Beatrijs Ritsema
Volgens een recent gehouden onderzoek naar de praktijk van euthanasie maken artsen in bijna de helft van de gevallen (46 procent) hiervan geen melding bij het bevoegd gezag. In 1995 werd nog 59 procent van de gevallen verzwegen. De nieuwe euthanasiewet die vorig jaar is ingevoerd heeft dus wel voor enige verbetering gezorgd, maar van volledige transparantie is nog geen sprake, aldus de onderzoekers Van der Wal en Van der Maas.
Het is de vraag of het ooit zo ver zal komen dat alle gevallen van euthanasie feitelijk correct en openlijk gerubriceerd zullen worden. Het levenseinde is vaak een schimmig terrein zonder veel duidelijkheid over wat artsen eigenlijk aan het doen zijn. Nu ja, dat zullen ze nog wel kunnen uitleggen, maar onder welke categorie valt de handeling, juridisch gesproken?
Een paar jaar geleden werd de Nederlandse euthanasiepraktijk bekritiseerd door enkele artsen die er hun bekomst van hadden. Ze vonden dat ze zelf te snel hadden klaargestaan met deze oplossing – ook onder druk van patiënten die hier om vroegen – en ze gaven bij nader inzien de voorkeur aan de methode van de palliatieve zorg. Het was vreemd om dit begrip zo scherp met euthanasie gecontrasteerd te zien. Alsof de keuze gaat tussen een arts met een dodelijke injectiespuit en een arts met een behaaglijk dekentje. Je verwacht toch dat de spuit of dodelijke cocktail pas aan de orde komt, wanneer alle zachte dekentjes zijn uitgewerkt. Maar kennelijk was pijnbestrijding als methode om het sterven te verlichten iets waarin Nederland achterliep in vergelijking met het buitenland. Wie goede palliatieve zorg krijgt, heeft geen behoefte meer aan euthanasie, en dat zou natuurlijk een uitkomst zijn, want dan hoeft niemand meer vuile handen te maken. Onder palliatieve zorg vallen trouwens ook menselijke warmte en persoonlijke aandacht. Deze immateriële behoeften zijn niet zo eenvoudig te vervullen als pijnbestrijding, iets waardoor het effect van de palliatieve zorg als geheel misschien toch niet helemaal van de grond komt.
In het onderzoek van Van der Wal en Van der Maas dook een nieuwe interessante categorie op: terminale sedatie. Hiermee wordt bedoeld het permanent buiten bewustzijn houden van de patiënt, waarna de dood vanzelf volgt, als tenminste geen voeding en water meer worden toegediend. 4 à 10 procent van de sterfgevallen kon op deze categorie worden teruggevoerd. Eigenlijk komen in deze term euthanasie en palliatieve zorg samen. Het zwaarste pijnbestrijdingskanon wordt immers ingezet als wegbereider voor de dood.
Hetzelfde is aan de hand bij een ruimhartig morfinebeleid. Wanneer de patiënt de toevoer nog zelf kan regelen (en een goede palliatieve zorg neemt de behoefte van de patiënt als uitgangspunt), maar ook wanneer hij daar niet meer toe in staat is en de arts het dus moet doen, dan kan zo iemand wegdrijven in een semipermanente roes van (zalige? je weet het nooit) onwetendheid.
Morfine is euthanasie, maar dan iets langzamer. Op den duur vervalt het onderscheid tussen de categorieën van doodsoorzaken, omdat de verschillen tussen in leven houden en laten overlijden te klein worden. Zelfs het punt van wel of niet op eigen verzoek is dan niet meer relevant, omdat slechts wordt bespoedigd wat anders korte tijd later vanzelf was gebeurd.
De vervaging van de categorieën dempt het meldingsgedrag van artsen, dat kan niet anders. Wie wil een toetsingscommissie voor het onvermijdelijke? In andere westerse landen zal de medische praktijk rond sterfbedden er ongeveer hetzelfde uitzien. Het verschil is dat in Nederland alles benoemd en in kaart wordt gebracht. Dat probeert men althans. De bureaucratie is er ook voor de laatste snik.
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.