Spring naar inhoud


Kleinkinderen hebben alles al

Beste Beatrijs,

Onze kinderen zijn academisch opgeleid en hebben als tweeverdieners genoeg te besteden. Wat mijn vrouw en ik hun hebben geprobeerd bij te brengen, namelijk oog voor de minderbedeelden is ogenschijnlijk weg. Onze kleinkinderen, beginnende tieners, kunnen bij verjaardagen geen verlanglijstje opstellen, want ze hebben alles al, inclusief een eigen computer waarop ze uren bezig zijn. Uit nood geven we hun meestal een boekenbon of geld. Kunnen we dit geld niet beter aan echte behoeftigen geven?

De kleinkinderen hebben alles

Beste De kleinkinderen,

Veel mensen zijn inderdaad ruim van al het denkbare voorzien. Of hieruit ook volgt dat zij minder oog hebben voor behoeftigen, weet ik niet. Ik denk eigenlijk van niet. Nederlanders scoren best hoog op het punt geld geven aan goede doelen. Waarschijnlijk doen uw kinderen dat ook. Als u daar niets van afweet betekent dat nog niet dat ze niets geven. Het is in ieder geval niet beleefd om rond te bazuinen dat en hoeveel men geeft aan liefdadigheid.

U moet deze twee dingen (cadeautjes voor kleinkinderen en liefdadigheid) dan ook niet door elkaar halen. Die twee hebben niets met elkaar te maken. Cadeautjes voor kleinkinderen horen erbij voor u als grootouders. Dat uw tienerkleinkinderen geen lijstje kunnen opstellen met dingetjes voor het bedrag dat u normaal daar voor uittrekt is niet zo vreemd. Kleren kopen ze liever zelf. Boeken lezen ze niet en muziek halen ze van internet. Met bossen bloemen of kamerplanten doe je hun geen plezier, alcohol en rookwaar mogen ze niet, wat blijft er over? In ieder geval geen briefpapier, want brieven schrijven doen ze ook niet. Computerspelletjes kunnen ze niet vragen, want die kosten allemaal meer dan 50 euro. Het is echt moeilijk, hoor. Maar dat is niets nieuws. Al in de jaren zestig was het heel gebruikelijk voor grootouders om een geldbedrag te geven voor de verjaardag van een tienerkleinkind, omdat die aan het sparen was voor een pick-up of een brommer. Uw oplossing (een of andere bon of gewoon geld) is heel normaal en veel grootouders doen dat. En de kleinkinderen zijn er zeker blij mee. Als ze goed opgevoed zijn, schrijven ze een bedank-e-mailtje…

Ga dus gewoon door met wat u altijd al deed en houd de post ‘filantropie’ gescheiden van de post ‘cadeautjes voor kleinkinderen’.

Artikelen in Cadeaus, Grootouders en kleinkinderen, Tieners.

Gelabeld met .


Bellen in gezelschap

© Sjoerd van der Zee

Beste Beatrijs,

Een schoonzuster van mij is zeer hartelijk, vriendelijk, gastvrij en zorgzaam. Helaas heeft ze de gewoonte te telefoneren, terwijl ze in gezelschap zit, bijvoorbeeld in de kring rond de tafel. Volgens mij moet je je even uit het gezelschap terugtrekken en niet iedereen laten meeluisteren. In haar eigen huis kan ik er moeilijk iets van zeggen, maar het gebeurt ook als zij bij ons te gast is. Zij heeft altijd haar mobieltje paraat. Ik wilde er tot nu toe niets van zeggen en subtiele wenken worden niet begrepen. Mijn schoonzuster beschikt namelijk over gevoelige tenen en heeft nogal neiging op te vliegen. Heb ik fossiele opvattingen als ik me stoor aan haar gebel?

Haar mobiel staat altijd aan

Beste Haar mobiel,

Uw ideeën over telefoonetiquette zijn zeker niet fossiel, maar wel deels generatiegebonden. Mensen onder de 35 gaan minder strikt om met mobiel telefoneren dan ouderen. Hoewel de veertigers, vijftigers die in het openbaar vervoer of in restaurants hun werkgerelateerde onzin op topvolume door hun mobieltjes schetteren ook niet moeten worden onderschat. Maar uw vraag gaat over telefoneren in een sociale context. Daarvoor luidde de regel altijd: dat doet men niet. Je onderbreekt geen lopende conversatie met een bezoeker om met een derde telefonisch kletspraatjes te gaan uitwisselen.

Voor jongeren ligt dit anders. Zij hebben hun mobiel altijd bij zich en hij staat altijd aan. Het is een verlengstuk van zichzelf, waar hun identiteit mee is gemoeid. Zij hebben vaak niet eens meer een vaste telefoon. Zonder hun mobiel bestaan zij niet. Ze vinden het ook helemaal geen etiquetteschennis om onder sociale omstandigheden te bellen of te worden gebeld. Toch zijn er situaties voorstelbaar, waarin zelfs jongeren zich wel degelijk ergeren. Het onderbreken van romantische tête-à-têtes omdat iemand z’n nieuwsgierigheid naar een binnenkomend sms’je niet kan bedwingen valt bijvoorbeeld meestal niet goed bij degene die levend en wel erbij zit. Je kunt dat ding ook wel eens afzetten tenslotte.

Ook al zou uw schoonzuster bij de jongeren horen, het is nog steeds niet gepast om in een kring van familieleden met anderen te gaan zitten bellen. Dit is meer iets voor op een jongerenhangplek. Haar vragen om dit gedrag te staken is waarschijnlijk haar overvragen. Maar een vriendelijk verzoek om zich onder het bellen van het gezelschap te verwijderen (‘Kind, ga even naar een andere kamer / de gang / de keuken met je telefoon, dat is veel rustiger voor jou en voor ons’) zal toch niet tot een driftaanval leiden? De eerste zin van uw brief geeft in ieder geval goede hoop dat zij zich wel íets aan u gelegen zal laten liggen.

Artikelen in Schoonfamilie, Telefoon, Visite.

Gelabeld met .


Vriend praat alleen over geneeskunde

Beste Beatrijs,

Ik heb sinds geruime een lieve vriend, die nu arts in opleiding is. Zelf ben ik werkzaam als medisch secretaresse. De meeste van zijn vrienden zijn ook arts in opleiding. Als mijn vriend met deze vrienden optrekt, gaat het gesprek maar over één ding: de geneeskunde en alles wat daarmee samenhangt. Zij hebben op dat moment totaal geen oog voor andere onderwerpen. Ik hang er zo’n beetje bij, zonder dat ik ook maar enige bijdrage lever aan het gesprek. Hun interesse is mijns inziens erg eenzijdig en dat irriteert me. Bovendien voel ik me er ongemakkelijk bij. Wat kan ik eraan doen om me meer op mijn gemak te voelen?

Omringd door vakidioten

Beste Omringd door,

Het voor buitenstaanders ondoordringbare gesprek is een bekend fenomeen onder vakgenoten, juist ook onder artsen, en helemaal onder artsen in opleiding. Ze praten over wat hen het meest bezighoudt en dat is nu eenmaal het vak. Want als ze in opleiding zijn, leiden ze een zwaar bestaan, waarin nauwelijks tijd is voor iets anders. Ze zouden niet eens kunnen verzinnen waarover ze nog meer zouden kunnen praten.

Het is eenzijdig, dat is waar, maar ze zitten in een fase van hun leven, waarin ze monomaan moeten zijn. Dat heeft ook wel iets moois, vind ik. Maar voor u is het vervelend, dat is begrijpelijk. Tegenover zo’n overmacht heeft het weinig zin om te proberen de conversatie een draai naar wat algemenere onderwerpen te geven. Dat lukt toch niet. Zijn er geen partners van de medici aanwezig, die niet in het vak zitten? Dan zou u zich met hen kunnen onderhouden. Dat is de geëigende strategie van partners van artsen: terwijl de artsen over het vak praten, praten zij met elkaar over andere dingen. Maar ja, als al die artsen vriendinnetjes/vriendjes hebben die ook arts zijn of willen worden, dan hebt u daar nog niks aan.

In dat geval moet u uw aanwezigheid reduceren, denk ik. Als uw vriend ergens heen gaat, waar alleen artsen zullen verschijnen, moet u maar af en toe verstek laten gaan en zelf iets ondernemen met eigen vrienden of vriendinnen. Als u en uw vriend mensen uitnodigen, zorg er dan voor dat er ook niet-artsen komen. Het is niet zo erg als het sociale leven van u en dat van uw vriend niet volkomen samenvallen. Uw vriend gaat naar dingen die alleen leuk voor hem zijn, u doet dat ook, en de dingen waar u samen heen gaat moeten voor u beiden iets te bieden hebben.

Artikelen in Liefde en relaties, Vrienden en kennissen.

Gelabeld met .


Zoons hebben slechte tafelmanieren

Beste Beatrijs,

Al jaren zijn mijn drie zoons de deur uit en twee van hen hebben ook al een eigen gezin gesticht. Onze maaltijden waren altijd een rustpunt van de dag. Ook nu nog liggen hun servetringen klaar, als ze op bezoek komen.

Mijn probleem is dat mijn zoons onbehouwen tafelmanieren vertonen. Ze eten met een lepel in plaats van met een vork, ze zetten hun ellebogen op tafel en ze praten met volle mond. Als ik hier aanmerkingen op maak, dan zeggen ze dat het op deze manier ook best kan en dat Italianen ook zo hun pasta eten. Dit speelt bij ieder bezoek wel een keer. Hoe moet ik dit aanpakken?

Slobberende zoons

Beste Slobberend,

Uw zoons zijn wel wat oud voor dit gedrag. Dit is meer iets voor kinderen en de kinderleeftijd is dan ook de juiste tijd voor het bijbrengen van goede tafelmanieren, want er gaan jaren van strikte supervisie overheen. Op een gegeven ogenblik hebben kinderen de aanwijzingen zo vaak gehoord dat de gewenste manieren automatisch worden vertoond.

Blijkbaar is dit niet gelukt met uw zoons. En het is heel moeilijk om het gedrag bij volwassenen aan te leren. Dat lukt alleen wanneer ze gemotiveerd zijn, en uit uw woorden maak ik op dat het onderwerp tafelmanieren hen niet bijzonder interesseert. Wat u nog zou kunnen proberen is uzelf in de strijd werpen. Dat gaat ongeveer zo: U zit met uw zoons aan tafel, vraagt om hun aandacht en stelt vervolgens de vraag of zij u misschien een plezier willen doen. Dan zullen ze wel ‘ja’ zeggen, want welke zoon wil z’n moeder nu niet een plezier doen.

U laat een korte stilte vallen en terwijl zij verwachtingsvol naar u opkijken, legt u het allemaal nog maar eens uit. Hoe het ook al weer zit met mes en vork, volle mond, de ellebogen, servetgebruik, de hele mikmak. Vertel hoe prettig u het zou vinden als zij zich aan uw eettafel gezeten aan deze toch zeer eenvoudige regels zouden houden. Voeg er aan toe dat u dan nog blijer met hun aanwezigheid zou zijn dan u toch al bent.

Artikelen in Eten en drinken, Ouders en volwassen kinderen, Visite.

Gelabeld met .


Hoelang ‘gelukkig nieuwjaar’?

Beste Beatrijs,

Hoelang mag/moet je mensen een ‘gelukkig nieuwjaar’ toewensen? Ik zit op een bridgeclub, die op 10 januari voor het eerst in 2006 bijeenkomt. Wat te doen? Er zijn ongeveer tachtig leden. Ik ken ze bijna allemaal. Dames kussen? Op zichzelf een aangename klus, maar kan dat nog op dat moment? Of juist niet? Kan ik sommigen wel gelukkig nieuwjaar wensen en anderen overslaan? Op 14 januari zijn er ook bridgewedstrijden. Is dan de deadline voor goede wensen verstreken?

Hoelang ‘een goed 2006’?

Beste Hoelang,

U mag tegen mensen ‘gelukkig nieuwjaar’ zeggen, zolang als u er zelf aardigheid in hebt. Na een week of twee krijgen de meeste mensen genoeg van de beste wensen, zowel om ze uit te spreken als om ze aan te horen. En na drie weken kunnen de onverminderd enthousiast toegeworpen beste wensen een zekere korzeligheid opwekken, omdat niemand nog enige versheid aan de datum ontwaart.

Op een bridgeclub van tachtig man gaat men zeker niet alle leden een voor een langs. Als u bij binnenkomst ‘gelukkig nieuwjaar’ zegt bij wijze van begroeting tegen de personen met wie u toevallig komt te spreken, is dat voldoende. De formule hoeft niet bij elke nieuwe bridgeronde met nieuwe tegenstanders te worden herhaald. Als u een vaste bridgepartner hebt, komt deze persoon in aanmerking om apart de hand te schudden. Dames worden niet gekust, althans niet vanwege hun sekse. Niemand wordt gekust. Kussen is voor goede vrienden en familieleden en degenen met wie de jaarwisseling zelf wordt doorgebracht. Op het werk of bij zakelijke ontmoetingen worden goede wensen uitgesproken zonder daarbij te kussen. Hetzelfde geldt voor vage kennissen, zoals degenen die men alleen kent van de bridgetafel of van de sportschool.

Artikelen in Aanspreken en begroeten, Feestdagen, Scholen en verenigingen, Taalgebruik.


Onbeleefde collega’s

© Sjoerd van der Zee

Beste Beatrijs,

Al jaren werk ik bij hetzelfde bedrijf: aardige collega’s, goede en veelal informele sfeer. Helaas gaat dat informele soms zo ver dat ik tijdens gesprekken met collega’s ruim zicht krijg op de kauwgum in hun monden. En als het nou van die jeugdige personen waren, maar nee, het zijn allemaal – net als ik – mensen die de 50 gepasseerd zijn. Ongegeneerd kauwgum kauwen, heren die met de hand in het kruis een gesprek met je voeren, of met in elk neusgat een vinger, zodat ik me constant afvraag waar ik mijn blik heen moet wenden: niet op de kauwgum letten, niet naar de handen kijken. Maar waar dan wel, want ik heb geleerd dat je iemand aankijkt tijdens een gesprek. Wat kan ik hier aan doen zonder de collegiale verhoudingen te verstoren?

Geen gezicht

Beste Geen gezicht,

Misschien werkt het als u er op een constaterende manier een opmerking over maakt, zoals er vroeger wel tegen een vrouw ‘Je vlagt’ werd gezegd om haar erop te attenderen dat haar onderjurk onder haar rok uitstak. Dus u onderbreekt het werkoverleg en zegt neutraal: ‘Ik zie je kauwgum.’ Collega zegt dan: ‘Huh? Wat bedoel je?’ U weer: ‘Je kauwt met je mond open, ik zie een vracht kauwgom met veel spuug, het ziet er onsmakelijk uit.’ De ander (hopelijk): ‘O, sorry’.

Hetzelfde met: ‘Je hebt je vingers in je neus’. In een nadere toelichting zonodig: ‘het ziet er beetje raar uit.’ Als u om te beginnen alleen maar iets signaleert, voelt de ander zich niet zozeer aangevallen als wel betrapt en wie weet corrigeert hij zichzelf. Op (krabbende) handen in het kruis past geen commentaar, want mensen op het werk worden niet geacht de blik op het kruis van collega’s te richten, dus dan kunt u zich maar beter ziende blind houden.

Artikelen in Collega's.

Gelabeld met , .


Geen kerstkaarten meer

Beste Beatrijs,

Eigenlijk willen wij na twintig jaar geen kerst- of nieuwjaarswensen meer versturen. Volgens mij zijn wij niet de enigen. Iedereen voelt zich verplicht, en het kan bij ons oplopen tot wel honderd kaarten die we moeten versturen. We hebben bedacht dat we het bedrag dat we hier normaal gesproken aan besteden beter naar een goed doel kunnen overmaken. Weet u een gepaste tekst om op een kaart te zetten, zodat wij dit aan onze kennissen kunnen laten weten?

Moe van de kerstpost

Beste Moe van,

Als u geen zin meer hebt om kerstkaarten te versturen, dan kunt u er toch gewoon mee ophouden? Waarom zou u iedereen over uw voornemen gaan inlichten? Op die manier bent u alsnog bezig met kaarten versturen, en dan kunt u net zo goed in een PS-je de beste wensen toevoegen. Men merkt het vanzelf wel. De enkeling die gewond zou kunnen raken omdat hij meent uit de gratie te zijn gevallen, kunt u handhaven op uw lijst, die daardoor tot hanteerbare proporties van een handjevol kan worden teruggebracht. Ik denk niet dat het mensen interesseert dat u een nobeler bestemming hebt gevonden voor het geld dat u anders aan de kerst- en nieuwjaarswensen besteedt. De keuze van goede doelen is een persoonlijke beslissing, evenals de hoogte van uw schenking. Deze overwegingen staan los van het al dan niet versturen van kerstkaarten en u hoeft uw vrienden en kennissen niet op de hoogte te brengen van uw filantropische acties.

Maak het niet te ingewikkeld, lijkt me. Als u genoeg hebt van een verplichting die volgens u zinloos is geworden, dan staat het u vrij ermee op te houden. Er volgen geen sancties. Niemand zal reclameren: ‘Zeg, ik heb geen voorgedrukte en gesigneerde beste wensen van je gekregen. Hoe zit dat?!’ Het enige wat zal gebeuren is dat u per jaar minder voorgedrukte en gesigneerde beste wensen in de brievenbus krijgt. Maar daar zult u toch niet rouwig om zijn, als u ze zelf niet meer verstuurt?

Artikelen in Feestdagen, Post.

Gelabeld met .


Vriend is handtastelijk

Beste Beatrijs,

Sinds een paar jaar ben ik gescheiden en in die periode raakte ik bevriend met een echtpaar dat bij mij in de buurt woont. Vooral de vrouw is een echte vriendin geworden, wij zien en spreken elkaar regelmatig en vormen een hele prettige aanvulling op elkaars leven. Mijn probleem is echter dat de man van mijn vriendin, zodra de gelegenheid zich maar even voordoet, fysieke toenadering tot mij zoekt. Sinds een paar maanden heeft hij de behoefte mij aan te raken, in het voorbijgaan, als hij achter mij staat, als hij de deur open doet. Ik vind het heel vreemd, omdat ik nooit enige aanleiding in die richting heb gegeven.

Toen ik een keer met hem alleen was, heb ik hem gezegd dat hij hier mee op moest houden. Ik zei dat de vriendschap met zijn vrouw (en met hem) heel belangrijk voor me was en dat zijn gedrag over de schreef ging. Hij zei dat hij er niets kwaads mee bedoelde en dat hij juist veel om mij gaf. Ook zei hij dat dit toch niet zo erg was en dat hij hoopte dat we altijd bevriend zouden blijven.

Desondanks kan hij het nog steeds niet laten. Ik voel me er onprettig bij en dit vormt momenteel het enige onderwerp dat ik niet met mijn vriendin kan bespreken. Ik ben nergens op uit en toch gebeurt dit. Hoe moet ik mij hiermee verstaan?

Handen thuis

Beste Handen thuis,

Deze vriend gedraagt zich buitengewoon onaangenaam. Hij zit aan u, terwijl u hem op de man af hebt gevraagd om ermee op te houden. Eerst ontkent hij uw gevoelens en daarna gaat hij gewoon door met over u heen walsen! Zou dit zich op het werk afspelen, dan zou u hem wegens ongewenste intimiteiten voor de Commissie Gelijke Behandeling kunnen slepen. Pek & veren zouden volgen!

Maar u zit niet op het werk – u bevindt zich onder vrienden. Waarschuw hem voor de laatste keer. Vertel hem dat hij van u af moet blijven, anders vertelt u het aan zijn vrouw. Zo’n dreigement klinkt niet prettig. Maar hij gedraagt zich onprettig, dus dat moet dan maar. Hoogstwaarschijnlijk zal hij zijn leven beteren. Het is tenslotte geen leuk vooruitzicht om tegenover je eigen vrouw te worden geëxposeerd als een onbeschaafde vlerk die z’n handen niet thuis kan houden. Als hij doorgaat met handtastelijkheden, moet u zich aan uw woord houden en zijn vrouw inlichten. Misschien raakt u uw vriendin kwijt, maar de vriendschap had toch niet veel langer kunnen overleven met zo’n stoorzender tussen u in, die elk onbewaakt ogenblik aangrijpt voor onwenselijk gefoezel.

Artikelen in Liefde en relaties, Vreemdgaan, Vrienden en kennissen.


Door wie word je geleid?

In het televisieprogramma ‘Andere tijden’ ging het laatst over de recente geschiedenis van de Nederlandse mijnbouwindustrie en over het werven van kompels in de jaren vijftig en zestig. Deze werving in Limburg gebeurde al op de lagere scholen. Opvallend was hoeveel aantrekkingskracht er van de mijnen uitging voor jongens van een jaar of elf, twaalf. Er hing een krachtig aureool omheen van stoerheid, kameraadschap en avontuur, en verder waren de verdiensten en de maatschappelijke zekerheid beter dan in andere vormen van manuele arbeid. Niet verwonderlijk dus dat de mijnbouw geen problemen had met de recrutering van jonge aanwas. Desondanks frappeerde mij het verhaal van de oud-mijnwerker (zestiger nu) die vertelde dat hij als twaalfjarige van zijn hoofdonderwijzer het advies had gekregen om naar de HBS te gaan omdat hij goed kon leren. Zijn ouders zagen daar ook wel iets in, maar de jongen wilde met alle geweld eerst twee jaar naar de ambachtsschool en daarna de mijnen in. Veel van zijn vriendjes, klasgenoten gingen dat ook doen. Wat hem aantrok was dat hij op veertienjarige leeftijd een inkomen zou hebben, en als volwassene beschouwd zou worden, met de rechten van uitgaan, dansen, alcohol, roken die daarbij horen. De jongen kreeg z’n zin en zo kon het gebeuren dat een kind met potentie voor hoofdarbeid (waarmee je op den duur toch meer verdient) op z’n veertiende in de mijnen afdaalde in plaats van algebrasommen te maken en Franse woordjes te leren.

Blijkbaar fungeerde in die tijd, de jaren vijftig, de meritocratie nog niet als maatschappelijk richtsnoer, althans niet in Limburg in de mijnstreek. Dat jongens van twaalf hetzelfde willen doen als hun vriendjes ligt nogal voor de hand, maar dat die ouders in combinatie met de hoofdonderwijzer daar geen stokje voor staken is onbegrijpelijk, zelfs met in achtneming van korte-termijnvoordelen, zoals extra input voor het gezinsinkomen. Het dagelijks leven (wat doen de anderen? wat zijn de groepsnormen?) was nog steeds belangrijker dan een abstracte notie als zelfontplooiing en hogerop komen.

Het meritocratisch ideaal, individuele talenten moeten onafhankelijk van afkomst naar vermogen worden ontwikkeld, zodat iedereen de kans heeft om te stijgen op de maatschappelijke ladder, gold pro forma in de hele 20ste eeuw, maar werd pas in de jaren zestig om grote schaal omarmd. Met de stijging van deelnemers aan het hoger onderwijs (aanvankelijk door de demografische piek van de babyboomers, later door demokratisering en drempelverlaging) verschoof het beroepsperspectief van hand- naar hoofdarbeid. En met de jeugdrevolutie die zich tegelijkertijd afspeelde verloor de status van volwassenheid überhaupt z’n aantrekkelijkheid. Het jaren-vijftig-ideaal van een twaalfjarige om op z’n veertiende mijnwerker te zijn met los geld en een pakje sigaretten op zak klinkt nu volslagen atavistisch. De huidige twaalfjarige droomt ervan om manager te worden, niet op z’n veertiende maar op z’n 24ste, en dan is hij bovendien nog lang niet volwassen, want seks, drank en computerspelletjes spelen behoren tot de standaard-tienerparafernalia.

Beide perspectieven draaien hoe dan ook om geld, dus in zoverre zijn ze niet eens zo verschillend, het is wat kinderen, jongeren, volwassenen om zich heen zien gebeuren wat is veranderd. Niet alleen zijn de mijnen dicht (dat is nog het minste), alles wat met handarbeid te maken heeft verloor aan status, niet in de laatste plaats doordat in het vervolgonderwijs steeds meer nadruk kwam te liggen op theoretische vakken ten koste van praktijkvakken.

Waardoor laten mensen zich leiden? Door wat ze elke dag in hun directe omgeving meemaken. Iedereen kijkt om zich heen en imiteert anderen, zowel op het gebied van gedrag en ideeën, als op dat van gevoelens. Het meritocratische ideaal is ondanks alle openlijk beleden lippendienst voor de meeste mensen nog steeds een even grote abstractie als het altijd al was. Degenen die naar het vwo gaan en later naar het hoger onderwijs doen dit uit vanzelfsprekendheid (hun hele omgeving doet en verwacht niet anders) en voor kinderen die naar het vmbo gaan geldt hetzelfde. Er zit zelden een plan achter. Niet dat dat erg is, want wie een diploma haalt komt op zeker moment heus wel ergens terecht, ook al heeft hij geen duidelijk omlijnde ambitie in z’n hoofd. In de midden- en hogere klassen is doelloosheid of het ontbreken van een duidelijk beroepsperspectief niet nadelig, omdat de bijbehorende structuur en de discipline die nodig zijn om ergens te komen nog overeind staan. Wie z’n kinderen een burgerlijke opvoeding meegeeft (met enige nadruk op plichtsbetrachting, uitstel van behoeftebevrediging, beleefdheid, morele standaarden en schoolprestaties) hoeft zich geen zorgen te maken dat het met die kinderen slecht afloopt. Statistisch gezien is dat risico gering, omdat die kinderen op hetzelfde soort scholen zitten, in dezelfde buurten wonen en met hetzelfde soort kinderen omgaan van wie de ouders in grote lijnen dezelfde dingen belangrijk vinden.

In de lagere klassen zijn tegenwoordig meer problemen dan in de jaren vijftig. Toen konden veertienjarigen naar de mijnen en ze wílden ook naar de mijnen (of net als vader in de land- en tuinbouw, de visserij, het loodgieters-, schilders- of timmermanswezen). Omdat het perspectief zo klein was – niet verder dan de directe omgeving – en omdat autoriteiten als ouders, kerk en schoolmeesters zich beijverden om iedereen bij de groep te houden en omdat op jonge leeftijd geld verdienen tot status leidde, was de druk groot om binnen de kaders de platgetreden paden te bewandelen.

Het autoritatieve kader van de kerken is praktisch verdwenen, behalve bij de moslims maar van de Islam is het probleem dat de leerstelligheid omtrent de plaats en functie van vrouwen niet goed spoort met de westerse cultuur anno nu. Het perspectief is nog steeds de directe omgeving, maar die wordt permanent gebombardeerd door prikkels uit de ordinaire massa-entertainmentsindustrie die in het teken staat van instant behoeftebevrediging op het gebied van kleren, seks, alcohol en drugs. De samenvattende noemer van deze aandachtsgebieden is als altijd: geld.

Het enige waarin de midden- en hogere klassen zich onderscheiden van de lagere is de mate waarin ouders hameren op schoolprestaties – het is een dun draadje, maar het is een draadje. Voor de rest is ook in de middenklasse en bij de elite de populaire massacultuur volop aanwezig, hij wordt alleen net iets meer op afstand gehouden. Vandaar de redeloze paniek die zich meester maakt van middenklasse-ouders in de grote steden, wier kind onverhoopt een vmbo-advies krijgt na de basisschool. Die paniek heeft minder te maken met academische verwachtingen die de bodem worden ingeslagen (ook hoogopgeleide ouders begrijpen wel dat hun eigen kind niet noodzakelijk een academische hoogvlieger hoeft te zijn), als wel met het feit dat alle vmbo-scholen in de grote steden zwart zijn.

Zwarte scholen worden geassocieerd met spijbelen, een hoog percentage drop-outs die zonder diploma de school verlaten, gebrek aan discipline, een slecht leerklimaat waarin goed presteren verdacht is en tot pesterij leidt, agressie tussen leerlingen onderling en van leerlingen tegenover leraren, kortom een omgeving waar je je toch al niet optimaal presterende kind liever niet aan blootstelt. Ouders maken zich minder zorgen over de kwaliteit van het onderwijs (natuurlijk werken er gemotiveerde leraren die hun best doen om er zoveel mogelijk van te maken), alswel over de kwaliteit van de omgeving. En voor een tiener bestaat die omgeving in de eerste plaats uit leeftijdgenoten die de school medebevolken. Dat zijn degenen die invloed uitoefenen. De kans voor een willekeurige tiener om ten onder te gaan aan alcohol, drugs, premature seks of criminaliteit is op een zwarte school groter dan op een witte school waar alle instant-verlokkingen van de consumptiecultuur ook ruimschoots voorhanden zijn, maar waar het meritocratisch lange-termijn-perspectief nog geldt.

