Spring naar inhoud


Terrasetiquette

Beste Beatrijs,

Wanneer mijn vrouw en ik iets op een terras willen consumeren, zoeken we een lege tafel. Mocht die er niet zijn, dan gaan we binnen zitten of we zoeken een ander terras. Afgelopen zomer gebeurde het twee keer dat mensen vroegen of ze bij ons aan tafel mochten zitten, omdat er geen vrije plek meer was op het terras. Beide keren hebben we nee geantwoord en beide keren liepen de personen hardop mopperend weg. Dat vonden wij natuurlijk erg vervelend en bovendien ronduit onbeschoft, maar door deze ervaringen gingen we ons wel afvragen of wij misschien ook onbeleefd zijn wanneer we zo’n verzoek weigeren. Wat zegt de etiquette hierover? En maakt het uit of je alleen een drankje nuttigt of aan het lunchen bent?

Terrasetiquette

Beste Terrasetiquette,

Op terrassen draait het niet zozeer om de tafels alswel om de stoelen. Als mensen alleen iets drinken, kan het voorkomen dat alle tafeltjes bezet zijn, maar een aantal stoelen nog vrij. In dat geval vragen nieuwe bezoekers of ‘deze stoel (stoelen) nog vrij is (zijn)’ en geeft degene die aan het tafeltje zit normaal gesproken toestemming om de stoelen te gebruiken. Reeds zittende mensen worden niet geacht om lege stoelen te monopoliseren en nieuwkomers die de lege stoelen in beslag nemen mogen andermans tafeltje gebruiken voor hun drankjes.

Als u aan het lunchen bent op een terras, hebt u meer reden om nieuwkomers aan tafel te weigeren. U hoeft uw tafel (geschikt voor vier) niet te delen met onbekenden. Om derving van inkomsten te vermijden maken restaurantuitbaters dan ook bijna altijd gebruik van kleine tafeltjes (geschikt voor twee). Die tafeltjes kunnen, als ze slechts vijf centimeter uit elkaar staan, makkelijk aan elkaar worden geschoven voor een gezelschap van vier personen. Maar met enkele centimeters tussenruimte is er al sprake van twee aparte eenheden. Omdat bij mooi weer iedereen buiten wil zitten, draait de terrasetiquette altijd uit op inschikken.

Artikelen in Horeca.


Dikke ego’s

Al heel lang wordt zelfrespect als een belangrijke voorwaarde gezien voor kinderen om zich te ontplooien en voor hun algemeen gevoel van welbevinden. Niet alleen voor kinderen trouwens. Hoe de relatie tussen iemands zelfrespect en zijn persoonlijke groei danwel geluk precies in elkaar zit is niet helemaal duidelijk, maar de redenering verloopt vanuit het omgekeerde: als een kind een slechte dunk van zichzelf heeft (zichzelf een nietswaardige loser vindt), dan zal het ongelukkig zijn en slecht presteren. Het lijkt bijna tautologisch dat een ongunstig zelfbeeld neerslachtigheid met zich meebrengt en dat dat niet bevorderlijk is voor het leveren van prestaties, maar dat betekent nog niet dat gelukkig zijn en goed presteren het gevolg zijn van een gunstig zelfbeeld.

Toch wordt in de opvoeding en het onderwijs zelfrespect nog steeds als iets cruciaals beschouwd. In pop-psychologische termen geformuleerd: je moet eerst van jezelf houden, voordat je ergens anders aan toekomt (van andere mensen houden, taken tot een goed einde brengen, prestaties leveren, boven jezelf uitstijgen). Vandaar dat ouders in opvoedingsbladen wordt voorgehouden dat ze hun onvoorwaardelijke ouderlijke liefde ook regelmatig in concrete bewoordingen moeten bevestigen tegenover hun kind: ‘Ik houd van je’, ‘je bent de liefste van de wereld’, ‘je bent fantastisch’ enzovoort. Vandaar dat juffen en meesters op school kwistig met complimenten en aanmoedigingen strooien, en terughoudend zijn met kritiek en al helemaal met slechte cijfers. Dit alles om kinderen te voorzien van het broodnodige zelfvertrouwen en zelfrespect.

Deze aaiende bejegening lijkt te werken. In Amerika pleitten psychologen onlangs op een sarcastische manier voor een uitbreiding van de zelfrespectschaal (een standaard vragenlijst waarmee je iemands zelfwaardering kunt meten), omdat vergeleken met twintig jaar geleden nu twee keer zo veel jongeren de maximale score haalden en de vragenlijst dus nauwelijks meer differentieert. Het overgrote deel van de ondervraagde jongeren betoonde zich buitengewoon ingenomen met zichzelf, iets wat de onderzoekers opvatten als een teken van toenemend narcisme in de maatschappij.

Dezelfde opvatting wordt ook aangehangen door filosoof en socioloog Bas van Stokkom wiens boek Wat een hufter! vorige week met een forumdiscussie ten doop werd gehouden. Mensen vinden zichzelf geweldig en eisen met hun ‘dikke ego’s’ te veel plaats op in de openbare ruimte, in dagelijkse uitwisselingen en op internet. Met hun niets en niemand ontziend streven naar eigenbelang vertrappen zij de bescheidener medemens. Kleine frustraties worden onmiddellijk omgezet in verbale of fysieke agressie (korte lontjes!), kortom heden ten dage heerst de terreur van de narcist.

Zou het werkelijk? Zelf heb ik nooit geloofd in de kracht van een tamelijk ongrijpbare notie als zelfrespect. Niet ten positieve, maar ook niet ten negatieve. Het idee dat kinderen gelukkiger en tevredener over zichzelf worden, als je voortdurend tegen ze zegt hoe veel je van ze houdt of hoe geweldig ze zijn komt mij al te simplistisch voor. Een compliment is alleen waardevol na geleverde prestatie (en niet te vergeten inspanning!) en van tevoren of als routinematige reactie stelt het niets voor. Als een kind de standaardlof en -liefde krijgt toegezwaaid van ouders en opvoeders, denkt hij niet écht dat hij geweldig is. Hoge scores op vragenlijstjes naar zelfvertrouwen en eigendunk reflecteren hoogstens de sociale wenselijkheid van deze geestesgesteldheid.

Jongeren zijn slim genoeg om te weten dat psychologen van hen verwachten dat ze tevreden met zichzelf zijn. Tegelijk zijn ze niet zo dom om de complimenten van ouders en opvoeders voor zoete koek te slikken. Er zijn tenslotte ook nog allerlei andere beoordelaars (leeftijdgenoten) wier feedback minstens zo belangrijk en misschien nog wel belangrijker is. Dat het op dit punt helemaal niet in orde is blijkt wel uit het onuitroeibare fenomeen van het pesten dat nu weer een nieuw dieptepunt heeft bereikt in het zogenaamde ‘bezemen’: filmpjes op YouTube waarin kinderen elkaar op infame wijze treiteren en bedreigen. Alles anoniem uiteraard.
 
Intussen is het aantal kinderen dat een therapeut bezoekt ook verdubbeld in de afgelopen tien jaar. Last van te weinig zelfrespect of juist te veel? Moeilijk te zeggen, maar waarschijnlijk is het hele begrip niet van toepassing. Het is in ieder geval niet zo dat kinderen die zich schuldig maken aan pestgedrag over aantoonbaar veel zelfrespect en een ‘dik ego’ beschikken. Dat zijn meestal ook weer kinderen die ergens onder lijden en hun onzekerheid op de verkeerde manier compenseren. Al met al lijkt het begrip zelfrespect weinig toe te voegen als verklaring voor dingen die goed of fout gaan. Zelfwaardering doet er niet toe vergeleken met het gedrag zelf.

Artikelen in Column.


Gluren in de kinderwagen

Beste Beatrijs,

Drie maanden geleden kregen wij een dochter. Ze was heel klein en licht bij de geboorte en blijkt aan een zeldzaam syndroom te lijden. Ze is meervoudig gehandicapt en groeit extreem langzaam. Als mijn vrouw en ik met haar naar buiten gaan (we wonen in een grote stad), spreken voorbijgangers ons constant aan. Iedereen vindt haar lief en klein en dat is ook zo. Ook wij zijn vertederd door onze dochter, die er overigens niet gehandicapt uitziet. Toch vinden we niet alle reacties prettig. Iemand ging ongevraagd foto’s maken van mijn vrouw die de baby in een draagzak had. We hebben de persoon in kwestie gesommeerd de foto’s ogenblikkelijk te wissen.

Mensen staren ons na, lopen met ons mee en geven commentaar, bijvoorbeeld: ‘Wat is ze klein, hè?’ Voorbijgangers buigen zich over de kinderwagen en vragen hoe oud ze is. Als ik antwoord geef, vragen ze waarom ze zo klein is. Meestal vertel ik dan een smoesje. Ik heb geen zin om voor allerlei onbekenden het medische dossier van onze dochter te lichten. Het is moeilijk om ook de twintigste keer nog vriendelijk te glimlachen en beleefd te blijven. Hoe moeten we omgaan met deze overweldigende hoeveelheid goedbedoelde belangstelling?

Kinderwagengluurders

Beste Kinderwagengluurders,

In de stad bemoeien mensen zich doorgaans zo min mogelijk met elkaar. Uitzondering hierop vormen baby’s en honden, twee catgorieën die in zekere zin onder publiek bezit vallen. Het is in de openbare ruimte niet ongebruikelijk dat voorbijgangers of omstanders even een korte opmerking plaatsen – uitsluitend complimenteus van aard natuurlijk. Over honden treedt men trouwens makkelijker en sneller in gesprek dan over baby’s. Vragen stellen over baby’s of jonge kinderen kan beter achterwege blijven. Meestal is het een obligate vraag naar sekse of leeftijd en het is voorstelbaar dat de ouder denkt: ‘Wat kan het je schelen? Waar bemoei je je mee?’ Het is heel eigenaardig dat u als kersverse ouders aan een stuk door belegerd wordt door wildvreemden die u aanklampen en informatie eisen. Deze gang van zaken valt in ieder geval niet onder de grote-stadsetiquette.

U kunt zich teweerstellen door oogcontact met voorbijgangers zo veel mogelijk te vermijden. Houd de blik gefixeerd op een wazig punt in de verte en maak tempo met lopen. Als iemand u staande houdt en zegt: ‘Wat is ze klein,’ zegt u neutraal: ‘Klopt, ze is niet groot.’ En u loopt meteen door of u wendt zich af. Niet glimlachen, niet vriendelijk kijken, een beetje norse uitstraling kan van pas komen. U hoeft geen waarachtige informatie te verstrekken. Bij de gevreesde leeftijdsvraag zegt u: ‘O, net geboren’ of: ‘Twee weken’. Als iemand vraagt waarom ze zo klein is, zegt u: ‘Ze is klein, maar ze zal nog wel groeien.’ Tegen mensen die u de weg versperren zegt u: ‘Sorry, mag ik even passeren, ik heb haast.’ Bedenk dat u geen enkele verplichting hebt aan onbekenden en houd u op de vlakte met dooddoeners: ‘Ze is klein, maar gelukkig.’ Zeg: ‘Nog een prettige dag,’ en distantieer u.

Artikelen in Aanspreken en begroeten, Zwangerschap en baby's.


Exen op bruiloft

Beste Beatrijs,

Mijn dochter (28) gaat binnenkort trouwen. Mijn ex-man en ik (tien jaar gescheiden) zijn uiteraard allebei uitgenodigd. Mijn ex-man heeft sinds vijf jaar een vriendin en die is ook uitgenodigd. Nu wil mijn dochter dat zowel ik als de vriendin tijdens de plechtigheden aan weerszijde van mijn ex-echtgenoot zitten. Ik heb hier heel veel moeite mee. Wat zegt de etiquette hierover?

Exen op bruiloft

Beste Exen op bruiloft,

De bruiloft van uw dochter is geen aanleiding om een haremtoneelstukje op te voeren. In de trouwzaal van het stadhuis of in de kerk gaat iedereen zitten waar die wil en zijn er geen vaste plaatsen. In de receptierij staan in ieder geval de ouders van de bruid en bruidegom naast het bruidspaar om felicitaties in ontvangst te nemen. Exen hoeven hierbij niet naast elkaar te staan. De vriendin van pa heeft protocollair geen plaatsje in dit gezelschap en kan zich elders op de receptie vertreden. Bij het diner zitten de ex-echtgenoten absoluut niet naast elkaar. De vader zit naast zijn vriendin, niet al te ver van het bruidspaar; de moeder zit ook in de buurt van het bruidspaar, maar zeker niet binnen conversatiebereik met haar ex en zijn vriendin. Andere familieleden dienen als buffer tussen de exen. Er moet van tevoren worden nagedacht over een goede tafelschikking die door middel van naamkaartjes op tafel duidelijk is.

Artikelen in Bruiloft, Exen.


Onbeleefde minnaar

Beste Beatrijs,

Ik heb een afspraak met een minnaar in zijn appartement. Wij komen tegelijk aanrijden. Ik koop een parkeerkaartje. Zou hij dat niet moeten doen? Hij wacht niet eens op mij totdat ik klaar ben. Hij loop voor mij uit naar het appartement. Ook daar wacht hij niet eens, maar gaat meteen naar binnen, zodat de deur voor m’n neus dichtvalt. Hoe onbeschoft is dat? Ik weet al wat u gaat zeggen: Kappen ermee! Maar ik vind dat moeilijk, want verder is hij heel leuk.

Onbeleefde minnaar

Beste Onbeleefde minnaar,

Ik zeg niet: ‘Kap ermee,’ want de onbeleefdheden die u beschrijft zijn daarvoor te gering. Uw minnaar hoeft helemaal geen parkeergelden voor u te betalen. De reiskosten die geliefden maken voor een ontmoeting komen voor eigen portemonnee. Uw minnaar hoeft uw treinkaartje niet te betalen en compensatie voor een tram- of busrit is ook niet nodig.

Verder is het inderdaad aardiger en beleefder als uw minnaar even op u wacht wanneer u tegelijk met hem komt aanrijden, zodat u samen naar binnen kunt gaan. In dit geval wilde hij misschien eerder aankomen dan u om alles in orde te maken voor uw komst. Wie weet, wilde hij opruimen, geurkaarsjes neerzetten, oesters op een schaal rangschikken, dat soort dingen. Ik zou zeggen: geef hem het voordeel van de twijfel. Echte onbeschoftheid ziet er anders uit.

Artikelen in Liefde en relaties.


Depressie is een bewegend doel

De oogst van het decennium

Trudy Dehue: De depressie-epidemie. Uitgever Augustus. 333 p. E 24

Een titel kan een boek maken of breken. De depressie-epidemie (2008) van psycholoog en wetenschapsfilosoof Trudy Dehue is zo’n tot de verbeelding sprekende titel die een onmiddellijk aha-gevoel opwekt. Een beetje uitdagend, een beetje sweeping, een beetje apodictisch. Wie geïnteresseerd is in cultuurkritiek weet al voordat hij het boek opengeslagen heeft, waar het over zal gaan: de toenemende populariteit van antidepressiva, de onmacht van de biologische psychiatrie, de macht van de farmaceutische industrie, de medicalisering van alledaags ongeluk en de vergeefse jacht op geluk. Tijdgeestgevoelige onderwerpen en het verbaasde dan ook niet dat het boek veel aandacht kreeg in de media. Trudy Dehue, hoogleraar wetenschapstheorie en -geschiedenis in Groningen, bracht het zelfs tot Zomergast in een aflevering waarbij het brede publiek waarschijnlijk afgehaakt is wegens haar geringe bereidheid om zich van haar onderwerp af te laten leiden door frivolere of persoonlijke zaken.

Tijdens deze mediahausse riepen boek en schrijfster sterke reacties van voor- en tegenstanders op. Ook in mijn eigen omgeving kwamen Dehue en haar boek ter sprake, waarbij sommigen zich zeer enthousiast betoonden, terwijl anderen er geen goed woord voor over hadden. Let wel: niemand had het boek gelezen, iedereen baseerde zich op interviews of recensies. De reeds bestaande meningen lagen kennelijk zo vast dat het boek ofwel moeiteloos in dit geheel kon worden ingepast, ofwel op voorhand afgeserveerd.

Zelf hoorde ik bij de Dehue-adepten binnen die vriendendiscussie die zich toespitste op de wellicht wat simplistische kwestie ‘Ben je voor of tegen pillen?’. Tegenstanders van Dehue riepen dat depressie een serieuze psychische aandoening is, waar stevige medicamenten aan te pas moeten komen, en dat het onbetamelijk was om depressie te bagatelliseren als een modieuze klacht van mensen die te slap zijn om hun schouders eronder te zetten. In de ingezonden-brievenrubriek van NRC-Handelsblad woedde een discussie over het te grote accent in De depressie-epidemie op zelfmoordgevallen onder slikkers van onder andere Seroxat en Efexor. Briefschrijvers meenden dat Dehue onnodig paniek zaaide, dat het onderzoek naar vermeende zelfmoordeffecten niet afdoende was en dat het slikken van antidepressiva depressielijders er juist van weerhield om zelfmoord te plegen.

In de Volkskrant schreef professor experimentele klinische psychologie Willem van der Does een gespierd artikel, waarin hij vijf misvattingen in het denken van Dehue blootlegde, waarvan de eerste en belangrijkste luidde: er is geen epidemie. De prevalentie van depressie ligt op vijf procent van de bevolking en is stabiel sinds 1983.

Het is natuurlijk maar net wat je onder ‘depressie’ verstaat om te kunnen vaststellen dat er tussen 1983 en 2010 geen toename van betekenis is geweest. Of tussen 1965 en 2010 for that matter. Het aardige van De depressie-epidemie (dat ik intussen gelezen heb) is dat Dehue nu juist laat zien dat depressie al naar gelang de vigerende theorieën in verschillende tijden op verschillende manieren wordt ingevuld. ‘Depressie is een bewegend doel,’ schrijft ze. Wat nu onder depressie wordt verstaan kan in ieder geval niet zomaar gelijkgeschakeld worden aan ziektebeelden van vroeger, bijvoorbeeld melancholie of neurasthenie. In het psychodynamische model (grofweg de psychoanalytische benadering) ligt de nadruk op persoonlijke ervaringen die bij een individu tot neerslachtigheid en apathie zouden leiden. In het entiteitsmodel dat de laatste dertig jaar in zwang is geraakt wordt depressie veeleer beschouwd als een aandoening die op zichzelf staat, een stoornis op hormoon- of neurotransmitterniveau, die farmacologisch rechtgetrokken kan worden door middel van psychofarmaca. In deze zienswijze is de oorzaak van de stemmingsstoornis onbelangrijk. Er kunnen akelige ervaringen aan ten grondslag liggen, maar dat hoeft niet. Mensen kunnen ook zonder aanleiding door een depressie worden geslagen en even erg of misschien nog wel erger lijden dan degenen die weten waarom zij gedeprimeerd zijn.

Terwijl Nederland internationaal tot de gelukkigste landen hoort, gebruiken er ruim een miljoen mensen antidepressiva, die overigens niet alleen ter bestrijding van depressie maar ook van angst- of dwangstoornissen worden uitgeschreven. Het was deze schijnbare paradox van collectief geluk en particulier leed die Dehue ertoe bracht zich in het onderwerp te verdiepen. Zo veel mensen die pillen slikken! En helpt het eigenlijk wel?

De depressie-epidemie is geen antipillenboek. Wel relativeert Dehue de effectiviteit. Na de introductie van Prozac en zijn derivaten in de jaren tachtig heerste er enige tijd een hoerastemming, omdat men meende het farmacologische antwoord te hebben gevonden op depressie. Zo simpel lag het natuurlijk niet. Sommige mensen ondervinden er wel baat bij, anderen niet. Sommige mensen hebben last van vergaande bijwerkingen, anderen veel minder. Net als bij andere medicijnen speelt ook bij psychofarmaca het placebo-effect altijd een rol (wat patiënten ook toegediend krijgen – ze knappen ervan op) en de manier om dat te ondervangen (dubbelblinde, gerandomiseerde experimenten) is duur en ingewikkeld. Het meeste onderzoek gebeurt onder auspiciën van de op winst gerichte farmaceutische industrie, hetgeen vraagtekens zet bij de onafhankelijkheid ervan.

Al met al is de werkzaamheid van antidepressiva beperkt. Van depressieve mensen die een placebo toegediend krijgen ondervindt ongeveer een derde deel er baat van, terwijl van degenen die een echt middel krijgen iets meer dan de helft vermindering van hun lijden rapporteert. De conclusie hiervan luidt niet dat de pillen overboord kunnen (zoals Dehue’s tegenstanders haar in de schoenen schoven), maar dat patiënten die ze voorgeschreven krijgen zorgvuldig begeleid en in de gaten gehouden moeten worden, mede met het oog op in sommige gevallen ernstige bijwerkingen. Een antidepressivum is geen kinderaspirientje. Aan die begeleiding ontbreekt vooralsnog het een en ander: uit een recent onderzoek (2010) door het Nederlands Huisartsgenootschap bleek dat de helft van de door huisartsen verstrekte antidepressiva-recepten werd uitgeschreven voor patiënten bij wie helemaal geen officiële depressie of angststoornis was vastgesteld! Terecht neemt Dehue stelling tegen dit natte-vingerwerk.

Dehue wijt de toename van depressieve klachten niet, zoals bijvoorbeeld Frank Furedi en Theodore Dalrymple, aan de verzorgingsstaat die kleinzerige mensen aanmoedigt de rol van hulpvrager aan te nemen, maar ziet het juist als een gevolg van liberalisering en marktdenken binnen de maatschappij. Mensen worden geacht de verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen geluk en als zij op enig gebied falen (te dik, niet mooi genoeg, te verlegen, somber, lethargisch), kunnen, nee moeten, ze maatregelen treffen ter zelfverbetering. Niet allen zijzelf hebben baat bij vitaliteit, maar ook de maatschappij als geheel. Bijkomend voordeel van de eigen-verantwoordelijkheidsideologie is dat de maatschappij met ere af kan van de taak om slechte omstandigheden verbeteren (werkloosheid, rottige woningen, te weinig zorgpersoneel) waar mensen óók ongelukkig van kunnen worden.

Deze analyse komt mij iets te makkelijk en SP-achtig voor. Psychisch leed dien je op face value te nemen, ongeacht de al dan niet ideologische achtergrond ervan. Wat niet wegneemt dat Dehue een boeiende en kritische verhandeling heeft geschreven over de betekenis van depressie en de impact van farmaceutische remedies.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Volwassen zoon op zolder

Beste Beatrijs,

Mijn broer (34 jaar) woont nog bij onze ouders thuis. Hij werkt niet, heeft zelfs geen uitkering en zit de hele dag op zijn zolderkamer te gamen. Dat doet hij goed en hij heeft een zekere naam in de gamerswereld veroverd. Maar mijn ouders van tegen de zeventig zorgen nog steeds voor hem. Eten koken, wassen, schoonmaken, alles. Langer dan twee weken gaan ze niet met vakantie, omdat ze mijn broer niet te lang alleen willen laten. Fysiek is hij gezond en met zijn verstand is ook niets mis.

Ik heb weleens geprobeerd dit met hem te bespreken, maar hij wil er niet over praten. En natuurlijk snijd ik het onderwerp nu en dan met mijn ouders aan. Zij zitten er ook mee, maar ze hebben een zwak voor hem en stellen geen ultimatum. Ik adviseer ze hulp te zoeken. Maar dat doen ze niet. Moet ik me als zus hierin mengen of het maar laten zitten? Ik voorzie dat ik hem op straat moet zetten als mijn ouders er niet meer zijn en het huis moet worden verkocht. Of nog erger: dat ik straks voor mijn gebrekkiger wordende ouders zorg, terwijl mijn broer boven zit te gamen.

Nietsnut op zolder

Beste Nietsnut op zolder,

Uw broer heeft geen werk en geen uitkering (ook geen opleiding?). Hij is computerverslaafd en toont geen enkele animo om iets van zijn leven te maken. Uw ouders weten er ook geen raad mee en volharden in hun intussen disfunctioneel geworden ouderlijke zorg. Dit is een heel lastige situatie. U staat op twee fronten tegelijk aan dode gewichten te trekken.

Als uw broer niet voor- of achteruit wil, staat u machteloos. Voor alles wat er nodig is om uw broer op de rails te krijgen: woonruimte zoeken, baantje zoeken, uitkering aanvragen, is immers zijn actieve medewerking nodig. Waarschijnlijk vinden uw ouders het stiekem wel best dat uw broer op zolder zit. Misschien zijn ze bang dat hij buitenshuis helemaal verkommert. Ook al vergooit hij zijn leven met gamen, uw ouders zijn gewend aan zijn aanwezigheid en wellicht springt hij te zijner tijd toch bij. Als de nood aan de man komt en een van uw ouders instort, zal uw broer toch wel een handje uitsteken om de boel drijvende te houden?
U kunt niet van uw ouders verlangen dat ze hem op straat zetten, want dat doen ouders niet met een kind, tenzij het kind de ouders kwaad heeft gedaan en daarvan lijkt in het geval van uw lethargische broer geen sprake. Vraag uw ouders nog eens wat ze zelf het liefste willen: dat hij blijft of dat hij weggaat? Als ze hem voor zijn eigen bestwil liever zien vertrekken of voorwaarden willen stellen aan zijn verblijf, zouden ze een of andere hulpverlener kunnen inschakelen. Niet voor uw broer, maar voor henzelf. Die persoon kan adviseren hoe zij zich moeten gedragen tegenover hun zoon om enige verandering in de situatie voor elkaar te krijgen. De punten medeverantwoordelijkheid voor het huishouden en kostgeld vragen lijken urgent en tegelijk concreet genoeg om mee te beginnen.

Maar het lijkt er sterk op dat uw ouders niets van hulpverleners willen weten. Dat betekent dat ze zich neergelegd hebben bij de huidige stand van zaken en dat er voor u niets anders overblijft dan handenwringend aan de zijlijn staan.

Artikelen in Ouders en volwassen kinderen.

Gelabeld met , .


Geen huwelijkscadeau

Beste Beatrijs,

Mijn ex (sinds drie jaar) gaat trouwen en mijn zoon is voor het huwelijk uitgenodigd. Wat is een geschikt cadeau voor een jongen van dertien om aan zijn vader en diens nieuwe echtgenote te geven? Op de kaart staat een envelopje, maar dat lijkt me niet passend voor een kind aan zijn vader. Ik vind het extra lastig omdat hij natuurlijk liever had gewild dat zijn ouders bij elkaar gebleven waren. Kan hij gewoon zonder cadeau gaan?

Huwelijkscadeau

Beste Huwelijkscadeau,

Een jongen van dertien kan heel goed zonder bankbiljetten en zonder cadeau naar het tweede huwelijk van zijn vader gaan. De bruidegom mag allang blij zijn dat zijn zoon zich zonder morren schikt in zijn onwennige rol als bruilofstgast.

Artikelen in Bruiloft, Cadeaus, Huwelijk en scheiding, Kinderen.


Buren binnen vragen

Beste Beatrijs,

Wij hebben als buren niet erg veel contact met elkaar. Het blijft gewoonlijk bij groeten en soms een praatje op straat. Een poosje geleden had mijn buurvrouw haar pols gebroken. Dit leek me een goede aanleiding om mijn medeleven te laten blijken en ik belde bij haar aan om een bloemetje aan te reiken. Haar man deed open, nam het bloemetje in ontvangst en we hebben even staan praten. Tot mijn verbazing werd ik niet eens in de hal uitgenodigd, laat staan binnen voor een kopje thee. Van vroeger herinner ik me dat mijn moeder me op het hart drukte om de mensen binnen te laten, wanneer er bekenden (buren of mensen van de kerk) aan de deur kwamen. Ik vroeg me af of dit tegenwoordig niet meer gebruikelijk is.

Niet binnen gevraagd

Beste Niet binnen gevraagd,

Normaal gesproken laten buren elkaar even binnen, wanneer ze bij elkaar aanbellen, al was het maar in de hal. Uw buren deden dat niet. Dat betekent dat ze geen behoefte hebben aan contact met de buren. Het is niet erg beleefd inderdaad, maar wel duidelijk. Uw buurvrouw heeft geen behoefte aan belangstelling of hulp van de buren. Ze kan het zelf wel af.
U vraagt of dit tegenwoordig gebruikelijk is. Daar valt geen algemeen antwoord op te geven. Het afwijzen van contact met buren komt waarschijnlijk meer voor dan vroeger, omdat mensen in toenemende mate hun sociale contacten buiten hun onmiddellijke leefomgeving hebben. Anderzijds zijn er toch genoeg mensen die nog steeds wel betrekkingen met de buren onderhouden en in voorkomende gevallen kopjes thee met elkaar drinken. Het hangt dus af van de persoon. In geval van ziekenbezoek is het trouwens handiger om van tevoren op te bellen met de vraag of het gelegen komt dan iemand via de deurbel te overvallen.

Artikelen in Buren, Visite.