↑
Spring naar inhoud


Te veel en verkeerde cadeautjes

Beste Beatrijs,

Mijn dochter van acht maanden heeft sinds haar geboorte al veel cadeaus gekregen. Laatst telde ik haar knuffels en dat zijn er meer dan twintig! Telkens als familie op bezoek komt nemen ze cadeautjes mee. Ik heb het niet zo op plastic en batterijspeelgoed, al wil ik ook niet te rigide zijn. Bij haar verjaardag krijgt ze vast weer een heleboel cadeaus die ik liever buiten de deur wil houden. Mag ik op voorhand aansturen op bijvoorbeeld houten of stoffen speelgoed voor mijn kind?

Te veel en verkeerde cadeautjes

Beste Te veel en verkeerde cadeautjes,

Het is waar dat mensen vaak cadeautjes meenemen zonder dat de gelegenheid erom vraagt. Ze hebben het gevoel te kort te schieten als ze dat niet doen. Met een kleine attentie voor de gastvrouw/heer in geval van een etentje is niets mis, maar familie en goede vrienden moeten elkaar ook kunnen bezoeken zonder dat daar strijk en zet cadeautjes aan te pas komen. Kinderen gaan denken dat dat zo hoort en dat is niet zo. Het is natuurlijk goedbedoeld en veel kost het niet, maar het draagt bij tot een gevoel van nodeloze overvloed waar ouders wel eens wanhopig van worden. Te veel speelgoed om zich heen werkt voor kinderen ook verlammend.

Suggereer uw familie om cadeautjes achterwege te laten bij gewoon bezoek door het jaar heen, omdat dat echt niet nodig is en uw dochter nu al te veel spullen heeft. Vraag of ze hun hartelijke gaven willen beperken tot bijzondere gelegenheden (verjaardag). Geef de familie verder geen instructies voor wat voor soort speelgoed ze moeten geven. Daarmee maakt u cadeautjes belangrijker dan ze zijn. Laat de mensen naar eigen inzicht iets uitkiezen, waar ze zelf plezier in hebben. Uw eigen voorkeuren kunt u zelf aanschaffen. Uw dochter speelt toch met wat ze leuk vindt. Dat kan net zo goed plastic als van hout of stof zijn. Houd de hoeveelheid speelgoed overzichtelijk. Berg wat overtollig is weg in een kast. Dat kan later nog eens tevoorschijn worden gehaald en alsnog dienst doen. Als u op dit moment al vindt dat er te veel van alles is, raad ik u aan om het naar de kringloop te brengen.

Artikelen in Cadeaus.


Moeite met tutoyeren

Beste Beatrijs,

Mijn ouders hebben mij altijd geleerd om tegen alle volwassenen ‘u’ te zeggen, behalve tegen henzelf. Inmiddels ben ik 20 en (gelukkig) spreek ik nog steeds iedereen die ik niet ken en of die ouder is dan ik met ‘u’ aan. Ik kom echter steeds vaker mensen tegen die mij vertellen dat ik hen met ‘je’ moet aanspreken. Ik heb daar heel veel moeite mee. Wat moet ik doen? Toch maar proberen te tutoyeren of vasthouden aan ‘u’, zoals ik ben opgevoed?

Moeite met ‘je’

Beste Moeite met ‘je’,

Welkom in de wereld der volwassenen! Uw kinderjaren liggen achter u en dat brengt veranderingen met zich mee. Onder volwassenen die elkaar wat langer kennen, hetzij privé, hetzij in werkverband, hoort tutoyeren erbij. Dat is nu eenmaal de norm in deze tijd. Als mensen u vragen om hen te tutoyeren, probeer dan gewoon maar gehoor te geven aan dat verzoek. In het begin zal dat lastig zijn, maar naarmate u deze mensen vaker spreekt, raakt u er vanzelf aan gewend. Het is net als met schaatsen, autorijden of Franse conversatie: hoe meer u de sport beoefent, hoe makkelijker het u zal afgaan.

Artikelen in Aanspreken en begroeten.

Gelabeld met .


Uitgebreid vrijgezellenfeest

Beste Beatrijs,

Een goede vriend van mij gaat binnenkort trouwen en hij heeft mij als ceremoniemeester gevraagd. Nu zitten we met een dilemma. Vanwege familieomstandigheden wil het bruidspaar de trouwerij in kleine kring vieren met maximaal dertig gasten. De reden hiervoor is de vader van de bruid, die aan het dementeren is en bij grote groepen mensen teveel van zijn apropos raakt. Het bruidspaar heeft daarom een keuze moeten maken uit de grote vriendenkring. De vraag is nu of we een vrijgezellenfeest kunnen organiseren, waar ook mensen komen die niet voor de bruiloft zijn uitgenodigd. Het gaat dan om vrienden die wat meer op afstand staan van de bruidegom, maar die hij wel graag op zijn vrijgezellenfeest zou willen zien. Natuurlijk zal mijn vriend zelf een keus moeten maken en ik sta achter elke beslissing, maar kan dit volgens de etiquette?

Uitgebreid vrijgezellenfeest

Beste Uitgebreid vrijgezellenfeest,

Normaal gesproken wordt er een uitgebreide gastenlijst opgesteld voor een bruiloft en blijft deelname aan een vrijgezellenfeest gereserveerd voor een handvol intimi. Maar uw vriend wil het andersom aanpakken. Hij moet daarbij wel bedenken dat de kosten van een vrijgezellenfeest traditioneel voor rekening van de vrienden komen, terwijl de bruidegom wordt gefêteerd. In de opzet die u schetst zouden allerlei vrienden worden uitgenodigd voor een vrijgezellenfeest (waar ze zelf voor moeten betalen?), maar is het echte feest voor een aantal van hen niet weggelegd. Het verschil tussen eerste- en tweederangsvrienden komt op die manier wel in erg schril daglicht te staan. Te vrezen valt dat de vrienden-op-afstand zullen bedanken voor de eer van zo’n inferieure invitatie.

Etiquettegewijs lijkt dit me geen goed plan. Uw vriend kan beter het hele onderdeel vrijgezellenfeest schrappen van het programma. Dan is hij meteen af van het vervelende gedoe dat alleen mannelijke vrienden mogen meedoen aan de gezelligheid. Als tegemoetkoming aan de conditie van schoonvader is het ook mogelijk om de festiviteiten in twee aparte gedeeltes onder te brengen. Eerst een kleine intieme viering: een feestelijke lunch (eventueel diner) voor strikt de naaste familie zonder vrienden. Vervolgens aansluitend of later op de avond een receptie danwel feest voor een groter gezelschap van vrienden en familie. Schoonpapa of zijn begeleider kan na het etentje in kleine kring kiezen of hij blijft of naar huis gaat, en de rest is welkom op een feestelijke bijeenkomst die niemand buitensluit, niet in het teken van een diner staat en dus ook niet verschrikkelijk duur hoeft te zijn.

Artikelen in Bruiloft.

Gelabeld met , .


Betrokken burger

Hoewel ik mezelf als een redelijk toegewijde nieuwsvolger beschouw en echt wel op de hoogte ben van actualiteiten en maatschappelijke problemen, heb ik de grootste moeite er iets duidelijks van te vinden. Analyseren hoe het allemaal zo gekomen is – dat lukt me nog wel, maar hoe we vervolgens weer uit de puree moeten komen is een ander chapiter. Dat is dan ook de taak van politici. Zij zijn het die roepen: ‘We moeten deze kant op! Dit is de weg! Volg mij, stem op mij en alles sal reg kom!’

Bij de gemeenteraadsverkiezingen krijgt de burger de kans om zich uit te spreken over waar het heen moet met zijn onmiddellijke leefomgeving. Het zou raar zijn om me onverschillig te betonen tegenover het eerzame handwerk van de democratie en ik zal dan ook zeker gaan stemmen, al was het maar uit welwillendheid tegenover de stad waar ik toevallig woon (Amsterdam). Natuurlijk kunnen er altijd dingen beter worden geregeld, zeker in een grote stad als Amsterdam, maar wat en hoe precies? Neem de Noord-Zuidlijn. Dit miljoenenverslindende project heeft totnutoe alleen maar ellende met zich meegebracht. Gigantische bouwputten, overlast voor verkeer, omwonenden en neringdoenden, inzakkende historische panden, stillegging van de werkzaamheden en de datum van voltooiing wordt steeds verder naar achteren geschoven. De aanleg van de metro is verschrikkelijk duur en er bestaat ook nog een kans dat het mislukt. Misschien is deze metro wel het soort van megalomaan project, waar je beter de stekker uit kunt trekken voordat er echte ongelukken gebeuren. Aan de andere kant kun je misschien beter doorzetten, anders zijn alle reeds gemaakte kosten voor niets geweest. Voor zowel ophouden als doorgaan wordt overtuigend geargumenteerd, met steun van uiteenlopende deskundigen en wetenschappers, en ik kan niet beoordelen wie er gelijk heeft. Broodnodige modernisering van het openbaar vervoer, zachte bodem, huizen op palen, experimentele boortechnieken, verzekering dekt de schade – laten ze het maar uitzoeken zonder mij.

Eigenlijk geldt dat voor alle beleidspunten die politieke partijen in de verkiezingsstrijd inzetten om zich mee te profileren. Op de website kieskompas.nl kunnen vertwijfelde burgers dertig stellingen invullen of ze het er wel of niet mee eens zijn, waarna het stemadvies eruit rolt. Vind ik bijvoorbeeld dat er meer cameratoezicht moet komen of minder coffeeshops? Moet de gemeente meer prostitutiepanden opkopen en sluiten? Moeten er meer vluchten op Schiphol worden toegestaan? Moet kraken legaal blijven, de ouderbijdrage op scholen verboden, de maximumsnelheid op autowegen rond Amsterdam terug naar 80 kilometer? En hoe zit het met de samenscholingsverboden?

Van de meeste stellingen vind ik niet zo veel. Soms denk ik: ja, zou kunnen, maar dan krijg je weer andere problemen. Of ik denk: zinloze symptoombestrijding. De ene keer vind ik dat het maar eens afgelopen moet zijn met onschuldige burgers pesten (hoezo terrasverwarming verbieden), de andere keer vind ik dat de gemeente niet voor Sinterklaas hoeft te spelen (hoezo 65-plussers gratis openbaar vervoer). Meer fietsenstallingen? Yes! Maar die zullen ook allemaal weer dichtslibben met weesfietsen, dus wat schiet je ermee op?

Voor degene die, zoals ik, moeite heeft om positie te kiezen in specifieke gemeentepolitieke strijdpunten en gewoon een partij zoekt om zijn stem aan te vergeven kan de website stomwijzer.nl trouwens uitkomst bieden. Hier hoeft de betrokken burger zich niet door tientallen stellingen heen te ploegen, maar krijgt hij acht plaatjes voorgeschoteld met telkens twee keuzemogelijkheden. Je ziet bijvoorbeeld een koe en daaronder kun je aanklikken: ‘Lief, aaien!’ of ‘Lekker, eten!’ Of een imposante bommenwerper met de alternatieven ‘Gaaaaf!’ en ‘Duuuur!’ Bij een foto van een tandeloze oude vrouw kun je kiezen uit ‘Tijd voor een spuitje’ en ‘Fijn op bezoek’. Het invullen kost minder dan een minuut en het bijgeleverde stemadvies wijkt opmerkelijk genoeg niet af van wat je stiekem toch al dacht dat je zou gaan stemmen.

De stomwijzer maakt zonneklaar dat je stem uitbrengen op een bepaalde partij uitsluitend een kwestie van gevoel is. Mensen volgen hun intuïtie en zijn heel goed in staat om zonder kennis van zaken hun voorkeur voor de een of andere richting uit te spreken. Ik doe weer mee met het gezelschapspel, want het fijne is dat de kiezer altijd gelijk heeft.

Artikelen in Column.


Passieve vader

Beste Beatrijs,

Mijn vader heeft na het overlijden van mijn moeder een nieuwe vriendin gekregen met wie hij inmiddels tien jaar samenwoont. Deze vrouw heeft zelf ook kinderen en kleinkinderen en al hun aandacht gaat daar naar uit. Ze hebben veel contact met haar familie en zijn vaste oppas voor haar kleinkinderen. Wij, mijn zus en ik en mijn kinderen, komen naar ons gevoel bij onze vader op de tweede plaats. We willen graag wat meer aandacht van hem en hebben dat ook wel eens besproken onder andere bij een etentje met ons drieën. Hij voelt zich dan snel aangevallen en kan niet echt op onze gevoelens ingaan. Uiteindelijk verandert er niets in zijn gedrag.

Ik blijf het initiatief nemen om contact met hem te houden. Hij is tenslotte mijn vader en ik wil achteraf niet – zoals bij mijn moeder die jong overleden is – het gevoel hebben van ‘had ik maar…’ Maar het kwetst me en maakt me verdrietig dat het eigenlijk alleen van mijn kant komt en dat hij amper interesse heeft voor mij en mijn kinderen. Volgens mijn zus moet ik het achter me laten en verder gaan met mijn leven. Hij verandert toch niet, zegt ze, en we hebben er moeite genoeg voor gedaan. Heeft ze gelijk en moet ik het maar opgeven?

Geen aandacht van vader

Beste Geen aandacht van vader,

Uw vader is een man van de oude stempel: iemand die weinig ervaring heeft opgebouwd met het onderhouden van sociale contacten, omdat dat altijd door de vrouwen in zijn omgeving werd geregeld. Als kind had hij zijn moeder, later zorgde uw moeder daarvoor, en na haar dood vond hij weer iemand anders. Hij is niet anders gewend dan dat de vrouwen de kaartjes schreven, opbelden, de cadeautjes kochten en de afspraken maakten. Nu heeft zijn huidige vriendin allemaal eigen kinderen en kleinkinderen, aan wie ze haar handen vol heeft, dus die doet geen moeite voor de contacten met haar stieffamilie. En uw vader hobbelt achter z’n vrouw aan, zoals hij dat al z’n hele leven heeft gedaan. Ik denk dat uw vader wel degelijk van u, uw zus en de kleinkinderen houdt, maar het zit niet in hem om daar vorm aan te geven en bijvoorbeeld eens uit zichzelf te bellen. Dat er weinig van hem uitgaat betekent niet dat u hem dan maar moet laten vallen. Vat zijn passiviteit en gebrek aan expressiviteit niet persoonlijk op, maar accepteer dit als een zwakte die nu eenmaal bij uw vader hoort. Een houten klaas zal nooit een zwierige polka ten beste geven. De taak om de relatie overeind te houden en de bijbehorende initiatieven te nemen valt toe aan u en uw zus en aan niemand anders. Geen ideale opzet, maar beter dan niets.

Blijf hem dus opbellen. Maak met enige regelmaat een afspraak om langs te gaan of nodig hem bij u thuis uit. Niet alleen uw eigen relatie met uw vader staat hier op het spel, het is ook belangrijk voor uw kinderen om af en toe hun opa (al dan niet met stiefoma) te zien.

Artikelen in Ouders en volwassen kinderen.

Gelabeld met .


Jurken graag

Beste Beatrijs,

Voor ons 25-jarig huwelijksfeest willen we graag dat de dames in een cocktailjurk of lange avondjurk verschijnen en de heren in een donker pak. Welke kledingcode moeten we dan op de uitnodiging vermelden?

Op chic graag

Beste Op chic graag,

Uw wens is een ingewikkelde mengeling van ‘avondkleding’ voor dames en ‘tenue de ville’ voor heren. Dat kan niet. U wil dat de dames voor uw feestje een jurk aantrekken. Kort of lang maakt u niet uit. Als het maar een jurk is. Een elegant ensemble met een broek of een fraai mantelpakje vindt u kennelijk niet goed genoeg. Waarom eigenlijk niet? Er zijn genoeg vijftig-plus dames die het liever gedekt houden omdat ze het idee hebben dat ze voor gek lopen in een blote avondjurk, hetzij kort of lang. Gebruik de kledingcode ‘feestelijk’ op uw uitnodiging. Dat moet de spijkerbroeken en de gympies buiten de deur houden, maar geeft dames die geen zin hebben in blote kleren de ruimte om iets moois aan te trekken, wat niet direct onder avondkleding valt. Ook heren zullen dan gesoigneerd verschijnen.

Artikelen in Traditionele etiquette.

Gelabeld met , .


Alcohol in de trein

Beste Beatrijs,

Roken in de trein is – gelukkig – verleden tijd. Maar hoe zit het met alcohol? Een paar dagen geleden zat ik rond half zes ’s avonds in de trein. De passagier naast me klapt zijn tafeltje uit, zet een kartonnen beker neer en schenkt een klein flesje witte wijn in. Een doordringende alcoholgeur stijgt op en ik waan me in een kroeg. Al eerder werd ik in de trein geconfronteerd met reizigers die blikjes bier drinken, soms zelfs al in de vroege ochtend. Hoe staat de etiquette tegenover alcohol consumeren in het openbaar (waar de trein naar mijn idee onder valt)?

Geen wijn in de trein!

Beste Geen wijn in de trein,

Bleef het idee van de picknick vroeger beperkt tot een grazige weide op een zonnige dag, tegenwoordig wordt de openbare ruimte geschikt geacht voor elke denkbare consumptie. Winkeliers proberen de eters en de drinkers buiten de deur te houden, maar verder staat het mensen vrij om voedingswaren tot zich te nemen op een bankje in het park, op het strand, lopend op straat, wachtend op het openbaar vervoer, en dus ook in de trein. Sinds het afschaffen van de restauratiewagon eten en drinken treinreizigers op hun zitplaats. Daar is niets op tegen. Sommige mensen zijn uren onderweg. Wat er precies wordt geconsumeerd kan de etiquette niets schelen. Of iemand nu koffie, cola, bier of wijn uit een kartonnen beker zit te drinken valt onder persoonlijke keuzes, waar anderen geen invloed op hebben. U neemt aanstoot aan andermans alcohol. Andere mensen ergeren zich als medepassagiers een zak friet (vette walm), een appel (vervelend gekraak), een broodje hardgekookt ei (stank), een boterham met pindakaas (meer stank) of een warme kip-kerrie-schotel (nog meer stank) tot zich nemen in de trein. Allemaal windmolengevechten. Als u zich stoort aan bier- of wijndrinkers, moet u vluchten en een coupé verderop gaan zitten.

Artikelen in Het publieke domein, Reizen.

Gelabeld met .


Waar een wil is

Beatrijs Ritsema

De intitiatiefgroep Uit Vrije Wil, die voor 70-plussers de mogelijkheid van een zelfgeregisseerde dood bepleit, heeft in korte tijd de vereiste 40.000 handtekeningen verzameld, zodat hun petitie geagendeerd kan worden in de Tweede Kamer. Blijkbaar heerst er grote beduchtheid onder de bevolking voor een onwaardige, ontluisterende manier van doodgaan. Het boek Uitweg van psychiater Boudewijn Chabot, geschreven in samenwerking met journaliste Stella Braam, verschijnt midden in de herleefde discussie over het recht van ouderen op een zelfgekozen dood. In de jaren negentig werd deze discussie al eens eerder gevoerd onder de vlag ‘de pil van Drion’. Dit idee is nooit serieus overwogen in politieke kringen. Te veel haken en ogen, te veel risico op misbruik, te veel weerstand bij mensen in het veld. In de euthanasiewet die in 2001 werd aangenomen staat zelfbeschikking weliswaar centraal als kriterium waaraan moet worden voldaan, maar even belangrijk is het kriterium ‘ondraaglijk en uitzichtloos lijden’. Omdat artsen degenen zijn die de euthanasie-aanvraag beoordelen – volgens strikte en toetsbare protocollen -, wordt lijden bijna altijd geïnterpreteerd als ‘lichamelijk lijden’. Geestelijk lijden komt slechts heel sporadisch in aanmerking als reden voor euthanasie. Een doodswens geldt in de eerste plaats als symptoom van depressie. Psychiaters willen hun vingers er dan ook niet aan branden, een enkele uitzondering daargelaten, zoals Chabot zelf die in 1993 dodelijke middelen ter beschikking stelde aan een 50-jarige vrouw die haar beide kinderen had verloren en niet meer verder wilde leven. De Hoge Raad oordeelde Chabot schuldig zonder strafoplegging ‘gelet op de persoonlijkheid van verdachte alsmede de omstandigheden’.

Als ouderenpsychiater kwam hij in aanraking met hoogbejaarden die door chronische ziekten, voortschrijdende hulpbehoevendheid en vaak het wegvallen van de levenspartner het gevoel hadden in een woestijn te leven zonder enig perspectief. Hun probleem was niet eenzaamheid of gebrek aan aandacht vanuit de omgeving, maar een verstikkend gevoel van zinloosheid en machteloosheid. Vanuit empathie voor een dergelijk lot verdiepte hij zich in de mogelijkheden om binnen de wet soelaas te bieden voor mensen met een overtuigde en aanhoudende doodswens.

Chabot heeft veel onderzoek gedaan naar het zelfgekozen levenseinde en schreef hier verschillende boeken over. In 2007 promoveerde hij op een onderzoek naar de frequentie van overlijden door bewust versterven of het innemen van dodelijke medicijnen. In 2009 verscheen van hem Een waardig levenseinde in eigen hand, waarin hij een overzicht geeft van de stand van zaken op medisch en juridisch gebied. Uitweg biedt dezelfde informatie maar toegankelijker opgeschreven voor een lekenpubliek. Het boek vormt een naslagwerk, voor iedereen die zich wil oriënteren in deze materie, aangevuld met persoonlijke verhalen van nabestaanden van mensen die voor zelfeuthanasie kozen (niet allemaal succesverhalen) en interviews met een drietal deskundigen: verpleeghuisarts Bert Keizer, consulent van Stichting De Einder Ton Vink, en jurist en mede-initiatiefnemer van Uit Vrije Wil Eugène Sutorius.

Het sterke van de positie van Chabot is dat hij zelfbeschikking op face value neemt. Voor hem staat het gelijk met ‘je lot in eigen hand nemen’, niets meer maar vooral ook niets minder. De even beladen als onontbeerlijke externe hulp die gewoonlijk bij euthanasie komt kijken verliest daardoor aanzienlijk aan belang. Het probleem van een humane dood op afroep is immers dat er iemand anders aan te pas moet komen om het vuile werk op te knappen. Hoe begrijpelijk of invoelbaar een doodswens zich ook kan laten aanzien, de roep om legalisering van de benodigde hulp hierbij kan een dwingende indruk maken. Alsof hulp bij zelfdoding een recht is waar je aanspraak op kunt maken.

Chabot gaat daar niet vanuit. Hij stelt dat een einde aan je leven maken op zichzelf niet illegaal is, dat er goede gronden zijn waarom mensen die beslissing kunnen nemen en dat het heel goed mogelijk is om hier zelf de verantwoordelijkheid voor te nemen. In zijn boek gaat het globaal om drie categorieën: hoogbejaarden die klaar zijn met leven, mensen met beginnende dementie en mensen met een langdurig psychiatrisch verleden zonder uitzicht op verbetering. Geen van deze condities wordt door artsen als voldoende indicatie voor euthanasie beschouwd. Terecht, want artsen houden zich met lichamelijke aandoeningen bezig en geestelijk leed is een bij uitstek subjectief en glibberig terrein.

Uit Chabots onderzoek kwam naar voren dat zelfeuthanasie ongeveer 4000 keer per jaar voorkomt bij mensen in voornoemde drie categorieën, aangevuld met mensen die aan zware lichamelijke aandoeningen lijden, zonder dat de dood nabij is. Hoe dichter een patiënt bij de dood is, hoe meer kans een verzoek om euthanasie maakt. 80 procent van de ‘gewone’ legale euthanasiegevallen betreft mensen met uitgezaaide kanker in een vergevorderd stadium. Op grond van tal van gesprekken met nabestaanden, werkers in de zorg en andere deskundigen onder anderen op medicijngebied heeft Chabot een handboek samengesteld met praktische informatie over hoe mensen zichzelf een goede dood kunnen verschaffen. Onder een goede dood verstaat hij thuis sterven, omringd door dierbaren, zonder geweld of pijn.

Chabot spreekt van ‘zelfeuthanasie’ ter onderscheiding van zelfmoord die altijd in eenzaamheid plaatsvindt en meestal met geweld gepaard gaat. Bij een waardige levensbeëindiging zijn altijd naasten betrokken die luisteren en steunen. Volgens Chabot is de kans op slagen groot als ook de vertrouwenspersonen erkennen dat er geen leefbaar alternatief meer is. Zij moeten zich openstellen zonder te snel in de doodswens mee te gaan en zonder er te hard tegenin te gaan.

Er zijn twee methodes: ophouden met eten en drinken, en het nemen van een dodelijke cocktail aan medicijnen. Beide manieren vereisen een gedegen voorbereiding en worden zeer gedetailleerd in het boek beschreven, compleet met lijsten van medicijnen en hun doseringen. Stoppen met eten en drinken is het eenvoudigste en kan rustig worden opgebouwd. Het is geen methode die met pijn en lijden gepaard gaat. Stoppen met drinken leidt bij 70 procent van de hoogbejaarden binnen een à twee weken tot de dood. Palliatieve zorg in de vorm van mondbevochtiging door naasten en in een later stadium slaapmiddelen, te verstrekken door een arts, is zeker nodig, maar deze hulp heeft niet de dood ten gevolge maar houdt de persoon comfortabel. De dood met behulp van medicijnen is ingewikkelder, omdat artsen ze niet zomaar zullen voorschrijven. Bestellen op internet raadt hij af, maar in Zuid- en Oost-Europa zijn veel middelen makkelijker verkrijgbaar, sommige zelfs zonder recept.

Valt dit boek zelf onder ‘hulp bij zelfdoding’, zoals bedoeld in Artikel 294 van het Wetboek van strafrecht, en zou het om die reden kunnen worden verboden of tenminste als subversief aangemerkt? De vraag dringt zich op vooral bij de tabellen met medicijninformatie. Chabot meent van niet, net zo min als het strafbaar of immoreel is om touw te verkopen. De hele procedure kan door de auto-euthanasist in spe zelf worden afgehandeld in samenspraak met naasten, op den duur ook met verzorgenden en huisarts in een ondersteunende rol. Mogelijk zullen vrienden of familieleden een verzoek krijgen om medicijnen te shoppen ergens in Europa, maar zo’n verzoek en de inwilliging ervan speelt zich af binnen de privacy van een relatie over een langdurige tijd – een volstrekt andere context dan een toetsingscommissie voor doodsaanvragen.

Chabots boek is belangrijk, omdat hij artsen op afstand zet van de dood. Dit staat dwars op de maatschappelijke tendens om alles wat met euthanasie te maken heeft op het bordje van de arts te schuiven. Sutorius, geïnterviewd in Uitweg, zegt dat artsen ‘onvoldoende verantwoordelijkheid nemen om mensen met een weloverwogen doodswens te helpen’. Hij vindt dat ‘een rijke opgave’. Hij vindt nota bene dat een goede arts zelf over de dood als mogelijkheid zou moeten beginnen in een gesprek met een patiënt. Stel je voor, bij een beginnend dementerende! Over suggestieve aanpak en misbruik van autoriteit gesproken! En als artsen koudwatervrees hebben, zouden er ‘specialisten levenseindezorg’ moeten komen die de helpende hand reiken. Nog meer bureaucratie en externalisering dus.

Van een radicaal andere visie getuigt het boek van journalist Gerbert van Loenen Hij had beter dood kunnen zijn, waarin hij zich een tegenstander betoont van een zijns inziens te ver doorgevoerde euthanasiementaliteit in Nederland. Van Loenen heeft jarenlang zijn vriend, nadat er bij hem een hersentumor werd geconstateerd, verzorgd en terzijde gestaan tot diens dood. Gedurende deze zware periode kreeg hij tot zijn ontzetting een paar keer van vrienden het commentaar dat zijn vriend beter dood had kunnen zijn. Dit schokte hem, omdat zijn vriend ondanks zijn lijdensweg bleef hechten aan het leven en wel degelijk vreugde schepte in bepaalde aspecten. Hij signaleert een hellend vlak en verzet zich vooral tegen al te vlotte euthanasie dan wel het afzien van levensreddende behandeling bij wilsonbekwamen, zoals zwaargehandicapte baby’s, mensen in coma, soms ook dementen. Volgens hem bestaat er niet genoeg respect voor het onvolkomen leven van zieken en gehandicapten en wordt te snel het begrip ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden’ aangegrepen om hen onder het mom van barmhartigheid uit hun vermeende misère te helpen. Soms worden baby’s met bijvoorbeeld een open rug niet behandeld (terwijl dat wel zou kunnen) wegens een verwacht gebrek aan kwaliteit van leven. Paradoxaal genoeg nu eens omdat hun levensverwachting te kort is, dan weer omdat hun levensverwachting juist te lang is. Maar Van Loenen vindt ‘voorspeld lijden’ een gevaarlijk kriterium, omdat je je daarmee een oordeel aanmatigt over andermans leven. Hij pleit voor een terughoudender opstelling en gelatenheid: ‘Wat is er eigenlijk tegen om ons voortaan aan de euthanasiewet te houden: levensbeëindiging op verzoek mag, zonder verzoek mag niet (..) We hoeven niet altijd iets te doen.’

In de praktijk ervaren artsen het plegen van euthanasie als emotioneel zwaar belastend. Het is en blijft een fremdkörper binnen hun professie. Verpleeghuisarts Bert Keizer zegt dat hij hooguit drie gevallen per jaar aan kan. De KNMG heeft op voorhand het burgerinitiatief Uit Vrije Wil afgewezen. Het behandelen van niet-reguliere euthanasieverzoeken door hiertoe opgeleide ‘specialisten levenseindezorg’ lijkt uiterst onwaarschijnlijk, temeer omdat de praktische uitvoering alsnog op artsen zal neerkomen. Voor mensen met een aanhoudende doodswens die niet aan de kriteria van de euthanasiewet voldoen betekent dat ofwel de route van Van Loenen: gelatenheid, ofwel de route Chabot: consequent volgehouden zelfbeschikking.

Boudewijn Chabot samen met Stella Braam: Uitweg. Een waardig levenseinde in eigen hand. Nijgh & Van Ditmar. 272 p. E 22,50

Gerbert van Loenen: Hij had beter dood kunnen zijn. Oordelen over andermans leven. Van Gennep. 222 p. E

Artikelen in NRC-boekrecensies.


De maakbare dood

Zelfbeschikking is een mooi principe. De aantrekkelijkheid van de westerse cultuur ligt voor een groot deel in de vrijheid om je leven in te richten zoals het je goeddunkt, mits dat geen schade voor derden met zich meebrengt. Strekt die vrijheid zich uit tot en met het stervensmoment of valt de dood erbuiten? Het burgerinitiatief ‘Uit Vrije Wil’, bestaande uit een aantal bekende senior Nederlanders onder wie Jan Terlouw, Frits Bolkestein, Mies Bouwman en Hedy d’Ancona, bepleit in een manifest stervenshulp voor 70-plussers die ‘hun leven voltooid achten’.

Volgens onderzoek zijn er op dit moment honderd- à tweehonderdduizend ouderen met een continue doodswens, die niet weten hoe ze die moeten realiseren. Sommigen nemen hun toevlucht tot de bekende paardenmiddelen als voor de trein of van een balkon springen. Ook in verzorgingshuizen schijnen zelfmoordpogingen regelmatig voor te komen. Met de toename van het aantal hoogbejaarden komen er steeds meer mensen die diepgaand aan het leven lijden en een welbewuste doodswens koesteren. Wordt het niet langzamerhand tijd dat de overheid dit leed verzacht en regels gaat ontwerpen, zodat mensen op een waardige manier, met behoud van regie, hun eigen leven kunnen beëindigen?

Tegelijk met de publikatie van dit manifest vertoonde het programma Netwerk een documentaire over de zelfgekozen dood van de 99-jarige Moek Heringa, een vrouw die niet aan een terminale ziekte leed, niet depressief was, zo te zien in een prettig verzorgingshuis zat en liefdevolle contacten onderhield met haar zoon en kleinkinderen. Toch wilde ze eruit, want ze had er geen zin meer in. Na herhaalde verklaringen over ettelijke maanden dat dit een serieuze wens was, besloot haar zoon haar te helpen. Te zien was hoe de oude dame een bakje yoghurt opat met bepaalde poeders erin, waarna ze een enorme hoeveelheid pillen wegwerkte. Een stuk of 130, zoals de zoon toelichtte.

Het was vooral deze aanblik (het achterover slaan van liefst 130 pillen) die mij aan het twijfelen zette over de onderneming. Er zat verder niets in de film dat mijn wantrouwen of weerzin wekte. De doodswens van deze 99-jarige leek mij alleszins begrijpelijk en respectabel. De motieven van de zoon om haar hulp te bieden kwamen mij moreel smetteloos voor. Maar toch. Het wegslikken van 130 pillen vond ik barbaars. Hier was niet bepaald sprake van een simpele ‘pil van Drion’ (die in werkelijkheid uit drie pillen bestond). Voor deze dood moest nog steeds hard gewerkt worden.

De groep ‘Uit vrije wil’ is voorstander van speciale commissies die elke individuele doodswens zorgvuldig onderzoeken en uiteindelijk al dan niet honoreren. De vraag dringt zich op wie in deze commissies moeten zitten. Artsen zullen passen. Die hebben hun handen al vol met de gewone euthanasiegevallen. Verpleegkundigen? Psychologen? Ethici? Leken die een cursus ‘Hulp bij aanhoudende doodswens’ hebben gevolgd? Je vraagt je af wat voor mensen zich zullen aanmelden voor deze concrete doodsarbeid en of deze vrijwilligers niet eigenlijk ongeschikt zijn, juist omdat ze zo graag stervenshulp aan onbekenden willen bieden. In Nederland moet altijd alles worden gereguleerd. Twijfelachtig blijft of het collectieve leed van hoogbejaarden die graag dood willen opweegt tegen de collectieve vuile handen van degenen die dit sterven zullen voorbereiden, mogelijk maken en superviseren.

Een zelfgekozen dood zou op een makkelijker en minder opzichtige manier moeten gebeuren. Als het binnen de privacy van de familie en buiten de bureaucratie van de wet blijft, is het minder klinisch en minder barbaars. Maar er is nog een andere mogelijkheid. Ik droom wel eens van een roeslokaal voor mensen die der dagen zat zijn. Een ruimte waar een levensmoe persoon zich de laatste weken of maanden kan laven aan alle mogelijke middelen die ontsnapping uit de werkelijkheid bieden. Vanzelfsprekend moet je er kunnen roken zoveel je wil, de alcohol vloeit vrijelijk, de jointjes liggen voor het grijpen. Maar ook zwaardere middelen zijn voorhanden: heroïne, cocaïne, lsd, amfetamines, zware slaapmiddelen, de hele mikmak. Iedereen heeft wel een bepaald middel waar die zich lekker bij voelt en anders is een verslaving snel opgebouwd. Obers en serveersters kunnen de bestellingen opnemen en toedienen: ‘Nog een xtc, meneer de Vries? Morfinepompje comfortabel zo, mevrouw Smit?’ Een overdosis ligt dan in een klein hoekje. Maar belangrijker is: de roes maakt het draaglijk, misschien zelfs wel aangenaam.

Artikelen in Column.