Het probleem van zwarte scholen is enerzijds dat het scholen voor kinderen van de onderklasse zijn en anderzijds dat de populatie zo heterogeen is: kinderen van diverse afkomst, die toch grotendeels met de eigen subcultuur omgaan, zich soms tegen elkaar afzetten, dan weer wisselende allianties sluiten. Er is nauwelijks gemeenschappelijke grond, behalve de commerciële jeugd- en straatcultuur, die leeg, oppervlakkig en ordinair is. Het onderwijs zelf biedt noch intrinsieke verheffing, noch uitzicht op latere rijkdom, dus zo verwonderlijk is het niet dat sommige moslimtieners zich aangetrokken voelen tot het jihadisme om hun bestaan enige zin te geven en anderen zich in de criminaliteit storten bij wijze van short cut naar rijkdom.

Waar ouders op homogene witte of gemengde (de tipping point ligt bij zo’n 25 procent) scholen de zaak nog zo’n beetje in de hand hebben, althans erop kunnen vertrouwen dat de leeftijdgenoten van hun kind niet wezenlijk anders worden opgevoed, kunnen ze zich op zwarte scholen geen voorstelling meer maken met wie hun kind eigenlijk omgaat en wat ie in z’n vrije tijd uitspookt. Moslimmeisjes worden om religieuze redenen aan banden gelegd, maar de jongens kunnen doen waar ze zin in hebben. De zeggenschap van moslimouders over hun zonen verdwijnt, want wat zij zeggen is niet meer relevant. De autoriteit van leraren over leerlingen is ook al minimaal, en nergens in de verte zijn er wenkende steenkoolmijnen te bekennen, waar jonge jongens goed geld kunnen verdienen en kameraadschap ervaren.

Als niemand van de beproefde autoriteitskaders (ouders, school, kerk) nog invloed kan uitoefenen, dan blijft voor tieners op zwarte vmbo-scholen alleen de invloed van leeftijdgenoten en de straat nog over. Gezien de desastreuze effecten hiervan is de staat (de overheid) wel verplicht om zelf een leidende rol te vervullen. Het detoneert enigszins binnen de ideologie van de terughoudende staat en de markt die geacht wordt problemen op te lossen. Maar het probleem van stuurloze jongeren van heterogene afkomst zonder perspectief kan niet aan de marktwerking worden overgelaten. De markt spuugt hen uit en marginaliseert hen.

Er zal dwang aan te pas moeten komen. Werk is het enige dat het korte-termijn-denken, de chaos en de criminaliteit op afstand kan houden. Zonder diploma geen werk. Dus mag er niemand zonder diploma van het vmbo af. Wat betekent dat spijbelaars achterna gezeten moeten worden tot ze terug bij de kudde zijn. Dat ouders daaraan meewerken omdat ze weten dat hun kinderbijslag ophoudt als hun kind zonder diploma de school verlaat. Dat ouders verplicht worden een opvoedcursus te volgen, als hun jonge kind een criminele weg inslaat, of anderszins blijk geeft van onaangepast gedrag . Dat jongeren geen bijstand meer krijgen, omdat ze moeten werken als ze geen opleiding volgen. Dat scholen (vooral de zwarte vmbo-varianten) strenge regels invoeren over presentieplicht, onderlinge omgang (beleefd) en prestatienormen. Dat scholen gerechtigd zijn subversieve en saboterende elementen te verwijderen zonder de verplichting een ander onderkomen voor hen te vinden, opdat de school z’n standaarden hoog kan houden. Dat de staat/overheid iemand die niet voor- of achteruit wil altijd werk op bijstandsniveau moet bieden.

Dit alles kost ongelooflijk veel geld. Alleen al het monitoren kost kapitalen. Overheidsdwang is altijd duur. Maar het is op den duur goedkoper en maatschappelijk gezien constructiever dan de zaak op z’n beloop laten.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.