Spring naar inhoud


Wie heeft het feminisme gestolen?

Who Stole Feminism?

How Women Have Betrayed Women

door Christina Hoff Sommers

Uitgever Simon & Schuster, 320 p., $ 23

Susan Faludi's bestseller Backlash! (1991) en Who Stole Feminism? van Christina Hoff Sommers staan inhoudelijk diametraal tegenover elkaar. Faludi maakt zich kwaad over de terugslag waar het feminisme onder te lijden heeft, terwijl Sommers de gender-feministen aanklaagt, die de beweging bedorven hebben. Gender-feministen worden afgezet tegen equity-feministen, die gelijke rechten en gelijke behandeling nastreven. Voor Faludi geldt het patriarchaat nog steeds als de grote boosdoener, in Sommers' optiek is deze rol weggelegd voor de radicale gender-feministen. Maar de beide boeken vertonen een opmerkelijke overeenkomst in de manier waarop ze hun stelling onderbouwen. Het draait allemaal om 'de media' en om cijfers.

Noch Backlash! noch Who Stole Feminism? bieden in theoretisch opzicht nieuwe perspectieven. Het zijn allebei polemisch geschreven verslagen van speurwerk in de archieven van onderzoekers en journalisten. Sommers (profesor in de filosofie) legt meer nog dan Faludi verbetenheid aan de dag om de ruwe data boven tafel te krijgen. Ruwe data zijn de bouwstenen die door de onderzoeker in een bepaald patroon van interpretatie worden geschikt. Om een voorbeeld te geven: Een jaar of vijf geleden stonden er in alle Nederlandse kranten koppen als 'Een op de drie vrouwen als kind misbruikt' (het bekende incest-onderzoek). Dit was een zorgvuldig uitgevoerd onderzoek. De enige misser in de rapportage, althans in het persbericht, was dat alle gevallen van misbruik op een gegeven moment op één hoop waren gegooid. Zodat het kind dat ooit eens onprettig door een oom werd betast opgeteld werd bij het kind dat jarenlang door haar vader werd misbruikt.

De media hebben een cruciale rol in de invloed van sociaal-wetenschappelijk onderzoek en opiniepeilingen. Er wordt zo veel onderzoek gedaan, dat het meeste ervan nooit de media haalt. Niet opzienbarend genoeg. Wetenschappelijk gezien is dit op zichzelf al een gevaarlijk fenomeen. Stel tien verschillende mensen doen over een periode van vijf jaar onderzoek naar verkrachting (hoe vaak het nu eigenlijk voorkomt). Negen van deze onderzoeken komen uit op vrij geringe percentages, bijvoorbeeld: 1 op de 50 vrouwen wordt gedurende haar leven verkracht (of 1 op de 30 of desnoods 1 op de 20). Het tiende onderzoek komt met het verrassende percentage van 1 op de 3 vrouwen uit de bus. Het is niet moeilijk te voorspellen welk van deze tien onderzoeken de meeste aandacht in de media zal krijgen.

Faludi viel de media aan, omdat die volgens haar de motor achter de terugslag vormden. Ze behandelde talloze krante-artikelen, tv-uitzendingen, Hollywoodfilms, waarin vrouwen in een anti-feministisch perspectief werden gezet. Het ging dan over de verwerpelijkheid van crèches, de neiging van vrouwen om hun baan op te zeggen als ze kleine kinderen hadden, depressiviteit van ongetrouwde vrouwen, de onmogelijkheid een man te vinden als je boven de 35 bent. Allemaal passend in de redenering dat de tendens is om vrouwen terug in hun hok te duwen. Maar 'de' media bestaan niet. Voor elk artikel dat de verworvenheden van het feminisme relativeert kun je een ander lezen (in een ander blad of vaak genoeg in hetzelfde blad een week later) dat de verworvenheden van het feminisme toejuicht.

Sommers' boek is sterker dan dat van Faludi, omdat zij zich meer concentreert op het bekritiseren van cijfers en onderzoeken – precies die data die Faludi (die door Sommers dan ook veelvuldig wordt aangevallen) gebruikt om haar argumenten voor de backlash te staven.

Een paar opmerkelijke bevindingen van Sommers zijn:

– de mythe over anorexia nervosa. Volgens Naomi Wolf in The Beauty Myth (overgenomen door Faludi) sterven er per jaar 150.000 vrouwen aan anorexia. Dit berust op een fout in een persbericht. In werkelijkheid zijn het er minder dan 100 per jaar.

– Volgens de American Association of University Women heerst er een self-esteem crisis onder tienermeisjes. Er zijn dikke aandachttrekkende boeken verschenen over het verschijnsel dat alle aandacht in de klas uitgaat naar jongens en dat meisjes er niet toe doen. Dit onderzoek spoort niet met andere onderzoeken naar self-esteem onder jongeren. De methodologie van het onderzoek klopte niet en bovendien behalen meisjes betere resultaten (minder drop-outs) en gaan in grotere getalen naar college dan jongens. De jongens plegen ook meer zelfmoord.

– De schrikbarend hoge percentages date-rape, zoals aangetroffen door een door de Ms. Foundation gesponsord onderzoek waren opgeblazen, omdat de categorie 'tegenvallende seks na teveel alcohol' ook werd meegeteld.

– Het altijd weer terugkerende cijfer van 'een vrouw verdient 59 cent voor elke dollar die een man verdient' stamt in werkelijkheid uit 1960. In 1992 was het verschil teruggelopen tot 79 cent voor iedere dollar en dat het verschil nog relatief hoog was kwam doordat vrouwen gemiddeld een kortere werkervaring hadden en door het relatief grote aantal oudere vrouwen dat part time ongeschoold werk deed.

De gender-feministen, die Sommers stelt tegenover de oude, getrouwe equity-feministen, zijn erbij gebaat om de dingen erger voor te stellen dan ze zijn. Hoe hoger de cijfers voor verkrachting, incest, ongewenste intimiteiten, date-rape, mishandeling in de huiselijke kring, hoe urgenter het wordt om er iets aan te doen en hoe meer geld ze krijgen voor hun programma's. Dit is op zichzelf nobel genoeg, het venijnige is alleen dat de gender-feministen vooral voor hun eigen parochie preken (de universiteiten) en dat daar ook de meeste gelden naar toe stromen. Sommers schetst een schril portret van universiteitscampussen door het hele land, die op kosten van de gemeenschap zijn uitgerust met blauwe anti-verkrachtingslampen (zie ook Katie Roiphe), waar rape-counsellors met z'n drieën zitten te wachten tot er iemand opbelt, waar elke eerstejaarsstudent verplicht een cursus anti-seksisme moet volgen, terwijl er volgens politie-gegevens en andere onderzoeken bijna nooit iets gebeurt. Twintig mijl verderop bevinden zich de ghetto's van de binnensteden of de treurige trailer-parken, waar het zogenaamde white trash zich ophoudt. Daar vinden de verkrachtingen en het huiselijk geweld plaats, maar het geld voor de rape hot-line gaat naar de veilige campussen.

Sommers heeft ook gedurende drie jaar allerlei feministische congressen afgelopen. Zoals ze dat beschrijft lijden deze bijeenkomsten aan de ergste stereotypen die aan de vrouwenbeweging toegeschreven kunnen worden: slachtoffergroepen (vrouw, zwart, joods, lesbisch) die uiteenvallen in subgroepen (dik, oud) en elkaar het onderdrukt zijn betwisten, helingsrituelen en inktzwart ideologisch denken. De ideologie wordt gedicteerd door de honderden afdelingen vrouwenstudies door heel het land en is transformationistisch van inhoud, waarmee bedoeld wordt dat de cultuur, te beginnen met de universiteiten, veranderd moet worden van androcentrisch in gynocentrisch. Dit gaat verder dan alleen het opdelven van al dan niet terecht vergeten vrouwen uit de geschiedenis. In de transformationistische ideologie wordt het mannelijke en het vrouwelijke onophoudelijk gepolariseerd, waarbij traditioneel mannelijke eigenschappen als logisch denken, categoriseren in hiërarchische termen gedenigreerd worden ten gunste van de vrouwelijke stijl van connected thinking.

Het lijkt een beetje of Sommers de radicale franje van het feminisme bombardeert tot een beangstigende, gevaarlijke vijfde colonne binnen de universiteiten, die veel meer invloed heeft dan iedereen vermoedt. De voorbeelden die ze geeft over het 'ontseksizeren' van leer- en studieboeken, over hoe om te gaan met Fase-1 mensen (voorstanders van objectieve wetenschap, oftewel fallocentristen), over de regels voor werkgroepen vrij van seksuele intimidatie zijn even schokkend als stuitend. Je kunt bijna niet geloven dat al die onzin zich inderdaad op zo grote schaal afspeelt. Het verwijt van paranoia dat tegen Susan Faludi werd gebruikt kan in dit opzicht ook voor Sommers gelden.

Sommers argumenteert dat er honderden zwaar gesubsidieerde transformationistische projecten door het hele land zijn. Alleen al Peggy McIntosh' (een van de cracks op dit gebied) Center for Research On Women op Wellesley College heeft een multi-miljoen dollar budget. Op allerlei sleutelposities van de universiteiten zitten inmiddels gender-feministen die zorgvuldig het feministische gehalte van de nieuwe aanstellingen bewaken. Het geld blijft toestromen, omdat het voor politici een makkelijke manier is om hun goede wil te tonen. Zeg tegen de kiezers dat je een paar miljoen voor de anti-verkrachting ter beschikking hebt gesteld – dat maakt altijd een goede indruk.

Tegenstand of kritiek binnen de universiteiten is er nauwelijks, schrijft Sommers, omdat de mannen bang zijn voor seksist uitgemaakt te worden. En bovendien lopen hun aanstellingen dan gevaar.

Het klinkt allemaal even verschrikkelijk. Maar hoewel ik niet aan haar voorbeelden en cijfers twijfel (vooral haar nauwgezette kritiek op de wetenschappelijke studies is zeer ter zake kundig), heb ik mijn twijfels of de universiteiten inderdaad gedegenereerd zijn tot broeinesten van obscurantisme. Amerika is een groot land en er doen zich vele uitwassen voor. Om in Sommers' eigen aanpak te blijven: ik had graag een paar tabellen gezien met geldpercentages, uitgegeven aan vrouwenstudies ten opzichte van de rest. Of meningen van een landelijke representatieve steekproef studenten en professoren over de invloed van het feminisme op de campus, of ze het te veel of te weinig of genoeg vinden en hoe (on)tevreden ze daar over zijn.

Artikelen in NRC-boekrecensies.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan