Spring naar inhoud


Mary Wollstonecraft

Lyndall Gordon: Vindication. A Life of Mary Wollstonecraft. Uitgever HarperCollins. 562 p. $ 29,95

Mary Wollstonecraft (1759 – 1797) is de grondlegger van het feminisme. Haar pamflet A Vindication of the Rights of Woman (1792) vormt een felle aanklacht tegen de rechteloosheid, afhankelijkheid en onwetendheid, waartoe de helft van de mensheid was veroordeeld. Haar roep om rechtvaardigheid en gelijke kansen voor vrouwen om hun talenten te ontwikkelen was volslagen nieuw en ongehoord eind 18de eeuw, terwijl de Franse revolutie aan het ontsporen was en in Amerika de anti-slavernijbeweging op gang kwam.

Veel weerklank vond haar oproep trouwens niet. Het duurde toch nog tot begin 20ste eeuw, voordat er een begin werd gemaakt met de vrouwenemancipatie door vrouwen stemrecht te geven.Waarom staat zo’n visionair iemand als Mary Wollstonecraft niet wat meer op een voetstuk? Je zou verwachten dat haar naam althans binnen de tweede feministische golf even gemeengoed zou zijn als Darwin voor de biologen of Augustinus voor de theologen, maar zo’n bekendheid geniet ze niet. Volgens Lyndall Gordon die de biografie Vindication schreef, heeft Wollstonecraft in de jaren na haar (vroege) dood in het kraambed te lijden gehad van tendentieuze beeldvorming die zich over haar persoon heeft gevormd. Deze biografie – die niet de eerste is, er is veel over haar geschreven – is niet alleen een rechttoe rechtaan levensverhaal, maar ook een reflectie en commentaar op hoe Wollstonecraft beoordeeld werd. Bij de levensgeschiedenis is een receptie-onderzoek inbegrepen plus een rehabilitatie.

De belangrijkste reden waarom Mary Wollstonecraft niet de status van oermoeder/heldin van de vrouwenbeweging heeft gekregen lag erin dat haar levenswandel in de ogen van critici wrikte met haar leer en te weinig in overeenstemming was met de goede zeden. Men nam haar niet serieus. Zelfs in 2000 nog werd ze in een artikel in de TLS gekwalificeerd als ‘little short of monstrous’. Op haar 35ste kreeg ze als alleenstaande vrouw in Frankrijk een kind van een Amerikaanse avonturier Gilbert Imlay aan wie ze zich had verslingerd in de nadagen van de Revolutie. Een schijnhuwelijk kon niet verhinderen dat haar grote liefde ervan door ging. Depressie en twee zelfmoordpogingen volgden. In 1797 trouwde ze, ondanks haar afwijzing van het instituut huwelijk met de schrijver/filosoof William Godwin, die zich in zijn eigen geschriften al even sterk tegen het huwelijk had afgezet. Om verschillende redenen overigens. Godwin wees de gevangenis van de huiselijke haard af, terwijl Wollstonecraft de rechteloosheid van een vrouw in het huwelijk aan de kaak stelde: vrouwen hadden geen recht op eigendom, ook niet op hun eigen kinderen wanneer het van een scheiding kwam, ze hadden zelf niet het recht om te scheiden en vrouwenmishandeling werd niet bestraft. Lyndall Gordons stelling is dat haar leven juist wel overeenkomt met haar ideeën en verder doet ze haar best om het imago van losbandigheid bij te stellen – voor zover dat laatste nodig is, want in deze tijd doet het najagen van een hopeloze liefde en het krijgen van een buitenechtelijk kind geen afbreuk meer aan de reputatie van een vrouw.

