Spring naar inhoud


Buurvrouw verstoort feest

Beste Beatrijs,

Toen ik onlangs een verjaardagsfeestje gaf, heeft mijn ietwat zonderlinge buurvrouw – beleefdheidshalve ook uitgenodigd – zich behoorlijk misdragen. Als een dronken wervelwind tolde ze door alle gesprekken heen, stak onsamenhangende verhalen af en legde luidkeels beslag op de aandacht van de andere aanwezigen. Mijn gasten waren te wellevend of te beduusd om deze partyterrorist op haar nummer te zetten, en zelf deinsde ik daar ook voor terug. Machteloze gêne was dus mijn deel. Gelukkig vertrok ze op een gegeven moment uit zichzelf en bleken de meeste gasten het achteraf wel komisch te vinden, maar had ik moeten ingrijpen? En zo ja, hoe?

Beschaamd

Beste Beschaamd,

De meeste gasten zijn uitstekend in staat zich onder een vervelende idioot uit te draaien. Uit solidariteit met de gastvrouw willen ze ook best bijdragen aan de corvee om een halve gare een tijdje zoet te houden. Als een hete aardappel stuitert zo iemand van de een naar de ander. Zie het gelaten aan, maar blijf opletten of iemand de hoofdzuster nodig heeft. De enkeling die te jong, te oud, of te verlegen is om voor zichzelf op te komen, heeft recht op redding. Wanneer de puf van uw gasten verdwijnt en het einde van de welwillendheid in zicht komt, vertelt u de stoorzender: ‘Ik zie dat je je niet zo goed voelt, ik zal een taxi voor je bellen’. In het geval van de buurvrouw kunt u haar met zachte, maar besliste hand naar haar eigen voordeur begeleiden.

Artikelen in Buren, Verjaardag.

Gelabeld met , .


Alcoholistische huisgenoot

Beste Beatrijs,

De alcoholist met wie ik al enkele jaren samenwoon heeft het nodig om de volledige aandacht naar zich toe te trekken. Daar wil ik niet meer op ingaan met als gevolg dat de pesterijen bij dronkenschap de spuigaten uitlopen. Zijn verstand is volgens mij al volledig aangetast. Het is een zwaar leven. Ik wil ervan af, maar daar heb ik het recht niet toe omdat we samen een huis hebben, waar ik kost wat kost wil blijven wonen. Hoe reageer ik het best op pesterijen tot justitie hem heeft buitengezet?

Man in de val

Beste Man in de val,

Als u met alle geweld in dat huis wilt blijven wonen, zult u uw (ex-)vriend moeten uitkopen, alcoholist of niet. Is het niet eenvoudiger om samen het huis te verkopen, waarna ieder z’n eigen weg kan gaan? U verwacht dat justitie hem buiten zal zetten – daar ben ik nog niet zo zeker van. Huur de film ‘The War of the Roses’ en aanschouw uw voorland. Verdeel het huis in twee gedemilitariseerde zones. Stel voor keuken en badkamer een rooster met betredingstijden op. Hij zal zich aan geen enkele afspraak houden. Geef de fantasie op dat u als glorieuze winnaar uit deze strijd zult komen bovendrijven. Neem uw verlies en maak u uit de voeten. Procedeer tegen hem met het huis als inzet vanuit een veilig huurappartementje. Als u alleen maar uw geld terug wil, staat u sterk voor de rechter.

Artikelen in Etiquette, Huwelijk en scheiding, Liefde en huwelijk, Verslavingen.

Gelabeld met .


Nationale identiteit

Beatrijs Ritsema

Bestaat er een typisch Nederlandse cultuur en, zo ja, moet die identiteit dan behouden blijven, of zelfs versterkt? Wanneer het kleine Nederland afgezet wordt tegen iets groters als de Europese eenwording of het Amerikaanse culturele imperialisme, luidt het antwoord bevestigend. Natuurlijk willen mensen niet opgaan in een gehomogeniseerd geheel, waaruit alle kraak en smaak verdwenen is. Wanneer de identiteitsvraag daarentegen betrokken wordt op andere culturen binnen Nederland, ontstaat huiver. Tegenover Goliath Amerika is het prijzenswaardig om Davidje te spelen (die Oscar voor Antonia hebben ‘wij’ toch maar mooi binnen), maar het oogt minder sympathiek om Sinterklaas en Zwarte Piet door de strot van nietsvermoedende nieuwkomers te duwen.

In haar column ‘Wie zijn wij?’ omschreef Elsbeth Etty het begrip nationale identiteit eerst als ‘schimmig’ en concludeerde later dat mensen die desondanks proberen er inhoud aan te geven in feite bezig zijn met het uitsluiten van anderen. Elke discussie over de bestanddelen van een cultuur of van een nationale identiteit loopt zodoende onherroepelijk vast op de klippen van het etnocentrisme.

Etnocentrisme (eigen volk eerst) heeft een akelige bijklank. ‘Volk’ is van zichzelf al beladen genoeg door de associaties met bloed, bodem en ras, en voor je het weet zit je totaan je nek in het racisme. Vanzelfsprekend wil geen enkel fatsoenlijk mens een etnocentrist zijn. Met nationalisme ligt het anders. Hoewel ook dit fenomeen z’n suspecte uitingen kent (opgefokte Oranje-supporters bij voetbalevenementen, de braderieterreur van Koninginnedag), is het bijna onmogelijk om geen nationalist te zijn. Verzet tegen het systeem dat de wereld is opgedeeld in landen met grenzen heeft weinig zin. De natiestaat is springlevend en niemand wil ervan af. De verschillen tussen pakweg Duitsland, België, Scandinavië en Nederland zijn mondiaal gezien te verwaarlozen. Toch zou een oproep om dan maar in elkaars grote geheel op te gaan op weerstand onder de respectieve bevolkingen stuiten.

Kennelijk bestaat er in elk land iets wat bij agressie van buitenaf de moeite van het verdedigen waard is. Waarom dan angst om te spreken over dat speciale iets (de identiteit van een land), als de omstandigheden in het geheel niet bedreigend zijn? Elsbeth Etty ruikt onraad als Michael Zeeman en Paul Scheffer de schilder Co Westerik bij Nederland vinden horen. Waar hoort-ie dan thuis, in Lapland? Wie wordt in vredesnaam met het leggen van deze link buitengesloten van de Nederlandse identiteit? De Turkse slager soms, die conform de islamrichtlijnen vindt dat er geen mensen op schilderijen horen te figureren? Hem zal de hele westerse schilderkunst, Westerik incluis, worst wezen. Een andere Turkse slager is misschien geïnteresseerd in beeldende kunst als zodanig en legt via Westerik verbinding met de Nederlandse cultuur.

De identiteit van een mens is in de eerste plaats zijn naam. De identiteit van een land is de geografie ervan, maar belangrijker nog zijn de mensen die er rondhangen of rondgehangen hebben. Namen dus. Honderden, duizenden namen. Daar is niets schimmigs aan. Henny Huisman, Wim Kok, Vanessa, Rintje Ritsma, Mohammed Rabbae, Marga Minco, het Cocktail Trio, Hans van Maanen, Appie Baantjer, Sonja Barend, The Blue Diamonds en Sinterklaas maken allemaal deel uit van de Nederlandse identiteit. Hetzelfde geldt voor namen uit het verleden: Kenau Simonszdochter Hasselaar, Thorbecke, Hugo de Groot, Floris V, Hadewych, Multatuli, Alva hebben allemaal iets gedaan wat uitgemaakt heeft. Iets wat interessant genoeg was om van gedachten over te wisselen. En toevallig zaten ze in Nederland of wat daar voor doorging, dus spreken mensen nog steeds wel eens over hen. Ten goede of ten kwade, dat doet er niet eens toe. Al die namen (en waar ze voor staan) zijn de stoffering van de Nederlandse identiteit. Zonder de namen, zonder de personen is identiteit een lege huls.

Hoe meer namen iemand kent, hoe meer iemand ergens thuis is. Je kunt de Nederlandse identiteit aanvaarden of afwijzen, maar je kunt niet het bestaan ervan ontkennen.

Artikelen in NRC-column.


Collega’s laten niets van zich horen

Beste Beatrijs,

De noodlottige situatie doet zich voor dat mijn lieve vrouw is getroffen door een fatale ziekte. Binnenkort zal zij ook komen te overlijden. Ik heb mijn werk als medisch specialist tijdelijk gestaakt om haar te kunnen begeleiden en verzorgen. Veel vrienden en kennissen steunen ons en laten hun medeleven blijken door kaartjes, telefoontjes of bezoekjes.

Ik word echter gestoken door het feit dat ik niets hoor van mijn collega’s. Dat kan komen door gebrek aan moed of erger nog gebrek aan empathie. Ik ben geneigd de collega’s bij wie ik me het meest betrokken voel aan te spreken op hun nalatigheid, maar ik bevind me zowel emotioneel als sociaal in een zwakkere positie en kan me niet alles veroorloven. Hoe moet ik dit aanpakken?

In de kou

Beste In de kou,

Uw collega’s hebben zich inderdaad niet van hun meest empathische zijde laten zien in deze moeilijke tijd. Een kaartje was toch wel het minste geweest. Misschien nemen zij het u kwalijk dat u voor onbepaalde tijd met uw werk bent opgehouden en zijn ze te chagrijnig voor moed of empathie. U schrijft niet hoe lang u al voor uw vrouw zorgt. Twee weken? Een maand? Drie maanden? Hoe dit ook zij, in de ziekenhuizen betekent elke werkkracht minder dat collega’s het zwaarder krijgen, omdat er noch onder verpleegkundigen, noch onder specialisten gemakkelijk tijdelijke vervangers beschikbaar zijn. Neem contact op met de collega van uw voorkeur, maar laat de terechtwijzing zitten. Afgedwongen excuses werken niet. Informeer daarentegen of ze het nog wel kunnen rooien op de afdeling en toon uw betrokkenheid. Dan krijgt u vanzelf empathie retour.

Artikelen in Collega's, Dood en begrafenis, Huwelijk en scheiding, Ziekte.


Toilet maken in de trein

Beste Beatrijs,

Ik reis elke dag een half uur met de trein naar mijn werk. Ik gebruik die tijd om de krant door te nemen en soms maak ik me ook nog snel even op, als dat er thuis niet van is gekomen. Lippenstift en mascara, verder niets bijzonders. Er zijn ook vrouwen uitgebreid met hun beautycase bezig: foundation, oogschaduw, lipgloss, de hele mikmak. Zelf durf ik mijn nagels niet te vijlen in de trein, hoewel ik dat wel graag zou willen. Wat vindt u? Vijlen of niet?

Behept met brosse nagels in de Intercity

Beste Behept,

Voor het maken van toilet in het openbaar geldt de volgende vuistregel: dingetjes aanbrengen mag wel (behalve geurverspreiders), dingetjes eraf halen mag niet. Dus wel opschminken (maar geen nagellak, geen parfum) en niet afschminken. Neus poederen is oké, neus peuteren niet. Puistjes dichtplamuren is oké, puistjes uitknijpen niet. Dit is een afleiding van de regel dat men wel in de publieke ruimte mag consumeren, maar niet defeceren.

Nagels knippen en vijlen blijft, helaas voor u, not done. Evenals haren kammen, flossen en, voor de heren, snor bijpunten. Maar over tien jaar kan alles weer anders liggen.

Artikelen in Reizen.


Etnocentrisme

Jaffe Vink: Brief aan mijn dochter. Een tocht door het pandemonium van seks en geweld. Uitgever Meulenhoff, 96 blz. f 22,50.

De morele staat van Nederland. Redactie: Christien Brinkgreve, René Gude, Sijbolt Noorda. Amsterdam University Press Salomé. 65 blz. f 24,50

Olga Rodenko en Bon van der Haer: Zinloos geweld bestaat niet. Uitgeverij SWP. 95 blz. f 19,50

In de volle treinen van en naar Schiphol opereren bendes van (voornamelijk) Marokkaanse jongeren, die reizigers beroven van hun bezittingen: portemonnees, aktetassen met laptops, vakantiekoffers. Het gaat op de zakkenrolmanier, dat is nog het gunstigste wat erover gezegd kan worden – er komen geen messen of pistolen bij te pas. Nog niet tenminste.

Het feit dat er bendes actief zijn zegt niets over ‘het’ morele peil van ‘de’ Marokkanen. De gauwdieven zullen er niet over piekeren het huis van hun eigen Marokkaanse buurman leeg te halen in diens afwezigheid. Ook zullen zij de sieraden van hun moeders niet achterover drukken. Wat je eruit kunt afleiden is dat de criminelen de omgeving waarin zij hun slag slaan niet als de hunne beschouwen. In zijn bijdrage aan de bundel De morele staat van Nederland definieert Joop Goudsblom moraal kort en krachtig als ‘consideratie met anderen.’ Het hieruit voortvloeiende verbod op diefstal geldt niet voor de bende, omdat de potentiële slachtoffers (toeristen, zakenmannen, studenten) tot een andere wereld behoren. De belangrijkste kenmerken van die andere wereld zijn rijkdom en macht, althans vanuit de perceptie van de loerende rovers. Geen kenmerken die veel consideratie opwekken bij degenen die hier niet over beschikken. Criminelen zijn etnocentristen met een heel klein kringetje van solidariteit om zich heen: de bende, de familie, een enkele vriend. Niet-criminelen zijn ook etnocentristen, maar hun solidariteit strekt zich uit over grotere afstand. Meestal zo ongeveer tot de landsgrens.

De begrippen ‘moraal’, ‘waarden en normen’, ‘het geweten’ zijn niet geschikt om maatschappelijke problemen mee te analyseren. Te abstract, te vaag en te weinig verklaringskracht. Termen als verloedering en normloosheid impliceren een verleden, waarin mensen er hogere morele standaarden op nahielden dan nu. Zo’n stelling is niet te verifiëren, omdat de mensen vroeger niet over de keuzemogelijkheden van nu beschikten.

Wat niet wegneemt dat er bezorgdheid heerst over vele facetten van het moderne leven (functioneel en zinloos geweld, toenemende onveiligheidsgevoelens van burgers, seksuele delicten, tomeloze consumptiedrift, het vrije-markt-denken) die op de een of andere manier met moraal in verband lijken te staan. Jaffe Vink maakt in zijn boekje Brief aan mijn dochter, ondertitel: Een tocht door het pandemonium van seks en geweld, onderscheid tussen drie manieren van reageren op het toenemende geweld (zinloos en gewoon). Je hebt de verontrusten, die hun metaforen ontlenen aan de apocalyps, en hameren op het thema ‘verloedering’. Je hebt de gelatenen die roepen dat er niets nieuws onder de zon is, want reeds in de Middeleeuwen…, en ten slotte de levenslustigen, wier axioma luidt dat de beschaving immer voortschrijdt.

Vink ziet niks in de onnozelheid van de optimisten, noch in de schouderophalende onverschilligheid van de gelatenen, dus sluit hij zich met enige tegenzin aan bij de verontrusten. Pragmatisch realisme hoort kennelijk niet bij de mogelijke reacties. Dat is jammer, omdat degenen die jammerend hun handen wringen over waar het heen gaat met de maatschappij en of hun kinderen het wel zullen redden, vaak dezelfden zijn die zo’n groot gewicht aan ‘de moraal’ toekennen – de stille-tocht-meelopers, bedoel ik. Niets ten nadele van het meelopen in stille tochten, maar het is wel een gratuït gebaar, waarmee iemand in de eerste plaats zichzelf afficheert als een persoon met de juiste moraal.

Dat het hebben van de juiste moraal een feit zonder betekenis is wordt mooi geïllustreerd in Paul Dekkers bijdrage in De morele staat van Nederland. Dekker is als socioloog werkzaam bij het SCP en geeft in deze bundel enige cijfers over opvattingen en ontwikkelingen van de moraal in Nederland. Sinds de jaren zeventig is er weinig veranderd in afkeuring van delicten. Ook de meningen over straffen versus veranderen van criminelen zijn ongeveer hetzelfde gebleven. Alleen tegenover seksuele delinquenten heeft de publieke opinie zich verhard. Het meest interessante resultaat komt uit een onderzoek naar onzekerheid over normen. In 1970 bestond veel meer persoonlijke onzekerheid in de bevolking dan in 1996 over wat er wel en niet mag, ‘zodat je soms niet meer weet waar je aan toe bent’. Tegelijk is het pessimisme over de moraal in de maatschappij in 1998 veel groter dan in 1970. De toestand anno nu zou aldus beschreven kunnen worden: iedereen vindt van zichzelf dat hij alles prima op een rijtje heeft staan, maar dat ‘de anderen’ de morele kluts kwijt zijn. Een ideale opinie voor het meelopen in stille tochten.

Uit dezelfde bijdrage van Paul Dekker nog een ander informatief goudklompje: ouderen en jongeren verschillen in 1998 veel minder van elkaar dan in 1970 op het waarden- en normenterrein. Dit slaat meteen de grondslag weg onder het boekje Zinloos geweld bestaat niet. De auteurs, Olga Rodenko en Bon van der Haer, behandelen het thema van de jeugddelinquentie vanuit een zuiver therapeutische invalshoek. Vanuit hun ervaring met probleemjongeren zijn zij van mening dat elke daad van agressie en/of criminaliteit een reactie vormt op de steeds wijder en dieper wordende generatiekloof tussen oud en jong. Ouderen kunnen jongeren niet meer volgen, jongeren protesteren tegen de verstarde ideeën van ouderen. Rodenko (1924) en Van der Haer (1915) beschrijven merkwaardigerwijs het culturele klimaat van dertig jaar geleden. Op hun aanbevelingen (in dialoog treden met en je persoonlijk verdiepen in de probleemjongere) is weinig aan te merken, maar het maatschappelijke fenomeen dat de naam ‘zinloos geweld’ kreeg heeft niets met een generatiekloof te maken, want die is allang dichtgegooid.

Jaffe Vink maakt gebruik van Enzensbergers term ‘de moleculaire burgeroorlog’, als hij het geweld beschrijft dat onmerkbaar het dagelijks leven binnensijpelt. In bepaalde wijken, waar het vuilnis zich ophoopt, in het openbaar vervoer, op scholen, in en rond uitgaanscentra, overal kan ineens razernij opsteken. Het onheilspellende van de hedendaagse burgeroorlogen, citeert hij Enzensberger, is dat het letterlijk om niets gaat. Er ontbreken ideologische motieven, de daders vervelen zich.

Voor een deel wijt Vink de deplorabele status quo (zie de ondertitel van zijn boek) aan de snelle vestiging van de multiculturele maatschappij. Waarbij moet worden aangetekend dat seksmisdaden en het meeste zinloze uitgaansgeweld niet met allochtonen of asielzoekers te maken hebben. Zedenmisdrijven zijn van alle tijden en zinloos uitgaansgeweld wordt gevoed door overmatig alcoholgebruik, wat weer verband houdt met – autochtone – rijkdom. Allochtonen drinken minder.

Intellectuelen en andere vertegenwoordigers van de elite, die van mening zijn dat het leven er zo op vooruit gegaan is nu zoveel verschillende nationaliteiten onze grote steden bevolken, (restaurants! gezellige kleurtjes!) kan aangeraden worden Vinks hoofdstuk ‘Hoe ik het huis verliet met twee koffers’ te lezen. In tegenstelling tot theoretici van de multiculturaliteit heeft Vink zelf in een allochtonenwijk gewoond, tot het niet langer ging. Het is nogal logisch dat een homogene buurt/stad/maatschappij minder criminaliteit kent dan een heterogene. Het probleem met een plotseling sterk toenemende immigratie is dat de immigranten om te beginnen onderaan de maatschappelijke ladder terechtkomen: tussen de allochtonen die er al eerder waren en de autochtonen van de laagste klasse. Het is daar vreselijk dringen en strijden om huizen, subsidies, voorzieningen, uitkeringen. Het akelige is dat de mensen uit de elite, die politieke beslissingen nemen, zich niet durven uitspreken over de nadelen van immigratie, omdat ze in elke asielzoeker een verdreven jood zien. Ze zijn blind van barmhartigheid, schrijft Vink. Maar de barmhartigheid is hypocriet, want de elite ondervindt zelf geen enkele hinder van de immigratie, terwijl men onderin steeds verder moet inschikken.

De verlammende angst voor etnocentrisme als zodanig kan met de bijbehorende grenzeloosheid kwalijker uitwerken dan het etnocentrisme dat bijvoorbeeld door middel van quota’s openlijk wordt beleden. Een land dat z’n minderheden, allochtonen, immigranten en andere achterlopers een beetje tegemoet wil komen in het streven naar een redelijk leven, moet regulerend optreden tegenover nog weer nieuwe hulpbehoevenden. Dat is een morele keus.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Broer en filosofisch raadsel

Beste Beatrijs,

Wat zou u doen, als u een bord soep moet opeten, waar u geen zin in hebt? Er is geen grond om het woedend op te smijten, er is geen ober om het bord weg te halen, er is verder niemand in de kamer, behalve u met dat bord soep en u moet het opeten. Mijn broer stelde mij deze vraag toen we nog op de middelbare school zaten en dit werd een filosofisch, existentieel probleem voor mij. Iedere oplossing werd door hem namelijk afgekeurd.

In de soep gedraaid

Beste In de soep,

Dit is een eigenaardig probleem, zeker als je bedenkt dat je een weigerachtige peuter nog met geen tien paarden kunt dwingen zijn bordje andijviestamppot naar binnen te werken. In uw geval is het bord soep niet eens echt, maar imaginair. U heeft niet zozeer last van de filosofische implicaties van dit raadsel – diverse adequate oplossingen liggen voor de hand –, als wel van de macht die u uw broer toekent om uw oplossingen af te keuren. Wie denkt-ie wel dat-ie is? Soms een betere amateur-filosoof dan u? Zodra u hem laat opvliegen met z’n bord soep, bent u verlost van uw dwanggedachte.

Artikelen in Broers en zussen.

Gelabeld met .


Babymoe

Beste Beatrijs,

Mijn eigen kinderen zijn allang volwassen, maar een aantal van mijn jongere vriendinnen hebben ze op latere leeftijd gekregen. Een poosje geleden zat ik dus weer ergens op kraamvisite en bedacht dat de gesprekken al een hele tijd alleen om haar hadden gedraaid: eerst de allesoverheersende zwangerschap, nu de fenomenale baby. Zelf kom ik er niet meer aan te pas, behalve dan als applaudisserende toeschouwer. Enerzijds voel ik me jaloers, omdat ik vroeger het niet waagde de aandacht zo te monopoliseren. In mijn tijd hoorde je terloops over het moederschap te doen. Anderzijds voorzie ik dat ik me ga vervelen bij dat gekwetter over luiers en fruithapjes. Hoe voorkom ik dat?

Babymoe

Beste Babymoe,

De kraamvisite is net als een condoléancebezoek. Er staat een half uur voor en er wordt alleen gesproken over de pas-geborene, danwel de pas-gestorvene en hoe de familie dit alles ervoer. Dit is niet de tijd om het wereldnieuws door te nemen of uw meest recente vakantieverhalen te vertellen. Geef uw vriendin ruim de tijd om uit te razen op haar babywolk. Na zo’n maand of twee, drie daalt ze vanzelf weer neer op aarde.

Ga dan niet bij haar langs, want zo’n babyhuishouden staat altijd in het teken van, tja, de baby. Neem haar mee uit eten. Baby’s en vaders floreren in elkaars exclusieve gezelschap en moeders knappen op van een avondje vrij. Zeg dat ze haar mobiele telefoon moet uitzetten. Luister naar haar verhalen, maar stel ook uw eigen onderwerpen aan de orde, zonodig met enig verbaal krachtsvertoon. Het kan helpen om van tevoren in uw hoofd een lijstje te maken van dingen die u ter sprake wilt brengen. Uw vriendin zal u dankbaar zijn dat u haar uit de spuuglapjessfeer heeft weten te lokken om de wereld van de volwassenen te herontdekken.

Artikelen in Visite, Vrienden en kennissen, Zwangerschap en baby's.


Prijsvraag

Beatrijs Ritsema

Er bestaat geen vrijheid binnen het onderwijs. Een schooldirectie is niet bij machte om in samenspraak met het lerarenteam koers zus uit te zetten of te kiezen voor onderwijsmethodiek zo, als deze aanpak toevallig niet spoort met de mode van het moment. Wanneer een basisschool bijvoorbeeld kan bogen op zeer goede Cito-scores en tegelijk een klassikaal model toepast, krijgt zo’n school van de onderwijsinspectie toch een slechte aantekening. Hoge Cito-scores goed en wel, maar het is de bedoeling dat er ‘onderwijs op maat’ wordt verstrekt. Zo niet, volgt onverbiddelijk een standje.

De afgelopen dertig jaar heeft de ene ideologische golf na de andere het onderwijs overspoeld, waardoor vooral de leraren suf gebeukt zijn, omdat zij voortdurend alles opnieuw moesten inrichten. Voor de leerlingen maakt het niet uit, want die zitten gewoon in het systeem van de dag en weten niet beter. Het onderwijsduo Hermans en Adelmund heeft nu een prijsvraag uitgeschreven onder het motto ‘Denk mee met OC&W’ voor nog meer vernieuwingen. Geïnteresseerde burgers, belanghebbenden in het onderwijsveld, iedereen kan met een plan voor de ideale school meedingen naar een prijs van f 100.000. Op het ministerie zelf blijft de ideeënbus kennelijk leeg. Terwijl de ministers hun beste idee allang geventileerd hebben: ‘Geef scholen meer vrijheid’! Dan hoef je als ministerie verder niets meer te doen, want gegeven de eindtermen en de financiële randvoorwaarden is elke school uitstekend in staat zijn eigen ideologische koers te bepalen.

Op dit moment zijn alle scholen hetzelfde. Wie een gids voor het middelbaar onderwijs doorbladert op zoek naar een geschikte school voor z’n twaalfjarige, stuit steeds op gelijkluidende mantra’s: onderwijs-op-maat, computers, zelfstandig werken, excursies. Overal gebeurt hetzelfde op dezelfde manier. Dat kan ook moeilijk anders, omdat het ministerie de onderwijsdoelen zo gespecificeerd heeft dat zelfs het aantal door de leerlingen te produceren cross-disciplinaire werkstukken in de wet is vastgelegd.

Waar bemoeien ze zich mee? Er zijn tientallen manieren om kennis op te doen, maar een school is in de huidige opzet niet gerechtigd om te zeggen: ach die in elkaar geflanste, van Internet gedownloade, overbodig geïllusteerde werkstukjes over de anacondastand in Brazilië hoeven van ons niet, we laten de leerlingen klimaatzones en topografie uit hun hoofd leren.

Uit het hoofd leren staat al dertig jaar in laag aanzien. Het geldt als een domme bezigheid die los staat van, misschien zelfs contraproductief werkt voor ‘het verwerven van inzicht’, hoofddoel van het onderwijs. Mijn eigen leerervaringen zijn radicaal anders. Hoe meer ik uit mijn hoofd kende (bijvoorbeeld woordjes of verbuigingen in vreemde talen, jaartallen, namen, feiten), hoe meer inzicht. Voor ‘moeilijker’ vakken, waarvoor ik nauwelijks motivatie had om er inzicht in te verwerven, werd ik gered door de dwang om dingen uit mijn hoofd te leren. Pas maar gewoon in situaties van het type X formule Y toe, dan kan er niets misgaan. Wanneer iemand suffe ezelsbruggetjes toepast in het rekenen met breuken of klakkeloos de regels volgt bij het oplossen van natuurkunde-sommen, kan toch als onverwachte toegift het inzicht doorbreken. Plotseling doorzie je de betekenis van stom uit het hoofd geleerde formules en dringt zich overzicht en samenhang op. Of niet natuurlijk, maar dan heb je door het vlijtig uit je hoofd leren toch nog een 7min voor het proefwerk. Het is waardevoller één gedicht uit het hoofd te kennen dan tien gedichten van je eigen mening te voorzien.

Het geheugen is het doelmatigste instrument om inzicht te verwerven. De saaiheid van het memoriseren als onderwijsmethode wordt gecompenseerd door een ongelooflijke tijdwinst voor leerlingen en leraren, vergeleken bij het uitvoeren van sprokkel-je-eigen-informatie-bij-elkaar-opdrachten. Er moeten schooldirecties, leraren, ouders bestaan die een beetje deze richting op denken. Zo origineel ben ik niet. Maar ook in de nieuw aangekondigde schoolvrijheid zullen ze er wel weer niet aan te pas komen. Te buitenissig voor dit onderwijsklimaat.

Artikelen in NRC-column.