Spring naar inhoud


Arme studenten

De talenstudies liggen onder vuur dezer dagen. Aan de Leidse universiteit worden de richtingen Frans, Duits en Italiaans samengevoegd tot een brede bachelor Taal & Cultuur, waarna in de masterfase een specialisme kan worden gekozen, en het Portugees in Utrecht wordt helemaal opgeheven. Maar de alfakant van de universiteit was al eerder aan het afkalven. Bijna niemand kiest nog voor een ouderwetse studie als Frans of Duits of zelfs het vroeger populaire Nederlands. De tendens is naar brede voor elk wat wils opleidingen, omdat de meeste 18-jarigen geen flauw idee hebben wat ze later willen doen. Een bijkomend nadeel van een taal studeren is dat het beroepsperspectief wel erg duidelijk in de richting van het leraarschap wijst – iets wat de meeste studenten die net de middelbare school hebben verlaten niet aantrekkelijk voorkomt. Met de tegenwoordige boete op langstudeerders kunnen beginnende studenten zich geen vergissing bij de studiekeuze meer permitteren. Begrijpelijk dat ze hun opties zo breed mogelijk houden. Niet alleen taal en cultuur, maar ook graag media erbij en een beetje psychologie. Zo dijt het aandachtsgebied steeds verder uit, tot het ontaardt in de wangedrochtelijke richting ‘communicatiestudies’, waaruit elk specialisme is weggefilterd. Als je dat hebt gestudeerd heb je het hele leven te pakken en dus eigenlijk niets.

De huidige studenten zijn werkelijk niet te benijden. Als ik hun situatie vergelijk met mijn eigen studententijd in de jaren zeventig, schaam ik me. Mijn generatiegenoten konden zes of zeven jaar ruim gesubsidieerd studeren (van sommigen liep de studietijd uit tot tien jaar) en hoefden daarvoor niet echt hard te werken, geneeskunde- en harde betastudenten uitgezonderd. Maar bij de alfa- en gammastudies ging het er relaxed aan toe. Er waren tijden dat ik wekelijks niet meer dan een uur of vijftien aan mijn studie besteedde en toch alles op mijn sloffen haalde. Ik had het druk met allerlei andere dingen, nuttige en minder nuttige. In het algemeen kozen studenten hun richting op pure interesse, zonder rekening te houden met wat voor werk ze er later mee zouden kunnen doen. Dat hoefde ook niet, want in die tijd ging niet meer dan 15 procent van de jongeren naar de toen nog behoorlijk elitaire universiteit en dat percentage bevoordeelden verdeelde zich na het afstuderen vanzelf over de beschikbare banen voor hoogopgeleiden.

Nu volgt vijftig procent van de jongeren hoger onderwijs (universiteit plus hbo) en is het voor iedereen dringen om zichzelf te onderscheiden. Hoger-onderwijsinstellingen worden afgerekend op aantallen gediplomeerden. Ze willen zo veel mogelijk studenten binnenhalen en die binnen de kortst mogelijke tijd het parcours laten doorlopen. Met zulke grote aantallen studenten en een financiële prikkel op doorstroming is het geen wonder dat de kwaliteit van het onderwijs eronder lijdt. De diplomafabriek van begin 21ste eeuw is onvergelijkbaar met de elitaire tempel van wetenschap van dertig, veertig jaar geleden, waar zeker inhoudelijke begeestering heerste maar waar ook geslabakt werd, zowel door studenten als door wetenschappelijke medewerkers.

Te veel diploma’s voor te weinig emplooi.

Voor de studenten van nu geldt de klemmende vraag of de toekomstige arbeidsmarkt wel voorziet in zoveel (vijftig procent!) banen voor hoogopgeleiden. Wat moeten ze kiezen, willen ze kunnen rekenen op werk? Geen talenstudie of geschiedenis in ieder geval. Het uitgeverswezen en de journalistiek glijden een helling af naar de afgrond. Een exacte studie lijkt een goede optie, omdat je altijd hoort dat de maatschappij daar behoefte aan heeft, maar het bedrijfsleven schijnt de voorkeur te geven aan uit Azië geïmporteerde techneuten die genoegen nemen met minder salaris. Zelfs biologen komen moeilijk aan de bak. Blijft over rechten, economie, psychologie, bedrijfskunde en allerhande internationale studies. Te veel diploma’s voor te weinig emplooi. Het hoger onderwijs is zo topzwaar geworden dat implosie dreigt.

Artikelen in Column.


Uit of thuis?

Beste Beatrijs,

Sinds drie jaar ben ik met de VUT. Mijn vrouw en ik zijn 36 jaar getrouwd en brengen nu dus veel meer tijd samen door. In de loop der jaren is mijn vrouw een echte huismus geworden. Ze gaat niet graag de deur uit, terwijl ik niets liever doe: fietsen, wandelen, museumbezoek en ga zo maar door. Mijn vrouw heeft liever dat ik ook thuis blijf, maar daar voel ik niet voor. We hebben hier de laatste tijd veel ruzie over en zo langzamerhand krijg ik daar mijn buik van vol. Wat moeten we hier aan doen?

Buitenman

Beste Buitenman,

Uw werkzame bestaan ligt achter u. Dan is het des te belangrijker dat u activiteiten onderneemt en het huis uit gaat. Het is voor iedereen, dus ook voor ouderen belangrijk om fysiek en mentaal in beweging te blijven. Ik zou zeggen: hoe meer u de deur uitgaat, hoe beter. Uw vrouw zit liever achter de geraniums. Dat is niet verstandig van haar, want daarmee gedraagt ze zich als iemand die ouder is dan haar werkelijke leeftijd. Veel 80-plussers komen (tot hun spijt) niet veel meer de deur uit, omdat ze door handicaps en kwaaltjes daar niet meer toe in staat zijn. Maar goed, als uw vrouw liever thuis zit is dat haar eigen keus.

Dit betekent natuurlijk niet dat zij u kan dwingen om hetzelfde te doen. Mensen mogen zelf beslissen over hoe ze hun tijd besteden – ook echtelieden binnen een huwelijk. Anderzijds is het voor een echtpaar raadzaam om af en toe iets gemeenschappelijks te ondernemen, omdat je anders te veel langs elkaar heen leeft. Probeer tot een compromis met uw vrouw te komen. Spreek af dat u twee dagen per week reserveert om iets samen te doen. Op de ene dag mag u beslissen wat er gaat gebeuren en dan belooft uw vrouw met u mee te gaan. Op de andere dag mag zij de tijdsbesteding bepalen, en dan volgt u haar wens. Als het uw dag is, neemt u uw vrouw mee de wijde wereld in, en als het haar dag is, blijft u samen met haar thuis om te scrabbelen of sudoku’s op te lossen met een kopje thee. De andere vijf dagen van de week kan iedereen doen waar hij/zij zelf aardigheid in heeft, zonder dat de ander daarop zit te vitten. Misschien stuit u al experimenterend met diverse tijdpasseringen op iets nieuws wat u allebei leuk vindt.

Artikelen in Huwelijk en scheiding.

Gelabeld met , , .


Buitengesloten van bedrijfsuitje

Beste Beatrijs,

Sinds een aantal maanden ben ik fulltime stagiair bij een klein bedrijf (15 werknemers). Laatst kwam mij ter ore dat er voor het afscheid van een collega een weekendje naar de Ardennen werd georganiseerd. Toen ik zei dat ik daar niets van afwist, kreeg ik van een van de collega’s te horen dat ik niet mee mocht (als enige dus). Nu heb ik niet veel met de vertrekkende collega gewerkt, maar ik voel me toch gekwetst. Ook al werk ik hier maar tijdelijk, het geeft mij het gevoel er niet bij te horen. Wat moet ik doen? Accepteren dat ik niet ben uitgenodigd of het met de baas bespreken met als gevolg een afgedwongen uitnodiging of een nog pijnlijker afwijzing? Ik werk hier zeker nog een half jaar.

Ik mag niet mee

Beste Ik mag niet mee,

Vraag uw baas om opheldering. Niet op een verongelijkte manier, maar zakelijk vanuit een behoefte aan informatie. Vraag wat het beleid is van het bedrijf voor deelname van stagiaires aan bedrijfsuitstapjes. Vraag of het klopt dat stagiairs zijn uitgesloten van werkgerelateerde gezelligheid en informeer belangstellend wat de reden hiervoor is. Bij het antwoord zult u zich moeten neerleggen, of de verklaring nu bevredigend is of niet, maar het feit dat u de vraag hebt gesteld zal wellicht tot enige twijfel leiden bij de bedrijfsleiding of het uitsluiten van stagiairs bij collectieve uitjes wel past in een goede bedrijfsvoering.

Artikelen in Werk.


Flirtende collega

Beste Beatrijs,

Ik ben een gescheiden vrouw van begin veertig en heb sinds kort een nieuwe baan. Er is een veel jongere collega, een man van 26. Er is veel intens oogcontact, hij lacht steeds naar mij. We kletsten er vrolijk op los en hebben veel overeenkomsten in denkwijze. Laatst in het magazijn pakte hij spontaan mijn hand vast om die te strelen en we keken elkaar diep in de ogen. Tijdens deze uitwisseling kwamen relaties ter sprake. Ik zei: ‘Ik sta open voor een nieuwe relatie. Als die komt is het goed – komt die niet, is het ook goed.’ Hij dacht daar precies het zelfde over. We zijn allebei single. We mailen af en toe, maar niet intensief. Ik stuur altijd als eerste een e-mail waarop hij reageert.

Ik wil wel wat met hem, maar ik weet niet of hij dat ook wil. Ik zie duidelijke flirtsignalen van zijn kant naar mij. Zou hij mij echt leuk vinden of speelt hij gewoon een spelletje met mij, omdat hij het als jonge man misschien spannend vindt om uit te zoeken hoe ver hij bij mij als oudere vrouw kan gaan?

Flirtende collega

Beste Flirtende collega,

Het lijkt me sterk dat deze collega echt iets in u ziet. Het leeftijdverschil is wel erg groot. De meeste jongemannen vallen niet op oudere vrouwen. Het zou wel heel toevallig zijn, als net deze jongeman totaal anders in elkaar zou zitten dan de rest. Bovendien: als hij echt in vuur en vlam stond, had hij heus wel een initiatief genomen om u buiten het werk nader te ontmoeten. Die moeite heeft hij niet genomen. Hij stuurt ook nooit als eerste een e-mailtje, maar reageert alleen op die van u. Kennelijk zit u niet op de eerste rang in zijn hoofd, wanneer de werkdag er weer op zit.

U kunt veilig concluderen dat hij bezig is met flirten en spelletjes spelen. Dat is allemaal prima, maar het heeft natuurlijk weinig te betekenen. Ik raad u aan om hem uit uw hoofd te zetten als mogelijk liefdesobject en een beetje afstand te nemen. Ga niet door op de ingeslagen weg door hem aan te moedigen, want dat zal hooguit leiden tot een vluchtig seksavontuurtje. Misschien bent u daar dik tevreden mee, maar de toon van uw schrijven suggereert dat u op zoek bent naar iets meer dan alleen recreatieve instantseks en ik vermoed dat dat er niet in zit met deze collega.

Artikelen in Collega's, Liefde en relaties.

Gelabeld met .


Bronnen van lust

De zaak Robert M. gaat niet alleen over grootschalig kindermisbruik gedurende een lange periode (met een bekennende verdachte en een overvloed aan bewijsmateriaal lijkt dat betrekkelijk simpel af te handelen), maar ook over iets veel fundamentelers: het bestaan  van de vrije wil. In zijn verklaring benadrukte de hoofdverdachte zijn onmachtigheid. Hij refereerde aan een liefdeloze jeugd, waarin hij genegeerd, geslagen en gekleineerd werd. Op zijn dertiende werd hij zich bewust van pedofiele gevoelens die hij jarenlang onderdrukte en waarvoor hij zelfs nog vergeefs bij de huisarts aanklopte om een middeltje. Geplaagd door zelfmoordoverwegingen kon hij niet langer vechten tegen zijn geaardheid, die hij beschouwt als ‘een bij de geboorte opgelegde vloek, een beheksing’. Het argument is duidelijk: verdachte kan er niets aan doen, want hij heeft een aangeboren afwijking, waar de maatschappij van walgt maar die hij nu eenmaal niet in de hand heeft.

De zelfrechtvaardiging had wellicht iets sterker geklonken, wanneer verdachte zijn ongelukkige jeugd had weggelaten uit het plaatje. Nu lijkt het er toch een beetje op alsof hij zijn liefdeloze ouders alsnog een deel van de schuld in de schoenen schuift. De biologische troefkaart ‘aangeboren vloek’ verliest immers aan kracht wanneer die wordt verdund met psychologische omgevingsfactoren. Wat niet wegneemt dat de rechter zich voor een pijnlijk dilemma geplaatst ziet. Is pedoseksualiteit inderdaad een kwestie van een rottig stel kaarten dat je door de blinde natuur krijgt toebedeeld of valt er door een aldus getroffene nog iets te verwrikken aan de geneigdheid? Ongetwijfeld draagt Robert M. schuld, maar is hij ook verantwoordelijk? Oftewel, had hij zich ook anders kunnen gedragen?

Het lijkt onaannemelijk dat boeren of herders worden geboren met een genetische voorbestemdheid voor bestialiteit.

Deze vragen zijn des te urgenter gezien de maatschappelijke discussie over de vrije wil, zoals aan de orde gesteld door Dick Swaab en Victor Lamme. De aanname van beide heren dat de vrije wil niet bestaat is een interessante theoretische exercitie, maar leidt, indien algemeen geaccepteerd, in de praktijk onontkoombaar tot verschrompeling van het strafrecht. Want het heeft vanzelfsprekend geen zin om iemand aan te klagen die toch alleen maar wordt gedreven door zo niet bij de conceptie dan wel tijdens het verblijf in de baarmoeder vastgelegde eigenschappen en voorkeuren.