Hoe dit ook zij, de overheersende indruk die deze biografie achterlaat is de deplorabele staat van onderwerping waarin vrouwen zich in die tijd bevonden en wat een krachtige persoonlijkheid Mary Wollstonecraft geweest moet zijn om haar onafhankelijkheid te bevechten, terwijl vrouwen niet of nauwelijks onderwijs kregen en niet gerechtigd waren om een baantje te zoeken, behalve de vrouwen van lage afkomst, die als dienstmeisje moesten werken. Mary’s vader had geld geërfd en land gekocht, maar het was te weinig om het leven van een gentleman te leiden, hoewel hij wel deed alsof. Behalve niet werken dronk hij, sloeg zijn vrouw en kinderen en fungeerde zo als voedingsbodem voor Mary’s latere afkeer van het huwelijk. Een nare jeugd kortom met geldgebrek, dat zo nijpend was dat de drie dochters zelfs geen uitzicht op ontsnapping via een huwelijk hadden, omdat er geen bruidsschat beschikbaar was. Het onroerend goed en ander bezit zou in erfenisvorm uitsluitend aan de oudste zoon toevallen; de rest van de zeven kinderen kreeg niets. Gouvernante worden was het enige wat erop zat voor meisjes zonder geld – werk dat nog geen tiende opleverde van wat een mannelijke huisleraar verdiende. Mary had zichzelf ontwikkeld door veel te lezen en had ideeën over opvoeding en onderwijs, die in overeenstemming met Rousseau uitgingen van de natuurlijke behoefte van het kind om te leren en van het belang van eigen ervaringen.

In plaats van gouvernante worden richtte ze een eigen school op in Newington Green, een dorpje vlakbij Londen, waar allerlei radicalen en vrijdenkers woonden. Hier kwam ze in contact met mensen met politieke ideeën over vrijheid en gelijkheid en met supporters van de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd. Later begon ze ook te schrijven, romans en adviesboeken. Geheel tegen de tijdgeest was ze een voorvechter van borstvoeding en tegenstander van kostscholen. Ze geloofde in gelijk onderwijs voor de seksen en opvoeding in een liefdevolle gezinsomgeving. Haar activiteiten waren niet genoeg om de eindjes aan elkaar te knopen. Niet alleen had ze zich in de schulden gestoken om de school op te richten, haar twee zusters Bess en Everina die ook meewerkten aan de school, waren van Mary afhankelijk voor hun levensonderhoud en ze ondersteunde ook nog een bevriende familie. Toen de school failliet ging, moest ze evenals haar zusters alsnog gouvernante worden om haar schulden af te betalen. In Ierland, vond ze voor een jaar een positie bij de rijke familie King (alweer een liefdeloos huwelijk) en maakte diepe indruk op de oudste dochter Margaret die zich later een volgelinge zou betonen en verkleed als man colleges aan een Duitse universiteit volgde om arts te kunnen worden.

Eenmaal van haar schulden af en weer terug in Londen kon ze zich zelfstandig vestigen en aan het schrijven wijden, een onafhankelijkheid die niet in de laatste plaats mogelijk gemaakt werd door de financiële ondersteuning van haar uitgever Joseph Johnson. Na het succes van haar vrouwenbevrijdingspamflet in intellectueel-verlichte kringen stuurde Johnson haar naar Parijs om de geschiedenis van de Franse Revolutie te schrijven. Volgens andere bronnen vluchtte ze naar Parijs wegens mislukte avances naar de (getrouwde) schilder Henry Fuseli, een goede vriend van Johnson. Die zou haar voorstel om met z’n drieën (!) te gaan wonen afgewezen hebben. Deze geschiedenis met Fuseli heeft Wollstonecrafts nagedachtenis sterk bezoedeld – nymfomane hysterica, gevallen vrouw, de schrijver Horace Walpole noemde haar een ‘hyena in petticoats’. Gordon beijvert zich om de affaire te ontkennen. Volgens haar is er nooit iets voorgevallen tussen die twee en waren ze gewoon goede vrienden van de dinertafel van Johnson, maar het feit dat hun brieven een halve eeuw later of daaromtrent zijn vernietigd verzwakt haar argumenten. Waarom zouden erfgenamen de onschuldig-intellectuele correspondentie tussen twee goede vrienden (beiden beroemd) gaan vernietigen? En dan nog. Ook als de affaire zich wél heeft afgespeeld, is dat geen reden om haar karakter in twijfel te trekken. Vele mannen van groot talent hebben zich veel extremere dingen gepermitteerd, zonder dat dat afbreuk deed aan hun reputatie.

De verhouding met Godwin (ook iemand uit de kring van Johnson) was mooi, romantisch en intellectueel bevredigend. Helaas pasten ze een verkeerd soort van periodieke onthouding toe: ze meenden dat de vruchtbare periode in de week na de menstruatie viel. Toen de onvermijdelijke zwangerschap zich voordeed, trouwden ze, deze keer voor Mary een officieel huwelijk, maar bleven wel allebei in hun eigen huis wonen. Mary Wollstonecraft stierf aan de gevolgen van kraamvrouwenkoorts, terwijl ze nog wel zwangere vrouwen gewaarschuwd had om bij artsen weg te blijven (met vroedvrouwen liep het bevallen beter af). Maar na de geboorte van haar tweede dochter Mary (haar oudste Fanny was geadopteerd door Godwin) bleef de placenta uit, waarna een arts werd geroepen en het alsnog mis ging. Een van de ontelbare zinloze sterfgevallen uit de geschiedenis. William Godwin, overmand door rouw en vastbesloten om haar ideeën te verspreiden, schreef in twee maanden na haar dood haar biografie, die liefdevol van toon was maar tegelijk teveel van zijn eigen stokpaardjes (atheïsme, vrije liefde) aan haar toeschreef. Ook zijn – begrijpelijk – lichtelijk minachtende beschrijving van haar eerdere liefdes bestonden meer uit zijn perceptie en projectie dan uit Mary’s eigen ervaringen. Onbedoeld heeft deze memoir bijgedragen aan de gekleurde beeldvorming van haar persoon.

Loyaal aan zijn halve jaar huwelijk voedde Godwin haar twee dochters op. Fanny pleegde op 22-jarige leeftijd zelfmoord en Mary die trouwde met de dichter Percy Bysshe Shelley, schreef Het monster van Frankenstein, een roman met instant succes die veel beroemder werd dan haar moeders pamflet.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Aanmerkingen op kleding

Beste Beatrijs,

Voor mijn veertigste verjaardag gaf ik een feestje. Het was een informele fuif, waarbij de meeste gasten in vrijetijdsoutfit kwamen, zoals een spijkerbroek met een modieus jasje of een topje. Dat had ik zelf ook aan. Een niet zo bekende vrouw (partner van een vriend van mijn man) zei na afloop van het feest tegen mij dat ze toch wel verwacht had dat ik als jarige opvallender en chiquer gekleed zou zijn. Ik stond met mijn mond vol tanden en mompelde maar wat. Eigenlijk had ik haar beleefd maar kordaat willen wijzen op het feit dat ze zeer grof was. Wat had ik moeten zeggen?

Niet chic genoeg

Beste Niet chic,

Mensen in informele omstandigheden horen niet elkaars kleren te bekritiseren. Dat is altijd ongepast. Men zegt iets complimenteus of men houdt z’n mond. Meer keuzes zijn er niet. In dit geval had u koeltjes kunnen antwoorden: ‘Het spijt me dat ik niet aan je standaarden voldoe’. Daar had u het bij kunnen laten. Dat is chiquer dan iemand erop te wijzen dat ze onaardig en onbeleefd is (wat ze wel degelijk was).

Artikelen in Verjaardag, Vrienden en kennissen.

Gelabeld met , .


Stiefopa aanspreken

Beste Beatrijs,

Mijn ouders zijn twintig jaar geleden gescheiden, niet zonder pijn en verdriet voor alle betrokkenen. Mijn vader heeft sinds negen jaar een nieuwe vrouw en mijn moeder sinds acht jaar een nieuwe man. Omdat mijn vader in het buitenland woont zie ik hem niet vaak, maar inmiddels is het contact wel goed en waardevol.

Mijn man en ik verwachten binnenkort ons eerste kind, het eerste kleinkind binnen ons beider families. Een tijdje geleden ontstond er frictie tussen ons en mijn moeders partner. Wij hebben duidelijk gemaakt dat wij mijn eigen ouders en de ouders van mijn man als opa en oma beschouwen. Dit accepteerde hij en we hebben verder niet gesproken over een benaming van hem of van de nieuwe vrouw van mijn vader. Later bleek dat hij zich aan de kant geschoven voelde. De partner van mijn moeder heeft zelf geen kinderen, wat hem altijd heeft gespeten. Wij wilden hem zeker niet kwetsen, maar ik vind niet dat hij opa wordt, omdat hij toevallig acht jaar geleden in ons leven is gekomen. In principe kan ik het prima vinden met hem, hoewel er altijd wel wat ergernis te vinden is. Mijn moeder heeft voorgesteld om hem ‘opa Voornaam’ te laten noemen, maar ik voel er weinig voor hem tot opa te benoemen. Sindsdien krijgen wij steeds van mijn moeder te horen dat hij zo gekwetst is. Ik wil niet op handen en knieën voor een man van 65 die alleen maar zit te kniezen, de telefoon niet durft op te pakken en mijn moeder alles laat oplossen. Dit is niet iemand die zich als een verantwoordelijke opa gedraagt. Zijn wij nou zo onredelijk?

Opa? Mocht-ie willen!

Beste Opa?

Ik vind dat u zich een beetje kinderachtig opstelt. Niemand ontkent dat uw eigen ouders en die van uw man de echte opa’s en oma’s van uw kindje zijn. De kwestie gaat over iets anders namelijk, hoe moet de kleine tezijnertijd zijn aangewaaide (stief)grootouders aanspreken?

Hij zegt ‘oma’ tegen uw moeder. Logisch. Maar wat moet ie tegen haar man zeggen? ‘Meneer de Vries’ soms? Of ‘Harry’? Of ‘Oom Harry’? Dat is allemaal even belachelijk. Uw kind zal die twee oudere mensen als een duo zien, dat op een of andere manier bij de familie hoort, al zijn de precieze relaties voor een jong kind niet duidelijk. Ook de ouders van uw man zal uw kind als een eenheid beschouwen: ze wonen in één huis en treden gezamenlijk op. Hetzelfde geldt voor uw vader met zijn nieuwe vrouw. Er valt niet te ontkomen aan het feit dat het kind drie stel grootouderachtigen heeft, die alle zes een aanspreekvorm verdienen waar respect en familiariteit in doorklinkt.

Uw moeder had een goede oplossing. Om de ‘niet-echte’ opa aan te duiden als ‘opa Voornaam’ onderscheidt hem van de ‘echte’ opa’s, terwijl toch een zekere intimiteit wordt toegelaten. Wat is daar op tegen als die man al acht jaar samenleeft met uw moeder en zich kennelijk verheugt op het grootouderschap dat hem onverwacht alsnog ten deel valt? Waarom moet hij als een soort ongedefinieerd aanhangsel naar de tweede rang worden verwezen?

Misschien maakt u zich zorgen dat uw kind niet weet wie z’n bloedeigen grootouders zijn. Vrees niet. Op een gegeven moment ontdekt uw kind dat hij wel heel veel grootouders heeft vergeleken met andere kinderen, en zal hij vragen hoe dat precies zit. En dan gaat u uitleggen dat het vroeger is misgegaan tussen oma en opa, en dat later opa Harry op het toneel is verschenen. Uw kind zal dat voor kennisgeving aannemen. Het zal hem verder niets uitmaken. Maar hij zal heus wel onthouden wie wie is.

Accepteer de partner van uw moeder als deel van de familie, maak een genereus gebaar en benoem deze man voor uw kind tot ‘Opa Voornaam’.

Artikelen in Grootouders en kleinkinderen, Kinderopvoeding, Ouders en volwassen kinderen, Stieffamilie.


Illusies

Ontmythologiseren is een belangrijke taak van de wetenschap. De waarheid duldt geen onzin. Alleen wat bewijsbaar is hoort tot het domein van de wetenschap. Het bewijsbare maakt niet eens zo’n heel groot gedeelte uit van waar mensen zich zoal mee bezighouden. Er is kunst, literatuur, muziek, liefde, commercie en religie, domeinen waarin het niet gaat om wat bewijsbaar is en die mensen vaak veel meer aanspreken. De controverse tussen de wetenschap en de propageerders van Intelligent Design lijkt mij een schijntegenstelling, omdat wetenschappers zich niet bezighouden met de ideeën van Intelligent-designers en andersom bestrijden Intelligent-designers niet de resultaten van wetenschappelijk onderzoekers. Het is als ruzie van iemand die tomaten genetisch manipuleert met iemand die het aura van de tomaat bestudeert. Die twee bijten elkaar helemaal niet, en hebben dus ook geen ruzie.

Behalve natuurlijk wanneer er een uitspraak met waarheidspretentie komt van de tomaataura-bestudeerder. Dan vraagt de tomatenmanipuleerder waar de bewijzen zijn, en als die niet op een inzichtelijke, voor herhaling vatbare manier worden geleverd, wordt zo’n uitspraak als ‘onzin’ van tafel geveegd. Mythen, sprookjes, legenden, ideologie, geloof enerzijds en de wetenschap anderzijds sluiten elkaar nu eenmaal uit. Ze sluiten elkaar zelfs zo sterk uit dat de terminologie van het ene domein niet van toepassing is op het andere. Het is even onmogelijk om te ‘weten’ dat God bestaat als om te ‘geloven’ in de wetenschap. In God kun je geloven of niet geloven, maar antibiotica of de quantummechanica zíjn er gewoon – dat weet je of dat weet je niet.

Een goede wetenschapper heeft iets van een ongelovige Thomas, een scepticus die zich geen rad voor ogen laat draaien. Mooie eigenschappen, die de wereld vooruit hebben geholpen. Toch zitten er ook nare kanten aan het ontmythologiseren. Je moet ook weer niet in debunking blijven steken. Richard Dawkins, de bekende evolutiebioloog, schetste wat er gebeurt als het menselijk gedrag van a tot z verklaard kan worden (Straf is wetenschappelijk achterhaald, Opinie & debat, 14-1-06). Als exact bekend is welke factoren hebben geleid tot een of andere afschuwelijke wandaad, dan worden begrippen als toerekeningsvatbaarheid en eigen verantwoordelijkheid irrelevant, want gegeven deze omstandigheden, dit verleden, deze genetische opmaak, moest het wel zo gebeuren.

Zodra je begint met misdaad niet te bestraffen (iets waar klinisch wel iets voor te zeggen valt – gevangenissen brengen mensen niet op het rechte pad), dan moet je ook ophouden met het belonen van prestaties. Gegeven de omstandigheden, opvoeding, karakter, enzovoort is een bijzondere verrichting precies wat je kon verwachten. Accolades en applaus overbodig.

In tal van psycho-fysiologische experimenten is inmiddels bewezen dat de vrije wil niet bestaat. Mensen denken dat ze rationeel een beslissing nemen om iets wel of niet te doen, maar in werkelijkheid gaat de handeling vooraf aan het denken. De vrije wil, het bewustzijn, het denkende en plannende ego zijn allemaal illusies zonder aantoonbaar fysiek substraat. Hoogstens zijn het, net als de romantische liefde, bijproducten van ingewikkelde kettingreacties op eiwit-niveau in de hersenen. De ziel was al eerder van het toneel verdwenen, en zo blijft de mens, beroofd van al zijn psychische gedrevenheden, toch wat ontheemd achter. De moleculaire biologie heeft ongetwijfeld de toekomst in het ontrafelen van de hersenen, maar het reduceren van psychische processen tot chemische uitwisselingen tussen cellen levert vooralsnog ook weer niet zoveel van betekenis op. In ieder geval geen kennis die je handvatten geeft hoe te leven.

De ontmaskering van hetgeen ons menselijk maakt (vrije wil, bewustzijn, het gevoel van ikkigheid) als een illusie mag dan een wetenschappelijke waarheid zijn, maatschappelijk gezien is zo’n waarheid desastreus. Er valt geen maatschappij drijvende te houden, geen kind op te voeden, geen relatie aan te gaan, als je niet kunt uitgaan van het idee dat mensen een vrije wil hebben, kunnen kiezen voor de ene of de andere handelwijze, en dus verantwoordelijkheid dragen. Alles wat mensen ondernemen in het leven wordt gekleurd door de tegenstelling goed-slecht. Als de angel van de vrije wil uit de keuze tussen goed en slecht gehaald wordt, houd je een zinloos, irrelevant, volslagen oninteressant soepzooitje over. Dat laatste is misschien nog wel het ergste. Een wereld van automaten, zonder spanning, zonder gedrevenheid. Zonder illusies is het leven niet leefbaar.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Het goed maken met kennis

Beste Beatrijs,

Omdat ik me schaam over een situatie van jaren geleden waar een goede bekende bij was betrokken, reageer ik afstandelijk op haar wanneer ik haar toevallig ergens tref. We wonen in hetzelfde dorp. Zij was tijdens die situatie juist hartelijk en gastvrij tegenover mij en verdient die koelheid dus niet. Nu roept zij louter door haar toevallige aanwezigheid schaamtevolle herinneringen op. Erg kinderachtig van mezelf, maar ik kan er maar niet toe komen haar aan te spreken en te vertellen hoe het komt dat ik haar uitsluitend groet en verder afstand houd.

Zal ik haar een briefje of mooie kaart schrijven en dan maar op papier uitleggen hoe het zit?

Hoe maak ik het goed?

Beste Hoe maak ik?

Ik denk dat het beter is om die kennis persoonlijk aan te spreken en u te verontschuldigen voor uw koelheid. Een kaartje of briefje schrijven kan ook wel, maar het is omslachtiger. Eigenlijk moet die kennis daar dan weer op terugschrijven om te laten weten dat het zo goed is, excuus aanvaard, zand erover, dat soort dingen. Bij zo’n geschreven uitwisseling kunnen toch weer allerlei dingen misgaan, waardoor mensen alsnog worden gekwetst, en daar heb je in een open gesprek van mens tot mens minder kans op.

Dus als u iets goed te maken hebt, doe het dan rechtstreeks. Dat werkt beter. Tenzij uw kennis inmiddels vijandig tegenover u staat en daardoor minder benaderbaar is geworden. Dan kunt u beter een briefje schrijven. Maar als ze gewoon aanspreekbaar is, spreek haar dan aan. Beter laat dan nooit.

Artikelen in Aanspreken en begroeten, Vrienden en kennissen.

Gelabeld met .


“Netwerken” op borrel

Beste Beatrijs,

De laatste tijd zie ik op uitnodigingen voor bijeenkomsten op mijn werk regelmatig staan ‘pauze met gelegenheid tot netwerken’ of ‘netwerkborrel’. Op een aankondiging voor een miniconferentie las ik: ‘Tijdens de afsluitende borrel is er voor iedereen de mogelijkheid om nog eens goed te netwerken’. Ik vind het eigenaardig om daar zo de nadruk op te leggen. Netwerken doet iedereen toch (meer of minder bewust) vanzelf al? Bij zo’n aansporing vergaat mij spontaan de lust, omdat ik het zo geforceerd vind klinken. Een collega van mij vindt het juist goed om dit woord te gebruiken. Volgens haar doen mensen het anders niet, terwijl het wel heel belangrijk is. Is het nou raadzaam om op uitnodigingen te vermelden dat er ‘gelegenheid is om te netwerken’ of is het onzinnig?

Geen netwerker

Beste Geen netwerker,

Netwerken is een modieuze term voor iets wat vroeger gewoon receptiepraat heette. Al sinds mensenheugenis staan mensen op informele bijeenkomsten met elkaar te kletsen, terwijl ze een glas in de hand houden. De conversatie graaft niet al te diep, men monopoliseert elkaar niet, maar circuleert en stelt zich open voor kennismaking met nieuwe mensen. Elke bekende die zich bij een bekende voegt wordt onmiddellijk voorgesteld aan anderen die er ook bij staan. Je hebt de receptietijgers – dat zijn degenen die heel bedreven zijn in dit gedrag – en er zijn ook verlegener mensen, die er meer moeite mee hebben van de ene op de volgende ijsschots te springen. Het idee dat je op recepties nieuwe contacten kunt opdoen waar je later loopbaansgewijs of anderszins voordeel van kunt genieten is noch nieuw, noch bijzonder.

Het woord netwerken geeft een gewichtig tintje aan de activiteit ‘praten met een drankje erbij’, een tijdpassering waaraan mensen zich in het algemeen voor de gezelligheid overgeven en die geen speciale meerwaarde verdient omdat er later nog enig persoonlijk nut uit zou kunnen voortkomen. Er hoeft geen wedstrijd ‘visitekaartjes verzamelen’ van te worden gemaakt.

Een borrel, receptie, koffiepauze of wat voor informeel samenzijn dan ook is per definitie een gelegenheid om te netwerken. Dit apart erbij vermelden is net zoiets als iemand uitnodigen voor een diner en als bijkomend lokkertje aankondigen dat er gelegenheid zal zijn om te eten, te drinken en te converseren.

Artikelen in Collega's, Festiviteiten.

Gelabeld met .


Ouders van vrienden tutoyeren

Beste Beatrijs,

Ouders van vrienden van mijn eigen leeftijd spreek ik (jongeman, 21 jaar) altijd met ‘u’ aan. Vaak zeggen zij dan vrolijk: ‘Zeg maar Anja, hoor,’ om mij daarna consequent te verbeteren als ik toch per ongeluk nog eens ‘u’ en ‘mevrouw’ zeg. Natuurlijk probeer ik wel te tutoyeren (als iemand dat op prijs stelt, omdat hij zich daardoor zo heerlijk jong voelt, ben ik de laatste om hem die lol te misgunnen), maar ik krijg vaak het gevoel dat vijftigplussers het idee hebben dat ze míj er een groot plezier mee doen, als ze zich met ‘Truus’ of ‘Wim’ laten aanspreken. Eigenlijk wil ik dat helemaal niet. Het zijn mijn vrienden niet. Wat vindt u hiervan?

Laat mij maar ‘u’ zeggen

Beste Laat mij maar,

Mensen mogen zelf bepalen hoe ze zich laten aanspreken. Dat is het recht van de oudere. U hebt de indruk dat deze vijftigers op een geforceerde manier jong proberen te doen. Als zij voortdurend tegen elke onbekende achter een loket of balie ‘zeg maar “jij”, hoor!’ roepen, is dat inderdaad een beetje meelijwekkend. Maar u hebt het over tutoyeren in informele situaties, waarin betrokkenen elkaar kennen. En hierin verkeren de babyboomers (die nu tussen de 50 en 60 jaar zijn) bijna altijd op voornaambasis, ongeacht de leeftijd van degene die ze tegenover zich hebben. Zo zijn ze dat gewend. Wederzijds vousvoyeren wordt toegepast tussen onbekenden en bij sociale afstand. Het eenzijdig tutoyeren (‘jij’ zeggen en ‘u’ terugkrijgen) stuit babyboomers tegen de borst, omdat ze die hiërarchie niet vinden passen in hun informele huiskamer. Zie hun uitnodiging om hen te tutoyeren niet zozeer in het licht van zichzelf jong wanen, maar als teken dat ze u aardig vinden. Het is trouwens heel makkelijk om te tutoyeren, terwijl u het (intiemere) voornaamgebruik vermijdt.

Artikelen in Aanspreken en begroeten, Vrienden en kennissen.

Gelabeld met .


Vriendin stuurt stomme e-mails

Beste Beatrijs,

Ik heb een e-mailcontact met een oude vriendin die ik al lang niet meer heb gezien (ik woon in het buitenland). Een jaar geleden is haar man plotseling overleden en is zij vaker gaan mailen. Ik merk nu al maanden dat het eigenlijk eenrichtingsverkeer is met e-mails zonder veel inhoud. Op zichzelf is dat niet erg, als je er beiden voor kiest. Ik ben iemand die graag verder kijkt dan mijn neus lang is en ik schrijf mails die echt ergens over gaan met leuke en vaak ook nare dingen erin. Zij gaat nooit in op wat ik schrijf, maar overstelpt mij met mails die mij niet interesseren omdat het altijd over kinderen en zakelijke dingen gaat. Kortom ik heb het gehad met deze berichtgevingen. Mijn vraag is hoe ik daar op een humane manier mee kan ophouden zonder kwetsend over te komen. Ik heb vroeger eens zoiets recht voor zijn raap aan iemand verteld en dat viel zo verkeerd dat ik dat niet meer wil doen. Ik ben al begonnen om gewoon niet meer te antwoorden, maar de mails komen nog steeds.

Een smoes verzinnen in de trant van ‘ik kan niet meer achter de computer omdat ik strak sta van de stress’ vind ik zelf ook geen goede. Hoe kom ik hier dan wel af?

Wat als vrienden spammen?

Beste Wat als,

Zoals u zelf al eens eerder hebt ondervonden bestaat er geen elegante of humane manier om iemand te laten weten dat u het wel gehad hebt met de contacten en dus met de vriendschap. Mensen die aan de dijk worden gezet trekken zich dat altijd persoonlijk aan. Tenzij er iets is gebeurd om laaiend over te zijn, raad ik u dat dan ook af.

Wat dan wel? Rustig doorgaan met laten verwateren. Dat gaat vanzelf. U hoeft niets te forceren. U krijgt allerlei mailtjes van uw oude vriendin, waar u niets mee kunt, waar niets in staat wat de moeite waard is om op te reageren, en zelf gaat ze ook niet in op wat u schrijft. Gewoon niet antwoorden, lijkt me. Totdat zij toevallig eens iets schrijft wat u wel interesseert, en dan mailt u wel terug. Of misschien hebt u af en toe spontaan zin om haar eens te mailen om haar te feliciteren met haar verjaardag of om de sterfdag van haar man te gedenken. U hoeft u niet verplicht te voelen om haar telkens te antwoorden. Door zelf spaarzaam te mailen hebt u wel degelijk invloed op de frequentie van contact. Die zal daardoor gaan afnemen. Als uw vriendin u gaat ondervragen waarom u zo weinig terugschrijft, schrijft u luchtig dat u het heel erg druk hebt.

Artikelen in Internet en e-mail, Vrienden en kennissen.

Gelabeld met .


Verliefd op collega

Beste Beatrijs,

Ik was ervan overtuigd dat liefde op het eerste gezicht slechts voorkomt in boeketreeksromannetjes. Ik kan nu met recht zeggen dat het bestaat: mijn collega kwam mijn kantoor binnen, ging zitten, keek me aan… en ik kreeg spontaan alle symptomen die horen bij deze toestand. Ik heb het een hele tijd voor mezelf ontkend, totdat dat niet meer ging. Ik heb mijn besluit genomen om ontslag te nemen, want ik houd het niet meer uit. Daarbij komt dat ik een partner heb en mijn collega getrouwd is. Waar komt dan toch die behoefte vandaan om het mijn collega ‘op te biechten’? Doe ik er wel wijs aan dit te doen? Kun je van twee personen tegelijk houden?

Getroffen door de bliksem

Beste Getroffen door,

Opbiechten lijkt me niet verstandig, want u hebt een partner en uw collega ook, dus daar kan alleen maar ellende uit voortkomen. Van twee personen tegelijk houden kan een tijdje goed gaan, maar nooit voor lang. Ontslag nemen lijkt een beetje hard van stapel lopen, vooral omdat er niets tussen u en uw collega is gebeurd. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij nergens last van. Ik bedoel: niet van liefde op het eerste gezicht. Als u makkelijk een ander baantje kunt krijgen, dan moet u dat doen, maar neem geen ontslag om thuis te gaan zitten kniezen. Dan kunt u beter blijven zitten, hard werken en wachten tot het voorbij gaat. Het gaat altijd voorbij.

Artikelen in Collega's, Liefde en relaties, Vreemdgaan.

Gelabeld met .