Spring naar inhoud


Overvloed en onbehagen

David Brooks: On Paradise Drive. How We Choose to Live in a Rosier Future. Simon & Schuster. 285 blz. Importeur Prijs

Iedereen die de Verenigde Staten voor het eerst bezoekt wordt getroffen door de rijkdom. De huizen zijn groot, de snelwegen breed, de consumptiemogelijkheden onuitputtelijk en de fysieke ruimte onafzienbaar. Als je er een tijdje verblijft, raak je eraan gewend en wordt de alomtegenwoordige beschikbaarheid van nuttige en nutteloze dingen de standaard. Als je vertrekt en een tijd later weer terugkomt, word je wéér getroffen. Het is intussen allemaal nog groter, rijker, overvloediger geworden. De auto’s, de huizen, de hoeveelheid spullen om uit te kiezen; ook de mensen zelf zijn nog dikker (tegenwoordig is de helft van de Amerikanen te dik). Een gevoel van onbehagen maakt zich van je meester. Hoe lang kan het nog duren voordat deze cultuur volslagen doldraait in zijn eigen overvloed? De grote instorting moet welhaast vlak om de hoek liggen.

Het klassieke rijkdom-verhaal heeft een cirkelstructuur. Thomas Manns roman De Buddenbrooks (over de geschiedenis van een familiebedrijf) is hier een goed voorbeeld van. De eerste generatie heeft een ambitieuze visie om zichzelf en vooral de kinderen vooruit te helpen in het leven, de tweede generatie heeft het arbeidsethos geïncorporeerd en brengt het bedrijf tot bloei, de derde generatie (opgegroeid in welstand) past zo’n beetje op de winkel en de vierde, gespeend van elke noodzaak tot hard werken, verlegt de interesse van het zakenleven naar de kunst en vervalt tot decadentie, waarna het bedrijf ten onder gaat, met de familie.

Opmerkelijk is dat het klassieke opkomst- en ondergangscenario zich steeds maar niet voordoet in Amerika. David Brooks, politiek journalist – hij schrijft onder andere een column in The New York Times – en zelfbenoemd komisch socioloog, beschrijft in zijn boek On Paradise Drive dat bezoekers van Amerika al drie eeuwen geleden overvallen werden door gevoelens van onbehagen bij het aanschouwen van zoveel overvloed. De reactie ‘dat kan zo niet lang meer duren’ was toen even algemeen als nu. Al in de 18de eeuw lag de levensstandaard in Amerika beduidend hoger dan in Europa, om over de rest van de wereld maar te zwijgen, en de voorsprong in luxe is altijd gebleven.

Brooks beschrijft Amerika als een doorlopende ontkrachting van de mythe dat rijkdom en overconsumptie noodzakelijk tot corruptie, verval en decadentie leiden. Integendeel, al driehonderd jaar laat Amerika zien dat overvloed juist tot onafhankelijkheid leidt, tot meer en harder werken, een hoog energieniveau en, misschien nog wel het belangrijkste: bevrijding. Nog steeds zoemt de Amerikaanse cultuur van vitaliteit met een onverminderd hoog arbeidsethos.

Het streven naar meer (geld, consumptieartikelen, status, macht, ruimte, vrijheid, geluk – maakt niet uit wat, als het maar meer is) ligt ten grondslag aan the American way of life. Omdat zoveel van die energie in materiële overdaad gaat zitten, staan Amerikanen vanzelfsprekend te boek als materialistisch, maar ook als kinderlijk, ongeduldig, hedonistisch, naïef en, pijnlijkste kritiek: oppervlakkig. Brooks gebruikt het beeld van de cosmic blonde en de cosmic brunette. Het blondje staat voor het type happy go lucky, de persoon die alles meeheeft in een comfortabel leven, populair is en die nooit voor een serieus probleem komt te staan. De brunette is zwaar op de hand, doet aan zelfreflectie, krijgt met tegenslag te kampen en maakt zich zorgen over de toestand in de wereld. De een leest moeilijke boeken en de ander gaat lekker waterskiën. De indeling is bruikbaar als typering van individuen, maar ook van (sub)groepen, sociale klassen, landen en culturen. Zuid-Californië wordt door de rest van Amerika als cosmic blonde beschouwd, terwijl heel Amerika als verwende cosmic blonde geldt in de ogen van de rest van de wereld, waar men verheffender zaken aan z’n hoofd heeft, zoals keeping up with the Kafka’s.

Van binnenuit komt minstens zoveel kritiek op de Amerikaanse cultuur als van buiten. De intellectuele traditie van zelf-geselende boeken, waarin denkers klagen over verdwenen idealen en de lezer pessimistische ondergangsvisioenen voorspiegelen is even gevestigd als de Amerikaanse geschiedenis lang is. Grappig is, observeert Brooks, dat cultuurcritici heel lang waarschuwden dat oppervlakkig materialisme van mensen grijze conformisten maakte, terwijl ze nu van mening zijn dat mensen door hun oppervlakkige materialisme afglijden tot met zichzelf gepreoccupeerde individualisten.

Het ware Amerika ligt in de suburbs, betoogt Brooks. De trend begon in de jaren vijftig, maar is zo’n jaar of tien geleden geëxplodeerd, toen steeds verder weg van de steden enorme woonagglomeraties ontstonden, de zogenaamde exurbs. Kantoren vestigden zich in de buurt (er zijn nu meer kantoren in de sub- en exurbs dan in de grote steden) met winkelcentra, restaurants, mega-sportpaleizen en bioscopen. Een dorpskern of stadscentrum ontbreekt, maar mensen wonen in huizen met vier badkamers en in hun garage passen makkelijk drie auto’s en twee grasmaaiers. Per jaar verhuist zestien procent van de Amerikanen, hiermee het bon mot van Georges Santayana illustrerend: Amerikanen lossen hun problemen niet op – ze laten ze achter. Ook al zijn die exurbs out in the middle of nowhere, als er huizen worden gebouwd, vinden ze ook aftrek, want iedereen wil ‘een grotere keukenaanrecht, meer opslagruimte in de kelder en meer ingebouwde kasten’.

Suburbia is allang geen blanke middenklasse-ambiance meer. Verse immigranten vestigen zich niet meer in de grote steden, maar in vervallen door de oospronkelijke bewoners verlaten tweede-ring-suburbs (in de eerste ring om een stad heen wonen juist wel mensen met hoge welstand). Alle etnische groepen wonen er, vaak wel min of meer gesegregeerd, zo niet naar afkomst dan toch naar inkomensniveau. Ook in sub- en exurb wil men ‘ons soort mensen’ om zich heen.

Belangrijkste sorterende factor in het sociale leven is de meritocratie, die tot sterker van elkaar afgeschermde sociale klassen leidt dan voorheen. Kleine stadjes hebben bijvoorbeeld nauwelijks nog welgestelde elite-inwoners, omdat deze mensen naar hun eigen incrowd verhuizen. Gelijk-opgeleiden trouwen met gelijk-opgeleiden en omringen zich met gelijk-opgeleide vrienden. In de meritocratie vormen prestaties (en geen vastliggende categorieën als sociale afkomst, etniciteit of sekse) de voorwaarde voor maatschappelijk succes. Prestaties komen tot stand door eigen inspanningen in combinatie met gegeven talenten. Hoe beter de prestatie, hoe groter het succes en iedereen heeft de kans om hogerop te komen.

Deze mogelijkheid tot mobiliteit heeft twee kanten: naar boven maar ook naar beneden. De reden dat rijkdom en overvloed de Amerikaanse cultuur niet heeft doen instorten is de onzekerheid die de meritocratie met zich meebrengt. Je kunt zelf wel ambitieus zijn en een geslaagde positie bereikt hebben, maar de kinderen zullen toch weer helemaal opnieuw moeten beginnen met hard werken en presteren, op school, tijdens hun opleiding en in de competitie om banen. Niet om het beter te krijgen dan hun ouders, maar om hen althans te evenaren.

Is er nog ergens iets van geesteskracht achtergebleven temidden van al het materiële vertoon, vraagt Brooks zich af, iets wat de Amerikaanse identiteit definieert en een land kan voortstuwen? Zijn queeste begon met een intensieve rondgang door suburbia, waar hij Patio Man en Realtor Mom ontmoette en voerde hem naar de campussen van elite-universiteiten, waar de studenten het zo druk hebben met studeren, vrijwilligerswerk en extra vakken voor de getalenteerden, dat ze geen tijd meer hebben voor de liefde en daarom aan hooking up met fuckbuddies doen. Hij verdiepte zich in de kick van het shoppen (de kassa als poort naar het paradijs), de aansporing tot constante zelfverbetering in de glossy bladen en de onverstoorbare toekomstgerichtheid van iedereen die maar over een beetje actieve fantasie beschikt.

Ten slotte komt ook Brooks, zoals vele vorsers van de Amerikaanse ziel voor hem, uit bij the American dream, de pioniersmentaliteit om nieuwe verten op te zoeken, wijkende horizons waarachter het geluk wenkt dat nooit helemaal gegrepen kan worden. Geeft niet, want het gaat om het ernaartoe werken. De Amerikaanse droom wordt nagestreefd in workaholism, rusteloosheid, risico’s nemen, je eigen ambitie doorzetten, individualisme en onderwijs. Dat verschilt eigenlijk maar weinig van wat men in andere westerse landen belangrijk vindt (en veel niet-westerse mensen koesteren trouwens vergelijkbare dromen). Iets nieuws heeft Brooks dus niet te vertellen over het wezen van Amerika. Hij moet het minder hebben van de verrassende analyse dan van zijn kwaliteiten als komisch socioloog. Het zijn terloopse observaties als ‘hoe groter de SUV’ (tankachtig jeep-voertuig, waarin de middenklasse z’n boodschappen en kinderen vervoert) ‘hoe magerder de vrouw die hem bestuurt’ en satirische beschrijvingen van bijvoorbeeld de verschillende ideologische richtingen in de supermarktbranche die het boek kleur en stevigheid geven.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan