Spring naar inhoud


Beste boeken 2011

Alan Hollinghurst: The Stranger’s Child (Picador). Een in de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde en per ongeluk tot dichter van zijn generatie uitgeroepen jongeling vormt het brandpunt van een meeslepende familiesaga over de periode 1914-2008. Behalve als speurtocht naar een familiegeheim valt het boek ook te lezen als een sociale geschiedenis van homoseksualiteit in Engeland, waarbij de eenduidigheid van de moderne homo-identiteit niet per se verkieslijk blijkt boven de seksuele ambiguïteit van destijds.

Jeffrey Eugenides: The Marriage Plot (Farrar, Straus and Giroux). Twee jongens en een meisje, studenten in de post-moderne, deconstructionistische jaren tachtig, op zoek naar liefde en hun lotsbestemming. Een klassieke driehoek, een klassiek coming-of-age-verhaal, maar zo tintelend opgeschreven dat alle vrees voor de dood van de roman verpulverd wordt.

David Lodge: A Man Of Parts (Harvill Secker). Op feiten en geschriften gebaseerde roman over de schrijver/ wereldverbeteraar H.G. Wells. Met geestige pen en scherp psychologisch inzicht schetste Lodge een intrigerend portret van deze literaire reus, die zijn ideaal van vrije liefde met wisselend succes in de praktijk bracht. Een leven van liefde, literatuur en socialisme.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Vijandig voedsel

De Europese leiders doen op de ene na de andere topconferentie hun best om de eurocrisis te bezweren. Toch heerst er een wat paniekerige stemming. De toekomst lijkt bijzonder ongewis en in die groeiende malaise krijg ik vanzelf fantasieën over het leven na de eurocalyps. Wat zou er gebeuren als de euro daadwerkelijk instort en het dagelijks leven piepend en knarsend tot stilstand komt? Geen geld meer uit de pinautomaten, spaargeld verdwenen, faillissementen, ruilhandel, moestuinen, enfin, grootschalige instantarmoede. Het denken aan zo’n kladderadatsch is niet deprimerend, integendeel – op een rare manier word ik opgewekt van het vooruitzicht om alle zeilen bij te moeten zetten om te overleven. Het is weer eens wat anders dan baden in weelde en stiekem heb ik genoeg vertrouwen in mijn zelfredzaamheid, mocht de boel de soep in draaien. Het is evident dat een instorting van de euro onnoemelijk veel schade zal aanrichten en dat dit moet worden voorkomen. Toch zou ook een ramp van dergelijk formaat onvoorziene voordelen kunnen hebben. Neem bijvoorbeeld eten.

Een van de grootste problemen van deze maatschappij is de overvloedige beschikbaarheid van voedsel. Het is overal te krijgen en het kost niets, nou ja, een grijpstuiver. Gedurende het grootste deel van de geschiedenis stonden bijna alle inspanningen van de mensheid in het teken van voedsel verkrijgen. Door het op te jagen of te verzamelen, door het te verbouwen, of door hard te werken om het te kunnen kopen. Nog in de jaren zestig van de vorige eeuw werd gemiddeld een kwart van het inkomen besteed aan voedsel. Nu ligt dat aandeel in de rijke, westerse landen onder de tien procent. Een modaal gezinsinkomen wordt voor 90 procent aan andere benodigdheden dan eten en drinken gespendeerd. Het kan niet anders of de relatief lage prijs van levensmiddelen heeft een ontremmende werking op de consumptie ervan. Mensen gaan alleen zuinig om met dingen die schaars zijn. Overvloed leidt tot verkwisting.

In het geval van voedsel zit de verkwisting minder in het ongebruikt weggooien ervan (hoewel dat ook gebeurt), maar in de consumptie zelf: er wordt simpelweg meer gegeten en meer gedronken. Dat valt af te leiden uit de toename van het aantal trakteermomenten, de massa’s scholieren die tijdens schoolpauzes in de rij staan voor supermarktkassa’s met zakken chips en blikjes frisdrank. Baby’s en peuters die in hun maxicosi’s aan flesjes appelsap lurken, kleuters met pakjes suikerdrank. Overal etende mensen en automaten met snacks. Op balies van wachtruimtes staan glazen kommen met snoepgoed voor passanten. Voedsel heeft door zijn alomtegenwoordigheid ook de functie van sluipmoordenaar ontwikkeld. In het rapport ‘Preventie van welvaartsziekten’ presenteert de Raad voor Volksgezondheid alarmerende cijfers over de gezondheidsverschillen tussen hoog- en laagopgeleiden. Niet alleen gaan mensen uit de lagere klassen gemiddeld tien jaar eerder dood, er gaapt ook een enorme kloof tussen rijk en arm met betrekking tot het aantal sukkeljaren dat aan de dood vooraf gaat. De laagstopgeleide vrouwen krijgen rond hun 52ste jaar gezondheidsproblemen – twintig jaar eerder dan de vrouwen met hoger onderwijs, die daar pas op hun 72ste mee te maken krijgen.

Verschillen in gezondheid en levensduur tussen de lagere en de hogere klassen zijn er altijd geweest, maar de ziektes van de huidige armen hebben andere oorzaken dan die van vroeger. Veel ziektes hangen samen met leefstijl: te veel eten, te weinig bewegen, oftewel obesitas. De helft van de Nederlandse bevolking kampt met overgewicht, maar morbide obesitas is overwegend een zaak van de lagere klassen.

De Raad bepleit een hogere belasting op ongezond eten, roken en alcohol, en een verhoging van het btw-tarief op voedsel in het algemeen. De regering bij monde van Minister Schippers ziet meer in preventieprogramma’s die zich richten op beweging en sport. Betutteling is niet des VVD’s en als de burgers zich ongezond willen gedragen is dat hun goed recht, nog afgezien van de commerciële belangen van de voedselindustrie en de detailhandel.

(Willen) ingrijpen in de leefstijl van de lagere klassen is een instelling die nauwelijks van de grond valt te krijgen in deze autoriteitsvijandige cultuur. Het hele idee van een hoger iemand die tegen een lager iemand zegt hoe die zijn leven moet inrichten wekt weerstand. Als iemand toch eens een beschavingsoffensief onderneemt, wordt er keihard met hem afgerekend, zoals Jamie Oliver in Groot-Brittannië overkwam, die gezonde lunches in schoolkantines probeerde in te voeren. Onvergetelijk was de scène waarin woedende, dikke moeders hun kinderen pizza en friet aanreikten tussen de spijlen van het schoolhek door. ‘Mijn kind verdient geen konijnenvoer’, sprak een van hen tot de camera.

Heropvoeding van de ongezonde-leefstijlers, voorlichting, preventie, actieprogramma’s – het zal allemaal weinig zoden aan de dijk zetten tegenover de massieve verleiding van voedsel in de dagelijkse leefwereld. Als het beschikbaar is, zal het worden geconsumeerd. Ook huisdieren waarvan je misschien vanwege hun dierlijkheid zou verwachten dat ze zich verre houden van de menselijke zonde der onmatigheid (zoals ze ook geen last hebben van hebzucht of ijdelheid), blijken steeds meer aan overgewicht te lijden. En waarom eten honden en katten te veel? Omdat het voedsel voor hun neus wordt gezet!

De kwestie gezond of ongezond voedsel valt hierbij in het niet. Geen enkel levensmiddel is intrinsiek ongezond. Er is niets mis met friet, hamburgers, marsen, spritsen en borrelnootjes. Light-producten wekken een valse schijn van gezondheid. En vruchtensap is zeker niet gezonder dan cola, want er zit evengoed een bom suiker in. Het enige wat ertoe doet is de frequentie waarmee een en ander wordt geconsumeerd en de hoeveelheden die achterover worden geslagen.

De mens is niet geneigd tot matigheid. Gulzigheid oftewel vraatzucht staat niet voor niets bij de zeven hoofdzonden. Onze voorouders hadden het makkelijk: zij konden hun wilskracht inzetten om aan eten te komen, terwijl wij onze wilskracht op een tegennatuurlijke manier moeten gebruiken om van eten af te blijven. Geen wonder dat zo velen daar in falen. In dit licht zou een drakonische prijsverhoging van levensmiddelen een gunstig effect hebben op de obesitas-epidemie en vervolgens op de volksgezondheid. Als je zeven euro voor een energydrankje moet betalen, zet je toch eerder een pot thee.

Maar die financiële vraatzuchtbegrenzers zullen er niet komen. De politiek zal er zijn vingers niet aan willen branden, de commercie zal een veto uitspreken, en de burgers zullen moord en brand jammeren. Dan komt het aan op de val van de euro om de volksgezondheid te redden.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Kwezels

Een van de ergste dingen die kinderen hun ouders kunnen aandoen is veranderen van levensopvatting. Toegegeven, de dood van een kind is in eerste instantie erger, evenals blijvende invaliditeit van het kind door een ongeluk, maar omdat dood, ziekte en ander van buiten komend onheil altijd in het teken staan van overmacht, is het wellicht op den duur makkelijker voor een ouder om zich neer te leggen bij de ramp die zich heeft voltrokken. Met als uitzondering dan weer de zelfmoord van een kind, omdat deze daad ouders rechtstreeks aanspreekt op hun verantwoordelijkheid: waar ben ik tekort geschoten dat mijn kind zichzelf het leven heeft benomen? Zo’n vraag kan iemand blijven kwellen tot de laatste snik.

Bij verandering van levensopvatting treedt hetzelfde effect op. En dan gaat het niet over kinderen uit een PvdA-nest die naar de VVD switchen of vanuit een omnivoor milieu naar het vegetarisme, hoewel dat soort overstappen ook genoeg frictie kunnen geven, maar over serieuze ideologische veranderingen: je aansluiten bij een guerillabeweging in de jungle (Tanja Nijmeijer) of bekeringen op het religieuze vlak. Koerswendingen van dit kaliber vervullen ouders met schaamte en onvermijdelijk dringt zich ook de schuldvraag op.

Vorige week waren er twee voorbeelden op tv van moeder-dochter-confrontaties die te maken hadden met de bekering tot de islam. De ene film maakte deel uit van de Ikon-documentaire-reeks ‘Ik en mijn moeder’, waarin echte mensen aan het woord kwamen, de andere was een aflevering uit de serie ‘Duivelse dilemma’s’ (fictie). Beide uitzendingen waren buitengewoon indringend. Als kijker identificeerde ik me met de moeders, vijftigers, die zich geen raad wisten met de in hun ogen volkomen onbegrijpelijke fascinatie van de adolescente dochters met de islam en wat daarbij te pas komt. Natuurlijk waren er de hoofddoeken, de geprevelde gebeden, de getuigenissen van geluk en innerlijke vrede die de meisjes hadden gevonden. En aan de andere kant het nauw verholen afgrijzen van de moeders.

Tolerantie is mooi en aardig, zolang het onbekenden betreft.

Elsie de Brauw speelde een feministische huisarts met vooral moslims in haar praktijk in Amsterdam-West, die haar dochter tot tolerantie en onafhankelijk denken had opgevoed, maar zo onafhankelijk van moeder had ze het nou ook weer niet bedoeld. Op het eind van de film, als ze wee is geworden van dochter en vriendinnen die aan haar keukentafel over Allah zitten te zwijmelen, roept ze haar toe: ‘Ik herken je niet, je bent mijn dochter niet meer!’ Eindelijk woede na al die beleefde tolerantie, dat gehandschoende respect voor de hoger honing van dochterlief. Een treffende film, maar de details uit de documentaire waren schrijnender. De dochter (21) die op een parkeerplaats snel een extra jas over haar lange broek en vest aanschiet, omdat ze de blik van pauzerende vrachtwagenchauffeurs niet verdraagt. Het opvouwen van een kitscherig gebedskleedje in een hotelkamer. De weigering om een biertje vanuit de keuken mee te nemen voor de moeder, omdat andermans zonde niet mag worden aangeraakt. De vanzelfsprekendheid waarmee ze het woord ‘losbandigheid’ in de mond neemt, wanneer ze het over deze tijd, dit land, deze cultuur heeft. Hoe ze daarmee de moeder verwondt.

Die moeder, een gewone vijftig-plus vrouw, zoals er zo veel rondlopen, vriendelijk, beetje introvert, beetje getekend door de jaren (maar wel een goede kapper) wordt in al dochters uitlatingen over zichzelf bij implicatie weggezet als de zondige, losbandige tegenpartij, waar de dochter zich zo nodig boven moet verheffen. Wat een onuitstaanbaar wicht met haar gekwezel en haar nuffige afkeer van alles wat met het lichaam te maken heeft.

Wat heb ik fout gedaan om zulke provocatie op te roepen? Die vraag zal de moeder niet van zich af kunnen zetten. Tolerantie is mooi en aardig, zolang het onbekenden betreft, maar als je naasten fundamenteel anders over de dingen gaan denken dan jezelf, resten er slechts twee verklaringen: een persoonlijke wraakactie of waanzin.

Artikelen in Column.


Wat is waanzin?

Darian Leader: What Is Madness? Uitgever Hamish Hamilton.359 blz. €

Wat is waanzin? Deze vertaling van What Is Madness?, het nieuwe boek van Darian Leader, dekt de lading beter dan de oorspronkelijke titel. Het beetje ouderwetse Nederlandse woord waanzin drukt precies die worsteling met de werkelijkheid uit die het meer algemene woord ‘madness’ oftewel ‘gekte’ mist. Darian Leader die eerder over depressie en melancholie schreef in The New Black, heeft het nu over psychoses en vooral over paranoia als geestesgesteldheid die hieraan vooraf gaat.

Net als in The New Black neemt Leader in What Is Madness? scherp stelling tegen de moderne, biologische psychiatrie, die ziektebeelden reduceert tot hersenstoornissen die met medicatie bestreden moeten worden, en tegen de cognitieve gedragstherapie, waarin de patiënt zich binnen zes door de verzekering vergoede sessies moet bevrijden van zijn psychische ellende. En bovenal keert Leader zich tegen de DSM, de immer uitdijende lijst met symptomen en classificaties van psychische aandoeningen, een wildgroei die volgens hem zo langzamerhand zelf als psychotisch kan worden aangemerkt.

Leader is psychoanalyticus uit de school van Lacan, een Fransman uit de eerste helft 20ste eeuw die niet bekend staat om zijn toegankelijke geschriften. Lacan schrijft ingewikkeld om niet te zeggen obscuur. Leader schrijft begrijpelijke taal, maar dit boek gaat desondanks gebukt onder loodzwaar lacaniaans jargon over de werkelijkheid die een soldeerverbinding vormt tussen ‘signifier’ en ‘signified’, het principe van de ‘Name-of-the-Father’ als gepriviligieerde representatie van de symbolische orde, de fallische lens, triangulatie en de positionering (intern of extern) van het libido. Dit leest niet lekker weg. Dat zou nog overkomelijk zijn, ware het niet dat ik gaandeweg het boek door een groeiend gevoel van korzeligheid en zinloosheid werd bevangen. Kort samengevat: ingenieuze speculaties, maar wat hebben we eraan en wat heeft de gek (de waanzinnige) eraan?

Van Freud neemt Leader het idee over dat de waan geen primair symptoom is van geestesziekte, maar een poging tot zelfmedicatie. Paranoia is de overkoepelende term voor dingen waarnemen die er niet zijn (hallucinaties, stemmen horen) en denkbeelden erop nahouden (achtervolgd worden, ontvoerd geweest zijn door buitenaardse wezens, gevoelens van grandeur) die geen wortels in de werkelijkheid hebben. Paranoialijders worstelen met betekenisgeving, doordat er in het verleden iets mis is gegaan, doorgaans een niet correct verlopen oedipale fase. Het Oedipus-complex draait om het inzicht dat de moeder nog een ander verlangen heeft buiten het kind, namelijk de vader, en die vader staat bovendien symbool voor de maatschappelijke orde. Het kind moet afstand nemen van de moeder (the Other) en via de vader begrip krijgen van de buitenwereld. Als het noodzakelijke parcours niet is doorlopen, kunnen problematische gevoelens niet geassimileerd en zelfs niet verdrongen worden, maar worden ze met kracht uit het systeem weggedrukt om later in de vorm van wanen terug te keren.

In paranoia kristalliseert een willekeurige betekenis. De paranoia-lijder bouwt een systeem van betekenissen als reactie op een eerdere ervaring van psychische instorting. Het verlenen van betekenis, wat normaal gesproken op een tentatieve, vloeiende manier gebeurt, is in paranoia een rigide zwart-wit aangelegenheid die geheel buiten de persoon zelf wordt gelegd. Alles wat met schaamte, schuld of onzekerheid te maken heeft wordt geëxternaliseerd. Vaak doet zich een openbaring voor, een plotseling inzicht dat gepaard gaat met de absolute afwezigheid van twijfel. Vergeleken met de paranoicus lijdt de schizofreen juist aan een te veel aan betekenis. Een schizofreen ligt constant onder aanval. Alles komt ongefilterd binnen en veroorzaakt chaos. Er zijn geen scherpe grenzen tussen lichaam en buitenwereld. Vandaar dat sommige schizofrenen alles bewaren in vervuilde omstandigheden. Ze zien geen duidelijk verschil tussen hun lichaam (hun persoon) en hun omgeving.

In tegenstelling hiermee is paranoia helder en gecompartimentaliseerd. Er is sprake van wanen, maar die hoeven niet in een psychose tot uitbarsting te komen. Leaders stelling is dat paranoia jarenlang onopgemerkt en ongetriggerd als stille begeleider van een volkstrekt normaal leven kan optreden. Hij noemt dit ‘white or quiet psychosis’. De gevalsbeschrijvingen die hij geeft zijn niet bepaald opbeurend. Zo bespreekt hij uitgebreid de zaak Harold Shipman, een Britse huisarts die in de jaren tachtig en negentig 250 zieke en bejaarde patiënten ombracht door middel van dodelijke injecties (in de stadjes Todmorden en Hyde – Freud zou wel raad weten met deze namen). Dokter Jekyll/Hyde/Shipman stond bekend als toegewijde arts en zo afficheerde hij zich ook. Hij had een normaal, liefdevol gezinsleven en genoot in zijn omgeving hoog aanzien. De rechtszaak deed veel stof opwaaien, maar tot een verheldering van de moordmotieven kwam het niet. Shipman deed er het zwijgen toe en hing zichzelf op in de gevangenis, vlak voor zijn zestigste verjaardag, zodat zijn vrouw recht hield op zijn pensioen.

Leader verwerpt de in de publiciteit vigerende ‘pure evil’-verklaring voor de moorden als nietszeggend en kinderachtig en construeert een heel verhaal over Shipmans paranoia aan de hand van diens biografie met de moorden als coping mechanism. Hij doet dat intelligent, zoals psychoanalytici altijd wel ergens een slimme draai aan kunnen geven, maar uiteindelijk is zo’n duiding even onbevredigend als de notie van het pure kwaad. Neem Anders Breivik, aan wie ik meermalen moest denken bij het lezen van dit boek. Een prototypische paranoialijder, die er heilig van overtuigd is dat zijn land door vreemde machten gekoloniseerd dreigt te worden en in zijn eentje extreme maatregelen treft voor het nut van het algemeen. Is de man mad of bad? De ene verklaring voor het aangerichte bloedbad is niet minder pover dan de andere.

Het is jammer dat Leader voor zijn patiëntvoorbeelden voornamelijk uit andere bronnen put en nauwelijks uit zijn eigen praktijk. Behalve aan Shipman, van wie hij alleen dossiers heeft gelezen, besteedt hij een hoofdstuk aan een zekere Aimée, patiënte van Lacan, en geeft hij een herinterpretatie van Freuds beroemde patiënt, de Wolf Man. Deze Sergej Pankejeff is zijn hele leven (tot z’n 94ste) in therapie geweest bij een keur van freudianen. Hij was zo door en door geanalyseerd dat hij vanaf zeker moment de telefoon opnam met ‘Hallo, met Wolf Man’. Leader herdiagnosticeert Pankejeff als paranoialijder, wiens waan dat hij niet zozeer een patiënt was als wel een belangrijke medewerker binnen het psychoanalytisch genootschap stabiliserend werkte.

Wat kan een psychiater betekenen voor een paranoialijder? Leader erkent de hopeloosheid van het ziektebeeld en beveelt een minimale instelling aan. En hulpverlener moet niet de drang hebben om te helpen, maar de bereidheid om van nut te zijn voor de patiënt. Dat betekent dat hij niet in de rol van autoriteit of expert de werkelijkheid moet opdringen, maar als een dienstbare begeleider moet proberen structuur aan te brengen in de beleving van de patiënt. Leader ziet zichzelf als secretaris van de door vervreemding geslagen patiënt. Soms is punctuatie (het aanbrengen van voorspelbare momenten in de chaos) het enig haalbare. Het is belangrijker om samen met de patiënt te werken aan de syntax van het dagelijks leven dan aan de semantiek ervan. Het winnen van vertrouwen met het doel om een veilige plaats te creëren kost onnoemelijk veel tijd en er bestaat een gerede kans dat de therapeut inde loop der jaren zijn belangstelling verliest, wat op de patiënt natuurlijk geen heilzame werking heeft. Zo bezien komt zowel de analytische als de medicamenteuze methode neer op een kwestie van pappen en nathouden.

What Is Madness? is een sterk freudiaans gekleurd exposé over de wordingsgeschiedenis van persoonlijke paranoia. Interessant binnen die parameters, maar de fundamentele vraag ‘wie bepaalt er eigenlijk wanneer een denkbeeld een waandenkbeeld is?’ komt niet aan de orde, en voor een boek dat pretendeert het wezen van paranoia te vatten is dat een serieus manco.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Liefdespijn

Beste Beatrijs,

Twee jaar geleden ben ik gescheiden na een huwelijk van twintig jaar. Ik heb met goede psychologische hulp de draad weer opgepakt en ben een half jaar geleden verliefd geworden op een dertien jaar jongere vrouw. Zij inmiddels ook op mij en het klikt erg goed. Maar ik weet niet of dit bestendig is en of ik wel moet blijven investeren. Ik wil haar zo graag en heb haar veel gegeven maar zelf krijg ik niet zoveel terug. Nooit een spontaan kaartje of een cadeautje. Ze wil me ook (nog) niet voorstellen aan de familie, al weten die zeker van mijn bestaan. Voor mij hoeft dat ook niet, want het gaat om onze relatie, maar het zijn dingen die misschien gaan knagen.

Ik wil haar het liefst ieder uur een berichtje sturen maar durf dat niet omdat ik bang ben dat ik overdrijf. Ze weet dat ik haar geweldig vind. We zien elkaar veel te weinig en dat maakt mij verdrietig, maar ik twijfel of zij hier ook zo erg onder lijdt. Hoe moet ik verder?

Smartelijk verliefd

Beste Smartelijk verliefd,

Doe het rustig aan, zou ik zeggen. Stel u niet smekend of behoeftig op en loop haar niet achterna. Die houding stoot af. U bent bang dat u verliefder bent op uw vriendin dan zij op u. Het is heel goed mogelijk dat u gelijk hebt. Dertien jaar leeftijdsverschil is niet niks. Dat neemt niet weg dat het een prima relatie kan zijn, hoor, maar het is hoe dan ook belangrijk dat u haar niet het gevoel geeft dat zij door u wordt belegerd of op haar huid gezeten.

Alleen in vrijheid geschonken liefde is de moeite waard.

Neem niet meer initiatieven dan zij doet. Als u het idee hebt dat u altijd degene bent die belt, smst en aandringt op afspraken, doe dat dan een tijdje niet en wacht af tot zij weer eens contact opneemt. In een goede lat-relatie wisselen geliefden elkaar af met voorstellen om samen tijd door te brengen. Als u naar uw idee te lang moet wachten voor u iets van haar hoort, dan is dat vervelend maar ook informatief. Dan heeft ze kennelijk minder behoefte aan u dan andersom. Aandringen helpt niet en maakt het alleen maar erger. Houd er rekening mee dat u voor haar minder belangrijk bent dan zij voor u. Anderzijds is het best mogelijk dat ze wel degelijk van u houdt maar alleen een trager tempo heeft. De enige manier om hierachter te komen is om haar in gedachten een beetje los te laten en te wachten tot zij naar u toe komt. Zij weet al dat u dol op haar bent, u kunt er niets meer aan toevoegen, het is nu haar beurt. Laat ze het afweten, dan is dat spijtig maar onvermijdelijk. Alleen in vrijheid geschonken liefde is de moeite waard.

Artikelen in Liefde en relaties.

Gelabeld met .


Condoleren per pen of computer

Beste Beatrijs,

Een paar maanden geleden overleed mijn man. Ik ontving een overweldigende hoeveelheid reacties. Bezoek, bloemen, brieven, kaarten, telefoontjes. Hoe belangrijk dat alles is, hoort men wel vaker, maar het is pas duidelijk wat meeleven betekent als men het werkelijk ervaart. Er kwamen ook een paar e-mails. Ik heb alle reacties handgeschreven beantwoord. Op de mailberichten heb ik niet gereageerd. Ik ervoer ze als te gemakkelijk. Daar heb ik geen spijt van. Wel ben ik  benieuwd naar de geldende mores.

Condoleren per e-mail

Beste Condoleren per e-mail,

De etiquette heeft inderdaad een voorkeur voor handgeschreven condoleancebrieven boven condoleance-e-mails. Toch is het niet een kwestie van ‘geschreven is goed en gemaild is slecht’. Sommigen schrijven een hartverwarmende brief – handgeschreven of uitgeprint. Anderen sturen een voorgedrukt condoleancekaartje, ondertekend met hun naam. Weer anderen sturen een e-mail, waarin ze persoonlijke herinneringen aan de overledene en medeleven met de nabestaande formuleren op een manier die de geadresseerde aanspreekt.

Met het sturen van voorgedrukte kaartjes en eenregelige e-mails (meestal afkomstig van verre kennissen of zakelijke relaties) is niets mis. Het zijn conventionele blijken van medeleven die voor kennisgeving worden aangenomen en geen antwoord behoeven. Maar een persoonlijke e-mail, waaruit duidelijk blijkt dat de schrijver erover nagedacht heeft, verdient net zo goed een bedankje als een geschreven of geprinte brief, waarvoor de afzender moeite heeft gedaan.

Artikelen in Dood en begrafenis, Internet en e-mail, Post.

Gelabeld met .


Een feestje, ver weg

Beste Beatrijs,

Over een paar maanden hoopt mijn echtgenoot 70 jaar te worden. We overwegen om hier een extra feestelijk tintje aan te geven. Nu hebben wij sinds een jaar een recreatiewoning in het zuiden van het land. Onze buren en de meeste van onze vrienden hebben ons daar nog niet bezocht, omdat het toch wel een paar uur rijden is vanuit onze woonplaats. Eén van onze buren vroeg enige tijd geleden waarom we nog geen open huis hadden georganiseerd. Dat hebben we niet gedaan, omdat we vinden dat we dan mensen opzadelen met een heel eind rijden voor een paar uur. De komende verjaardag zouden we echter kunnen combineren met een open-huis-dag in onze recreatiewoning. Kunnen wij voor een dubbele aanleiding wél aan vrienden en buren vragen om de (lange) reis te ondernemen?

Een ver feestje

Beste Een ver feestje,

Overschat nooit andermans belangstelling voor uw bezittingen.

Het lijkt me geen goed idee om uw mans 70ste verjaardag in uw recreatiewoning te vieren. U vraagt daarmee een grote tijdsinvestering van de genodigden. Het zal zeker uw leeftijdgenoten zwaar vallen om een paar uur heen en weer terug te moeten rijden voor een verjaardagsfeest. Sommige mensen vinden het misschien leuk om uw vakantiehuisje te bekijken, maar allerlei anderen zullen totaal niet geïnteresseerd zijn. Om die reden lijkt het houden van een open huisfeest aan het andere eind van het land, zoals uw buren suggereerden, sowieso niet raadzaam. Overschat niet de belangstelling die andere mensen voor uw bezittingen aan de dag leggen. Wie weet zei die buurman dat alleen maar uit beleefdheid.
Houd het verjaardagsfeest van uw man in uw eigen woonplaats. Tegen iedereen die uw vakantiehuis wil zien, kunt u zeggen dat ze meer dan welkom zijn voor een bezoek en dat u graag een concrete afspraak maakt als ze eens langs willen komen. Uw agenda zal niet snel vollopen.

Artikelen in Verjaardag.

Gelabeld met .


Moreel appèl

Tot wie richt de regering zich eigenlijk? Een simpele vraag met een simpel antwoord: tot alle inwoners van het land, van jong tot oud, van arm tot rijk, van links tot rechts. De overkoepelende functie van de regering, en in iets mindere mate van de volksvertegenwoordiging, noopt tot terughoudendheid in publieke uitspraken. Zodra een politicus losse flodders uitkraamt, begint iedereen tegen te spartelen. Zo ook vorige week, toen Minister van onderwijs, Marja van Bijsterveldt, opmerkte dat ouders meer betrokkenheid met de school van hun kinderen moeten tonen. De minister vond dat ouders zich te veel als consumenten opstelden en deed een moreel appèl op hen om meer tijd en energie te investeren in de begeleiding van hun kinderen op school. Desnoods door betaald werk in te leveren.

Voorspelbaar genoeg viel heel commentariërend Nederland al twitterend over haar heen. Dit was een zalvend appèl, zoals doorgaans alleen vanaf de kansel wordt uitgevaardigd. Ik heb er geen onderzoek naar gedaan (dat hoeft niet in mijn branche), maar door goed op te letten weet ik dat er drie soorten ouders bestaan. De eerste is een betrekkelijke nieuwvorming en staat bekend als helicopterouder. Ik schat deze groep op twintig procent van het totaal. Dit zijn de moeders, soms ook vaders, maar meestal toch moeders, die hun eigen leven ondergeschikt hebben gemaakt aan de behoeften van hun kinderen.

De helicoptermoeder zal tot ver in de bovenbouw van de basisschool dagelijks met haar kind de school inlopen om het persoonlijk af te leveren in de klas. Aldus kan ze het afscheidsmoment nog even uitstellen en een woordje wisselen met de leerkracht om die erop te wijzen dat het kind slecht geslapen heeft of om aan te dringen op een extern dyscalculie-onderzoek. Natuurlijk meldt de helicoptermoeder zich als eerste aan voor taakjes als excursiebegeleider, kerstdinerkok en –ober, voorlezer en luizencontroleur. Zij kent alle namen van de kinderen uit de klas van haar kind en geniet als ingewijde binnen het reilen en zeilen van de school grote status op het schoolplein. Zij verricht onbetwistbaar goede werken, maar van sommige schoolprofessionals zou het wel een onsje minder mogen.

De tweede categorie ouders, veruit de meerderheid, bestaat uit traditionelen. Het welzijn van hun kind gaat hun zeer ter harte, maar ze staan niet te trappelen om allerlei hand- en spandiensten op school uit te voeren. Deze moeders werken en hebben het daar te druk voor of ze hebben geen behoefte om zich voortdurend in de sociale sfeer van hun kind te begeven. Ook een kind heeft enig recht op privacy. Helpen met huiswerk doen ze niet, tenzij het kind er expliciet om vraagt. Hun houding laat zich omschrijven als: ik hoor het wel, wanneer er iets misgaat. Leerkrachten hebben een stiekeme voorkeur voor deze ouderlijke stijl.

De derde categorie bestaat uit de lamlendigen. Dit zijn ouders die tekortschieten in opvoeding en hun kind zonder ontbijt naar school sturen of het standaard voor de tv parkeren. Zij falen in onderwijsbetrokkenheid en komen niet eens opdagen voor de tien-minuten-gesprekken, omdat ze zelf de grootste moeite hebben met overleven. Zij vormen hooguit tien procent van de ouders. Dit is de groep die de minister op het oog had met haar moreel appèl, maar die groep luistert niet en de anderen die wel luisteren worden woedend, omdat ze zich niet aangesproken voelen.

Meer ouderlijke betrokkenheid op school, meer mantelzorgzaamheid, meer respect in de omgangsvormen, vaker groeten op straat, kinderen die weer u moeten zeggen tegen de leraar – politici die hameren op het aambeeld van de mentaliteitsverandering onderschatten de verschrikkelijke irritatie die burgers bevangt, wanneer ze om de oren worden geslagen met dit soort gratuïte aanmaningen. Burgers en overheidsdienaren zijn uitstekend in staat hun onderlinge omgangsvormen te regelen. Daar heeft een minister die statutair tot allen spreekt niets van belang aan toe te voegen.

Artikelen in Column.


Roddelende vriendinnen

Beste Beatrijs,

Deze week hoorde ik (vrouw van 55) toevallig dat twee van mijn vriendinnen met elkaar afgesproken hebben. Ik vind het vervelend als vriendinnen samen iets gaan doen zonder mij erbij. In het verleden is het me wel overkomen dat vriendinnen vertrouwelijke dingen van mij aan anderen doorvertelden, die vervolgens weer bij mij terecht kwamen. Zo ben ik ook een vriendin kwijtgeraakt, toen we dat achteraf probeerden uit te praten. Dat kwam niet meer goed, want het kwaad was al geschied. Kan ik tegen hen zeggen dat ik dit liever niet wil? Of moet ik dit maar laten gebeuren met alle gevolgen van dien?

Niet achter mijn rug

Beste Niet achter mijn rug,

Het spijt me voor u, maar u kunt geen bezwaar maken tegen de onderlinge omgang van uw vriendinnen. Mensen mogen zelf bepalen wie ze aardig vinden, met wie ze afspreken en met wie ze bevriend willen zijn. Een persoon is geen eigendom van zijn of haar vriend(in) en iedereen is vrij om te kiezen met wie hij/zij omgaat. De meeste mensen hébben ook vrienden/ vriendinnen die elkaar onderling kennen. Een vrienden- of vriendinnenclubje is een veelvoorkomend fenomeen. Het is onmogelijk je een wereld voor te stellen met alleen exclusieve een-op-een-vriendschappen.

Mensen praten nu eenmaal over wederzijdse bekenden. Voor velen is dat een favoriete tijdpassering.

Ik begrijp uw probleem wel. U vindt het vervelend dat uw vriendinnen uw fysieke afwezigheid aangrijpen om over u te roddelen. Die kans bestaat inderdaad, maar dat is doorgaans geen ramp. Mensen praten nu eenmaal over wederzijdse bekenden. Voor velen is dat een favoriete tijdpassering. Stel dat u broers en zusters hebt. Als u met een van hen spreekt, zal het gesprek toch ook wel eens gaan over een broer of zus die niet in de kamer zit of over uw ouders. Het doen en laten van anderen bespreken gebeurt niet zozeer vanuit kwaadaardige intenties, alswel om meningen uit te wisselen. Er zijn veel manieren om begrip te krijgen van de wereld en een daarvan is roddelen. De biografie is niet voor niets een populair genre. Veel van wat er in uw leven gebeurt is daarbij niet vreselijk privé of geheim. Als uw vriendinnen met elkaar bespreken dat u een reisje hebt gemaakt of met griep in bed ligt is dat geen verschrikkelijke schending van uw privacy.

Het wordt pas kwalijk als u iets in vertrouwen aan een vriendin hebt meegedeeld, en zij gaat het daarna rondvertellen. Dan gaat die vriendin over de schreef. U kunt ervoor zorgen dat dit niet gebeurt door geen gevoelige materie te bespreken met vriendinnen van wie u weet dat ze aan loslippigheid lijden. Aan vriendinnen die discreet zijn aangelegd kunt u meer kwijt en u kunt om geheimhouding vragen. U zegt er dan expliciet bij dat deze informatie niet voor anderen is bestemd. Een goede vriendin zal u terwille zijn en uw geheimen bewaren. Wanneer zij desondanks onzorgvuldig omspringt met uw privézaken, hebt u reden om u verraden te voelen. In dat geval zal de vriendschap verkoelen of u zet er helemaal een streep onder. Maar om te beginnen zou er vertrouwen bij u moeten bestaan dat uw vriendinnen geen misbruik zullen maken van uw intimiteiten. Om die reden is het niet verstandig om te protesteren tegen hun onderlinge omgang. Met uw bezwaren laat u immers zien dat u hen niet vertrouwt.

Artikelen in Vrienden en kennissen.

Gelabeld met , .