt, een hartversterking nodig heeft. Hij krijgt een glaasje cognac en de reglementaire kruidenthee wordt in de oceaan gegoten. Tot zo ver de, vergeefse, vrouwelijke inbreng in Moby Dick.

Een mannelijker entourage dan Moby Dick vind je niet snel in de literatuur. Toch kon ik me er goed in verplaatsen, omdat het geen eendimensionaal avonturenverhaal is, maar de geschiedenis van een krankzinnige obsessie. Voor de walvis, meer specifiek de potvis, kun je ook iets anders invullen: een vrouw, de graal, de wereldheerschappij, maakt niet uit. Als ‘iets’ ook voor ‘iets anders’ kan staan, fungeert dat ‘iets’ als symbool en op dat moment wordt de grens tussen lectuur en literatuur overschreden. De blik van de lezer wordt opgetild en verruimd, al krijg je er in dit geval ook veel wetenswaardigheden bij over walvissen in wezen en tijd.

Wat die jacht betreft, is de wereld van 150 jaar geleden die Melville beschreef wel onherkenbaar veranderd. Walvisvaarder was zo ongeveer het summum van een zwaar, en vooral stoer beroep. De strijd aanbinden met zo’n gigantisch roofdier (in tegenstelling tot andere walvissen die plankton eten heeft de potvis tanden en eet diepzee-inktvissen) gold als buitengewoon moedig, iets waarin een man zijn mannelijkheid kon bewijzen. Wat een verschil met die Amerikaanse tandarts die veel geld betaalde om een zielige leeuw uit zijn beschermde territorium te lokken en met een geweer vanaf veilige afstand om te leggen.

De walvisvaarders van de Pequod, inclusief de eenbenige kapitein Ahab, zijn helden die hun leven in de waagschaal stellen om in hun levensonderhoud te voorzien door de burgers aan wal van brandstof (traan) voor hun lampen te voorzien – de tandarts is een egoïstische, criminele lafaard op wie iedereen spuugt. Zelfs de autoriteiten van Zimbabwe vragen nu zijn uitlevering om hem te berechten. Toch schemert ook in Moby Dick al het begin van bekommernis door met het levende wezen dat zo monomaan wordt vervolgd. Melville keurt bij monde van eerste stuurman Starboard de geobsedeerde wraakzucht van kapitein Ahab af (zo veel rampspoed alleen om het verlies van een been af te straffen!) en maakt zich in een beschouwing over menselijke onmatigheid zorgen over een mogelijk uitsterven van de potvissen als soort. Een zorg die hij overigens onmiddellijk als onnodige muizenis wegwimpelt, maar het punt is wel gemaakt. Intussen heeft de lezer even veel medelijden met de walvis Moby Dick als met Cecil de leeuw, gewoon omdat ze een voornaam hebben – de beste manier om compassie te wekken.

Thuisgekomen zag ik Peter Buwalda in ‘Zomergasten’ vertellen hoe hij een plotseling opgevatte interesse voor klassieke muziek in het vat had gegoten. Hij had voor 1300 euro de inboedel van een failliete cd-winkel opgekocht en wekenlang niets anders gedaan dan die 1300 cd’s afluisteren. Even monomaan en typisch mannelijk als kapitein Ahab. Walvissen, leeuwen, cd’s, het maakt niet uit. Een man moet iets te jagen hebben.

Artikelen in Column.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan