Spring naar inhoud


Naar de bruiloft of niet?

Beste Beatrijs,

Van een studievriend die ik (man, dertiger) ondanks mijn pogingen tot contact al in geen vijf jaar meer gesproken heb, kreeg ik onlangs een sms waarin hij mijn adres vroeg, omdat hij over een paar weken gaat trouwen. Ik stuurde hem een kort berichtje terug. Een week later lag de trouwkaart op de deurmat met daarin een uitnodiging om de kerkdienst en aansluitende receptie bij te wonen. Zijn vriendin, en dus aanstaande vrouw, heb ik nog nooit gezien. Word ik nu geacht naar deze beide gelegenheden toe te gaan, of kan ik volstaan met een van de twee? Kan ik ook helemaal wegblijven of slechts een kaartje sturen als blijk van medeleven? Wat wordt er van mij verwacht?

Wel of niet naar de trouwerij?

Beste Wel of niet naar de trouwerij,

Het hangt ervan af wat u zelf wil. Als u de vriendschap weer wil opvatten, dan gaat u naar het huwelijk, hetzij de plechtigheid, hetzij de receptie, hetzij naar de hele mikmak. Als u beledigd bent omdat hij nooit reageerde op uw initiatieven, dan laat u helemaal niets horen (maar waarom stuurde u dan wel uw adres toen hij daarnaar vroeg?) Als u de zaken open wil houden, dan stuurt u een felicitatiekaartje, al dan niet met cadeau. Maar waarom belt u uw vriend niet gewoon op met de vraag waarom hij nooit reageerde op uw contactpogingen en u nu ineens wel uitnodigt? Een beetje rechtstreekse communicatie in dit soort gevallen kan nooit kwaad. Wie weet hoeveel misverstanden er al pratende uit de weg kunnen worden geruimd.

Artikelen in Bruiloft.

Gelabeld met .


Ring teruggeven

Beste Beatrijs,

Mijn vriendin is na twee jaar samenwonen, waarvan het laatste half jaar in een geregistreerd partnerschap, plotseling bij me weggegaan. We zijn nu de boedelscheiding en de financiën aan het regelen en dat gaat gelukkig goed zonder ruzie. Vorige week vroeg ik mijn ex-vriendin om de ring terug te geven die ik haar tijdens de geregistreerd-partnerschapceremonie op het stadhuis aan de vinger had geschoven. Hier voelde zij niets voor. Zij vindt: eens gegeven blijft gegeven. De ring ziet er overigens niet uit als een trouwring. Ze draagt hem regelmatig als sieraad. Het gaat me niet om de financiële waarde ervan. Ik zou er niets mee kunnen, tenzij ik hem laat ombouwen tot dasspeld of zoiets, waar ik misschien wel wat voor voel. Hoe dan ook, ik weet niet beter of een vrouw hoort een ring te retourneren bij het beëindigen van een relatie. Wat zegt de etiquette hierover?

Ring terug?

Beste Ring terug,

In vroeger tijden was het gebruikelijk om bij het verbreken van een verloving cadeaus en brieven te retourneren. Dit teruggeven van persoonlijke gedenkspullen vormde een onderstreping van het uitmaken. Het idee was dat ex-verloofden zo met een schone lei konden beginnen aan een eventueel volgende relatie, zonder dat zij allerlei incriminerende parafernalia in hun bezit hadden. Een vrouw hoorde zich niet te tooien met sieraden van een vroegere minnaar. Dat was niet kies. Bovendien had de man die de verlovingsringen had aangeschaft (die later trouwringen zouden worden) hier vaak flink wat geld tegenaan gegooid. De vrouw moest de hare teruggeven, zodat haar ex-verloofde beide ringen bij de juwelier te gelde kon maken, dan wel ze voor een volgende verloving kon gebruiken.

Dit gebeurt eigenlijk allemaal niet meer. Mensen verloven zich nauwelijks nog, ze schrijven elkaar bijna geen brieven meer, aan relaties komt een eind zonder dat er cadeaus worden teruggegeven, en het stuklopen van huwelijken en samenwonende partnerschappen gaat met boedelscheidingen en financiële rompslomp gepaard. Dat laatste maakt u nu zelf ook mee en dat gaat totnutoe goed. Ik denk dat u die ring maar beter kunt laten zitten. Hoewel ik me wel iets kan voorstellen bij de symbolische waarde die u eraan toekent (u vindt het ongepast dat uw ex doorgaat met die ring dragen alsof u nog een stel vormt), overweegt u om er een dasspeld voor uzelf van te maken! Dat lijkt me dan een kwestie van de ene symbolische ongepastheid door de andere te vervangen. Afgezien daarvan was de ring meer een cadeau dan een verbintenissymbool (u had er zelf immers geen). U zult uw ex-vriendin wel meer cadeaus hebben gegeven in de loop van uw relatie. Kettinkjes, oorbellen, boeken, cd’s, zijden sjaaltjes en wat niet al. In de harmonieuze boedelscheiding zullen die vanzelfsprekend aan haar toevallen. Etiquettegewijs lijkt het me beter als u ‘de ring’ onder het motto ‘Das war einmal…’ schaart onder de rest van uw cadeaus aan haar en er geen aanspraak op maakt.

Artikelen in Huwelijk en scheiding, Traditionele etiquette.


Duur dagje uit

Beste Beatrijs,

Het plan is gerezen om ter ere van de 70ste verjaardag van onze vader een dagje naar de Efteling te gaan met de hele familie. Leuk natuurlijk, maar ons gezin wordt nogal op kosten gejaagd. Mijn twee broers hebben allebei twee werkende volwassen kinderen die aan hun entree kunnen meebetalen. Mijn man en ik hebben vijf kinderen van wie de twee oudsten arme studenten zijn. Het komt het er dus op neer dat wij voor zeven personen zowel entree als restaurant moeten betalen. Het lijkt mij eerlijker om het hele bedrag door drieën te delen, maar dat durf ik niet voor te stellen, want dan lijkt het alsof mijn broers voor mijn kinderen mee moeten betalen. Hoe kunnen wij dit oplossen?

Duur dagje uit

Beste Duur dagje uit,

Als u voorstelt om het totaalbedrag door drieën te delen, komt dat inderdaad neer op een vraag aan uw broers om financiële bijstand. Kunt u beter niet doen. Bedelen is zelden een goed idee. Als u een Efteling-excursie te duur vindt (en dat is begrijpelijk gezien de grootte van uw gezin), moet u dat eerlijk zeggen en een andere activiteit voorstellen om de verjaardag van opa te vieren. Bijvoorbeeld een wandeling met speurtocht door bos of beemd en na afloop een etentje in een pannenkoekenhuis. Of een feestelijk samenzijn in uw eigen huis, waar de hele familie spijzen en dranken aan bijdraagt. Dat is nog gezelliger ook dan de hele dag in achtbanen zwieren.

Artikelen in Broers en zussen, Verjaardag.

Gelabeld met , .


Ongepast decolleté

© Sjoerd van der Zee

Beste Beatrijs,

Kortgeleden was ik op een reisbureau om een buitenlandse reis te bespreken. Ik werd geholpen door een vriendelijke, jonge vrouw met veel overgewicht. Ze droeg een mooie bloes met een zeer laag uitgesneden hals. U begrijpt, ik zat al die tijd naar die deinende borsten te kijken. Ik vond dat onprettig. Had ik hier iets van kunnen zeggen, bijvoorbeeld dat ze wel wat veel van haar lichaam laat zien? Of ben ik hopeloos ouderwets (ik ben een vrouw van tachtig) en moet alles kunnen?

Gestoord door een decolleté

Beste Gestoord door een decolleté,

Ondanks de veelbezongen persoonlijke vrijheid van expressie is het beter als mensen op het werk zakelijke outfits dragen en hun wuftere, lichaaamsonthullende kledij bewaren voor hun vrijetijd. Maar u als klant kunt daar geen kritiek op uitoefenen. U zou zowel uzelf als de betreffende medewerkster daarmee in een pijnlijke situatie brengen. Het is de taak van leidinggevenden om medewerkers tot de orde te roepen, wanneer zij ongepaste kleding dragen die de aandacht afleidt van een zakelijke omgang. De meeste bedrijven en dienstverlenende organisaties hanteren wel degelijk een bepaalde kledingcode voor het personeel. Bij klachten over het personeel is de chef het aangewezen aanspreekpunt. Als het u hoog zat, had u die weg kunnen bewandelen. Maar voor klagen over iemands uiterlijk bestaat terecht een hoge drempel. De gedecolleteerde werkneemster had tenslotte niet de intentie om u te ontrieven. In dit soort situaties is het verbijten van uw ongenoegen de eenvoudigste oplossing.

Artikelen in Winkels, Zakelijke relaties.

Gelabeld met , , .


Psychiatrisch gestoord? Niets helpt!

Richard Bentall: Doctoring the Mind. Why Psychiatric Treatments Fail. Uitgever Allen Lane/Penguin Books. E 38,25.

Paul Verhaeghe: Het einde van de psychotherapie. De Bezige Bij. E

Een van de onthullendste momenten in de onvolprezen tv-documentaire ‘Kijken in de ziel’, waarin journalist Coen Verbraak indringende gesprekken voerde met psychiaters over hun vak, deed zich voor toen René Kahn terugkwam op zijn optimisme van vijftien jaar geleden over de biologische psychiatrie. Toen Kahn in 1994 aantrad als hoogleraar, meende hij dat een doorbraak om de hoek lag en dat op korte termijn de ‘echte’ (in de hersenen gelegen) oorzaken gevonden zouden worden voor schizofrenie, depressie, bipolaire stoornis en andere psychiatrische aandoeningen. Nu denkt hij dat niet meer. Hij hangt nog steeds het medische model aan, maar de vooruitgang in zijn tak van wetenschap gaat minder snel dan hij verwacht had en het ligt allemaal ingewikkelder dan het zich destijds liet aanzien.

Het is de vraag of een steeds diepere afdaling in de genetische en hormonale krochten van de psychiatrische patiënt überhaupt wel informatie oplevert die in therapeutisch opzicht de moeite waard is. Op het gebied van lichamelijk vorsen en ingrijpen heeft de psychiatrie niet bepaald een onberispelijke staat van dienst. De Britse hoogleraar klinische psychologie Richard Bentall somt in zijn boek Doctoring the Mind het deprimerende rijtje weer eens op: spanlakens, dwangbuizen, lobotomie, insuline-comatherapie, electroshocktherapie, en sinds halverwege de 20ste eeuw reeksen van naargeestige pillen.

De biologische psychiatrie worstelt met het probleem dat ziektebeelden even diffuus zijn als de werking van de psychofarmaca die daarop moeten ingrijpen. Voor de diagnose ‘schizofrenie’ is nog steeds geen klipklare remedie voorhanden. Er bestaat een enorme kloof tussen een huisarts die een keelontsteking vaststelt (eventueel in het laboratorium laat checken of het een bacteriële infectie betreft) en vervolgens een antibioticum voorschrijft, en anderzijds een psychiater die schizofrenie diagnosticeert (de patiënt lijdt bijvoorbeeld aan wanen en irrationele angsten) en een antipsychoticum voorschrijft. Het antibioticum laat de symptomen verdwijnen als sneeuw voor de zon. Maar bij een angstige patiënt die uit z’n dak gaat omdat hij denkt dat hij achtervolgd wordt moet de arts via trial en error erachter komen welke medicatie op den duur het beste aanslaat. Ook al zijn de symptomen van een acute psychose vrij eenvoudig onder controle te krijgen, de echte problemen spelen zich op de lange termijn af. Psychofarmaca brengen soelaas, maar hebben zware bijwerkingen. De nieuwe generatie antipsychotica kunnen leiden tot impotentie en borstvorming bij mannen (bij vrouwen tot verlies van seksuele gevoelens en lactatie), huiduitslag en gewichtstoename. Veel patiënten ervaren deze bijwerkingen als erger dan de oorspronkelijke kwaal en houden op met de pillen. Therapietrouw vormt een groot probleem.

Diagnose en remedie overlappen elkaar niet en de psychiater is per patiënt bezig met het oplossen van één vergelijking met twee onbekenden, iets wat je niet echt een wetenschappelijke bezigheid kunt noemen, eerder een kunst waar fingerspitzengefühl bij te pas komt. Desondanks pretendeert de psychiatrie, althans de biologische richting, steeds meer een wetenschappelijke discipline te zijn, en tegen deze pretentie keert Bentall zich met volle kracht. Het diagnosticeren gebeurt met behulp van de DSM (Diagnostic and Statistical Manual for Mental Symptoms), de bijbel van de psychiatrie, die tegenwoordig 1200 pagina’s telt met symptomen en checklists op grond waarvan patiënten een psychiatrisch label krijgen aangemeten. De DSM is geen betrouwbaar meetinstrument, omdat verschillende artsen tot verschillende diagnoses komen met betrekking tot dezelfde patiënt. Valide is de DSM ook niet, omdat dezelfde symptomen in verschillende ziektebeelden figureren. Patiënten met een diagnose van schizofrenie kunnen vaak ook worden aangemerkt als ‘lijdend aan post-traumatisch stress syndroom’( PTSS). Sowieso heeft bijna iedereen die met psychiatrische aandoeningen kampt ook met angst en depressie te maken. Dit fenomeen van ‘comorbiditeit’ sluit een exacte diagnose uit, waardoor de remedies ook natte-vingerwerk worden. Categorieën worden opgerekt door het achtervoegsel ‘spectrum’ toe te voegen (als in: psychose- of schizofrenie-spectrum), waardoor ook mensen die geen klachten hebben theoretisch onder het label zouden kunnen vallen, en de betekenis van het label nog verder afneemt.

Een ander probleem van de DSM is dat die tot stand komt door overlegcommissies van psychiaters, waar ook belangengroepen zich mee bemoeien. Zo hebben gay-rights-organisaties (terecht) druk uitgeoefend om homoseksualiteit te schrappen als seksuele aberratie, terwijl Vietnamveteranen in eendrachtige samenwerking met de farmaceutische industrie juist ijverden voor erkenning van PTSS. Hetzelfde geldt voor verenigingen van ADHD- en PDD-NOS-patiënten. Catalogisering van deze syndromen in de DSM betekent niet alleen maatschappelijke erkenning (het is een echt bestaande ziekte!) maar ook dat de ziekteverzekering de medicijnen vergoedt.

Over de oorzaak van psychiatrische aandoeningen bestaat nog steeds geen duidelijkheid. Psychofarmaca zijn gebaseerd op het model van de chemische imbalantie. Analoog aan de redenering dat hoofdpijn een gevolg is van een tekort aan aspirine in de hersenen krijgen patiënten pillen om bijvoorbeeld dopamine- of serotonine-receptoren in de hersenen te blokkeren. De werkzaamheid van dit model is maar zo zo. Grofweg een derde van de patiënten ondervindt baat van de medicijnen, een derde gaat er op achteruit, en een derde ondervindt geen verschil.

Ondanks de steeds betere technieken om hersenscans te maken is er geen fysiek substraat gevonden voor schizofrenie of biploaire stoornis. Bovendien kunnen waargenomen structurele abnormaliteiten evengoed een gevolg zijn van de ziekte of van omgevingsstress als de oorzaak van de ziekte. Genetisch speurwerk is al even teleurstellend gebleken. Resultaten op dit gebied zien er doorgaans als volgt uit: bij 15 procent van een groep van schizofrene patiënten blijkt gen X voor te komen, terwijl dat voor 7.5 procent van de controlegroep van normale mensen het geval is. Maar op de totale bevolking lijdt slechts 1 procent aan schizofrenie, wat betekent dat 50 keer zo veel normale mensen als schizofrenen weliswaar over het schizofreniegerelateerde gen X beschikken, maar daar verder geen last van hebben. In aanmerking genomen dat ongetwijfeld vele genen op de een of andere manier in verband staan met psychiatrische aandoeningen en dat deze genen ook interacteren met omgevingsfactoren, lijkt de genetische route om tot oorzaken te komen tot mislukking gedoemd. Het is domweg te ingewikkeld.

De kritiek van klinisch psycholoog Richard Bentall op de medisch-mechanische psychiatrie loopt grotendeels parallel aan de kritiek van Paul Verhaeghe, psychoanalyticus en hoogleraar te Gent, in zijn boek Het einde van de psychotherapie. Er is sprake van een schrikbarende verwaarlozing van individuele levensgeschiedenissen van patiënten; ziektebeelden worden uit hun contekst gelicht en gereduceerd tot symptomen; er bestaat geen aandacht voor omgevingsfactoren, waarbij inbegrepen de relatie arts-patiënt. Of, vanuit hun eigen professie gezien: de relatie therapeut-patiënt. Het hele terrein van de psychotherapie is de afgelopen decennia gemarginaliseerd in de psychiatrische hulpverlening. Daar zijn een aantal redenen voor. De radicale anti-psychiatrische ideeën van Laing c.s. in de jaren zeventig, waarin het gezin en de ‘ziekmakende’ maatschappij van alle mogelijke deviantie de schuld kregen, hebben veel mensen kopschuw gemaakt voor de psychotherapeutische benadering.

Effectiviteitssstudies volgens de Randomized Controlled Trial methode leveren zelden eenduidige resultaten op. Hierbij wordt gekeken wat het effect is van een bepaalde therapeutische methode (bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie) op een groep patiënten, vergeleken met eenzelfde groep patiënten die geen behandeling of een behandeling ‘as usual’ (de standaardbehandeling) kregen. Niet verwonderlijk leveren die studies weinig op, omdat placebo-effecten (net als bij de pillenstudies trouwens) de zaak ondoorzichtig maken: zodra een patiënt iets toegediend krijgt, wat het dan ook is, ondervindt hij daar al baat bij. Verder blijkt keer op keer dat de kwaliteit van de relatie therapeut-patiënt de belangrijkste factor is voor effectiviteit van een psychotherapie. Met andere woorden: de school of richting van de psychotherapeut doet er niet zoveel toe, het gaat om het rapport tussen therapeut en patiënt. Ten slotte is er het punt van de kosten. Patiënten met zware psychiatrische aandoeningen hebben domweg niet genoeg aan 16 sessies cognitieve gedragstherapie, zijnde het maximum dat door de verzekering wordt vergoed.

Zowel Bentall als Verhaeghe menen dat sociale ontwrichting (problemen op het gebied van groepslidmaatschap en identiteit) het grootste risico vormt voor geestelijke gezondheid. Erbij horen of niet erbij horen, daar draait het om. Verhaeghe als psychoanalyticus signaleert de opkomst van een ‘nieuw anonymaat’, bestaande uit mensen die geen deel uitmaken van een richtinggevende stabiele groep. Instituties als gezin, familie, kerk, school boden hun leden traditioneel een kader voor zinverlening en legden zelfbeheersingsnormen op voor levensterreinen als hygiëne, eten, drinken, erotiek en genot in het algemeen. In deze hedonistische, geliberaliseerde maatschappij is het principe van deugd omwille van de deugd vervangen door het minimale voorschrift om geen anderen te schaden, terwijl er voor het individu hooguit beperkingen gelden qua financiën en gezondheid. Het gevolg van deze ‘giftige cocktail van moreel en cultureel relativisme’ is patiënten met een psychische leegte op de plaats waar zich een identiteit zou moeten bevinden.

Tegelijk doet zich een epidemie voor van nieuwsoortige aandoeningen, zoals persoonlijkheidsstoornissen, oppositioneel-opstandige stoornissen, somatisering, promiscue, agressieve, automutilerende borderliners die lijden onder eetstoornissen, verslavingen en trauma’s in het verleden. Waar angsten, hallucinaties en wanen onder het psychische domein ressorteren, is het opmerkelijke van deze nieuwe symptomen dat ze met het lichaam en gedrag te maken hebben. Met een lelijk neologisme noemt Verhaeghe deze verzameling van moderne stoornissen ‘actuaalpathologie’, waar ‘gedragspathologie’ de lading duidelijker zou dekken. Hoe dan ook, voor alle syndromen wordt een plaatsje in de DSM ingeruimd en voor alle lijders ligt er medicatie klaar.

De klassieke Freudiaanse psychotherapie was erop gericht de (doorgaans psychische) symptomen van de patiënt zodanig uiteen te rafelen dat ‘hysterische ellende getransformeerd kon worden in alledaags ongelukkig zijn’. Voor notoir therapieresistente ‘actuaalpathologische’ patiënten gaat die vlieger niet op. Hun gebrekkige identiteit als gevolg van het ontbreken van een stabiele, levensregulerende groep brengt weerstand voor autoriteiten met zich mee. Voor het slagen van psychotherapie, ook bij de minst softe gedragstherapeutische varianten, is altijd een zekere mate van overdracht nodig: het verschijnsel dat een patiënt persoonlijke waarde toekent aan zijn relatie met de therapeut. Bij patiënten met een opgestoken-middelvingermentaliteit is er weinig kans op een werkbare verhouding. Voordat de therapie zelf een aanvang kan nemen, zal er volgens Verhaeghe energie moeten worden gestoken in het tot stand brengen van een dragende therapeutische verhouding.

Vergeleken met levenslang ritalin of tranquillizers slikken of op z’n tijd een stevige dosis antipsychotica is dat natuurlijk verschrikkelijk duur. Niet op te brengen voor zelfs de meest toegewijde verzorgingsstaat. Indringende psychotherapie blijft gereserveerd voor gemotiveerde patiënten die het zelf kunnen betalen. Dat zijn ook de condities waaronder het het meest effectief is. Maar dat was in de dagen van Freud niet anders.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Kind inlichten over afkomst

Beste Beatrijs,

Mijn vriendin en ik hebben elkaar leren kennen, toen ze zwanger was van iemand die toen al uit haar leven was verdwenen. We gingen samenwonen, ik was bij de geboorte van haar dochter (nu twee jaar) en we hebben sindsdien samen voor haar gezorgd. Zij heeft haar echte vader nooit gezien en weet ook niet dat die bestaat. Zij ziet mij als haar papa en ik zie haar als mijn dochter. Binnenkort zal haar (half)broertje worden geboren. We vragen ons af: wanneer is het nou het juiste moment om haar te vertellen dat ik niet de biologische vader ben?

Zorgvader

Beste Zorgvader,

Een tweejarige is te jong om te worden geattendeerd op het verschil tussen een biologische en een praktijkvader. Wanneer er sprake was geweest van een scheiding met bezoekregeling, zou dat anders liggen, maar nu de biologische vader op geen enkele manier een rol in haar leven speelt, is het onderscheid tussen u en hem te abstract om uit te leggen. Vooralsnog gedraagt u zich als haar vader, dus bent u dat ook voor haar. Ik denk dat een goed moment om haar afwezige vader aan de orde te stellen zich voordoet wanneer zij uit zichzelf iets vraagt over voortplantingszaken. Dat zal niet op heel korte termijn gebeuren. Ook al weet ze dat ze binnenkort een broertje krijgt, ze beseft nauwelijks wat zwangerschap is, laat staan hoe die tot stand komt. Een dikke buik zegt een tweejarige niets, zoiets valt haar niet eens op. De geboorte van haar broertje is in ieder geval geen goede aanleiding om uw dochter van haar afstamming op de hoogte te brengen, want gezinsuitbreiding is altijd een beetje bedreigend voor een ouder kind en dan moet ze niet extra worden buitengesloten door aan de relatie met haar vader te tornen.

Als ze een jaar of vier, vijf is, zal ze vragen waar baby’s vandaan komen en hoe die in de buik terecht komen. Of de voortplanting komt toevallig ter sprake via iets wat ze op tv ziet of van anderen hoort. Dat is het aangewezen moment waarop u en uw vriendin tegen haar kunnen zeggen dat zij wel in haar mama’s buik is gegroeid, maar dat iemand anders het zaadje erin heeft gestopt. Waarschijnlijk zal dit feit haar dan nog steeds weinig zeggen, maar dat geeft niet, want ze kan er altijd later op terugkomen. Belangrijk is dat de informatie niet geheim moet worden gehouden voor haar, maar ook dat ze er niet mee moet worden lastig gevallen, als ze het nog niet kan vatten. Een vuistregel is dat elke vraag die het kind stelt op welke leeftijd dan ook, eerlijk moet worden beantwoord in termen die het kind kan begrijpen. Hoe meer mensen op de hoogte zijn van het feit dat zij een andere biologische vader heeft, hoe eerder haar daarover iets ter ore zal komen en hoe eerder zij vragen zal stellen. Dat ze bij zo’n gesprek gerustgesteld moet worden dat de man die zij kent als haar vader net zo veel van haar houdt als andere vaders van hun dochters, spreekt verder vanzelf.

Artikelen in Kinderopvoeding.

Gelabeld met .


Onverwacht aanbellen

Beste Beatrijs,

Ik ben een vrouw van eind twintig en vraag me af of het onbeleefd is om onverwacht voor iemands deur te staan. Af en toe bel ik wel eens spontaan bij iemand aan. Zo heb ik een tante die in het centrum van de stad woont. Vroeger sprong ik daar wel eens binnen als ik in de buurt was, gewoon om hallo te zeggen. Dat gebeurde hooguit drie keer per jaar, dus echt overdreven was het niet, dacht ik. Nu heeft ze mij laten weten dat ik vooraf moet bellen. Ik sta ook wel eens onverwacht bij andere mensen voor de deur, gewoon omdat ik van spontaan zijn houd. Ben ik onbeleefd bezig?

Onverwacht bezoek

Beste Onverwacht bezoek,

Hoe closer de relatie, hoe makkelijker je onverwacht kunt aanbellen. Hoe ouder mensen worden, hoe minder prijs ze erop stellen om onverwachts bezoek te krijgen. Verder zijn er mensen die van nature open staan voor onverwacht bezoek, en je hebt mensen die er niets van moeten hebben, ook al ben je bij wijze van spreken hun zuster.

In hoeverre uw gewoonte om mensen te overvallen met uw aanwezigheid onbeleefd is hangt af van de persoon in kwestie en van de relatie die u met hem of haar hebt. Ik zou zeggen: beperk uw spontane bezoekjes tot die mensen van wie u absoluut zeker weet dat ze u te allen tijde met open armen zullen ontvangen. Alle anderen kunt u beter eerst even bellen om te vragen of het gelegen komt. In deze tijd van mobiele telefoons is dat een kleine moeite.

Artikelen in Visite.

Gelabeld met .


Buurvrouw voert katten

Beste Beatrijs,

In mijn buurt lopen veel katten rond. Mijn buurvrouw geeft ze te eten in haar achtertuin. Tot mijn ongenoegen eet mijn kat ook bij haar. Deze zomer ben ik mijn andere kat kwijtgeraakt door vergiftiging. Ik weet niet wie dat gedaan heeft, waarschijnlijk iemand uit de buurt met een hekel aan katten. Graag zou ik mijn kat dan ook zelf genoeg willen voeren, maar dit lukt niet doordat de buurvrouw kattenvoer in de achtertuin neerzet. Ik wil mijn kat niet binnenhouden, omdat ik vind dat een kat naar buiten hoort te kunnen. Hoe kan ik mijn buurvrouw zo ver krijgen dat ze hiermee ophoudt?

Kat eet van twee walletjes

Beste Kat eet van twee walletjes,

Voer een gesprek met de buurvrouw en vraag haar vriendelijk doch dringend of ze alsjeblieft wil ophouden met het voeren van katten die niet van haar zijn. Breng die vergiftigingszaak niet ter sprake. De buurvrouw als kattenliefhebster zal niet schuldig zijn, maar als u het erover gaat hebben, denkt ze misschien dat zij door u wordt verdacht. Geef maar één argument: u wil niet dat uw kat te veel eet. Overgewicht is een groeiend probleem onder huisdieren. Ongeveer een derde van de honden en katten in Nederland is in navolging van de baasjes en vrouwtjes te dik. Vertel uw buurvrouw dat u de voedselinname van uw kat zelf wil bepalen, omdat u wil vermijden dat de kat te dik wordt en daardoor ongezond, zodat u op kosten gejaagd wordt bij de dierenarts. Doe een beroep op haar gezond verstand en vraag haar medewerking om ervoor te zorgen dat uw kat alleen bij u thuis eet.

Artikelen in Buren.

Gelabeld met .


U zeggen tegen ouders

Beste Beatrijs,

Sinds kort zijn ‘wij’ tot onze grote vreugde in verwachting. Mijn vraag is niet heel dringend, maar tezijnertijd moet de knoop toch worden doorgehakt. Mijn vrouw en ik zijn redelijk ouderwets opgevoed met veel waarden en normen. Allebei spreken wij  onze ouders aan met ‘u’. Mijn vrouw wil deze traditie voortzetten en ons kind zodanig opvoeden dat het ‘u’ tegen ons zegt. Zelf twijfel ik hier over, omdat ik bang ben dat dit achterhaald is. Ik vind het wel erg belangijk dat ons kind deze beleefdheidsvorm leert voor volwassenen in het algemeen. Wat raadt u ons aan?

U of jij?

Beste u of jij?

Hoe u zich laat aanspreken door uw kind is in de eerste plaats een gevoelskwestie. Luister naar uw innerlijke stem en doe wat u het prettigste en het natuurlijkste vindt klinken. Afgezien daarvan zijn er nog wat andere aspecten om in de overwegingen te betrekken. In 1975 zeiden in ongeveer een op de drie gezinnen de kinderen ‘u’ tegen hun ouders. Ruim dertig jaar later geldt dat voor minder dan tien procent van de gezinnen. Het tutoyeren van ouders door kinderen is statistisch gesproken de norm geworden. Mensen vinden ‘u’ te afstandelijk voor een vertrouwelijke relatie als die tussen ouders en kinderen. Dat hoeft overigens zeker niet te betekenen dat kinderen vanzelfsprekend tegen alle volwassenen ‘jij’ zeggen. Het is heel goed mogelijk om een kind dat zijn ouders tutoyeert te leren om de beleefdheidsvorm ‘u’ te gebruiken voor volwassenen in het algemeen. Maar als een kind in zijn eigen omgeving nooit iemand ‘u’ hoort zeggen en als ouders zelf ook alleen maar tutoyerende relaties hebben, dan kunnen er heel wat jaren overheen gaan voordat een kind adequaat ‘u’ zegt. Een kind imiteert nu eenmaal wat het om zich heen ziet en hoort.

Stel dat u succes hebt met uw instructies om uw kind ‘u’ te laten zeggen tegen alle volwassenen inclusief uzelf. Dan moet u toch nog rekening houden met de mogelijkheid dat volwassenen uit onverwachte hoek (een toffe oom, een jolige moeder van een vriendje) uw opvoeding gaan ondermijnen doordat zij uw kind uitnodigen om hun voornaam te gebruiken en hen te tutoyeren. U zou zelfs in de eigenaardige situatie terecht kunnen komen dat uw kind diverse volwassenen in zijn omgeving (inclusief leraren op school) tutoyeert, terwijl hij ‘u’ zegt tegen zijn ouders. Laat uw beslissing over hoe uw kind u zal aanspreken mede afhangen van wat in uw dagelijkse omgeving gebruikelijk is.

Artikelen in Aanspreken en begroeten, Kinderopvoeding.

Gelabeld met .