Nu zijn seksuele geneigdheden notoir lastig om te vormen. Van een hetero maak je geen homo en andersom. Toch zijn er genoeg voorbeelden van seksualiteit die zich alleen maar voordoet bij gebrek aan beter of door dom toeval of pas na een substantiële oefenperiode. Mannelijke en vrouwelijke homoseks bij gebrek aan partners van de andere sekse is geen ongebruikelijke gang van zaken in gevangenissen of kloosters. Seks met boerderijdieren kwam vroeger vaak voor bij jonge mannen op het platteland die nooit eens een meisje tegenkwamen.

Het lijkt onaannemelijk dat deze boeren of herders geboren waren met een genetische voorbestemdheid voor bestialiteit. Net zo min zal de vurige aandrift om seks met een lijk te hebben in de genen besloten liggen. Het is toch meer een kwestie van nemen wat voorhanden is en het voordeel van necrofilie is dan weer dat de partner niet tegenspartelt. Seks met een fetisj lijkt helemaal iets waar oefening bij te pas komt. Er bestaan geen genen voor rubber pakken, incontinentieluiers, stilettohakken of wat voor parafernalia mensen zoal nodig hebben om aan hun gerief te komen. Er bestaan alleen duizelingwekkende hoeveelheden omgevingsprikkels, waar je eerst ja of nee tegen moet zeggen, voordat het grote inoefenen kan beginnen. Dat alles als bron van lust kan dienen betekent niet dat je machteloos staat tegen alle bronnen.

Een mens wordt niet geboren als misdadiger met perverse lusten. Daar moet onderweg iets misgegaan zijn, mede door eigen toedoen. Iets waar nee tegen gezegd had kunnen worden, zoals er ook herders nee zeggen tegen de verleiding van het schaap.

Artikelen in Column.


Erfenis als mogelijke splijtzwam

Beste Beatrijs,

Twee jaar geleden is mijn peettante overleden. Ze heeft aan onze dochter (toen 1 jaar oud) een bedrag van € 4.000 nagelaten. Kort geleden hebben we nog een kind gekregen. Mijn man en ik verschillen nu van mening over wat we met de erfenis van mijn peettante moeten doen. Mijn man wil handelen in de geest van mijn peettante: hij wil het bedrag gelijkelijk over beide kinderen verdelen, omdat mijn peettante, als ze bij de geboorte van onze jongste nog had geleefd, hoogstwaarschijnlijk ook aan haar een bedrag had nagelaten. Ik vind dat je niet aan het eens gegeven geld moet komen. Ik vind het ook niet bezwaarlijk dat de oudste nu rijker is dan de jongste, want voor de jongste komt er vast ook een keer een cadeau of erfenis waar de oudste weer niet van profiteert. Daarbij vind ik dat wij, als we onze kinderen gelijk willen laten delen in rijkdom, uit eigen zak aan de jongste € 4.000 zouden moeten geven. Hoewel dat een aderlating voor ons zou betekenen, is het niet onmogelijk zo’n bedrag op te brengen. Hoe staat u hier tegenover?

Verdelen of verdubbelen?

Beste Verdelen of verdubbelen,

Uw peettante heeft 4000 euro nagelaten aan uw dochter. Die erfenis lijkt me niet zozeer een persoonlijke schenking aan uw dochter als wel een algemene schenking aan uw nageslacht. De overledene was immers niet de peettante van uw dochter, maar van u. Uw peettante heeft u begunstigd via uw dochter.

Ongelijkheid scheppen geeft kwaad bloed.

Nu heeft u nog een kind gekregen. Uw nageslacht heeft zich uitgebreid. Misschien krijgt u in de toekomst nog wel een kind. Het lijkt mij voor de hand te liggen dat deze erfenis te zijner tijd eerlijk verdeeld wordt onder uw kinderen, als die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. Uw man ziet het goed. Er is geen reden om aan te nemen dat uw peettante uw oudste dochter had willen bevoordelen boven eventuele volgende kinderen. Hiermee is niet gezegd dat zij uw kinderen 4000 euro per persoon zou hebben nagelaten (er is voor u dus ook geen reden om van uw eigen spaargeld uw tweede dochter met eenzelfde bedrag te begiftigen), maar simpel dat het genoemde bedrag bestemd is voor uw kind(eren).

In erfeniszaken worden kinderen gelijk behandeld. (Groot)ouders laten hun (klein)kinderen gelijke porties na. Hier ongelijkheid in scheppen geeft kwaad bloed. U schrijft dat u het niet bezwaarlijk vindt dat uw oudste rijker is dan uw jongste, maar dat is wel degelijk problematisch. Het is niet leuk als uw oudste op haar 18de, wanneer die erfenis intussen tot 6000 euro is uitgegroeid, met gemak rijlessen kan nemen plus nog een wereldreis erbij kan maken, terwijl uw jongste daar de middelen niet voor heeft. De situatie dat de jongste ook wel weer eens een cadeau of erfenis zal krijgen waar de oudste niet van profiteert zal zich niet voordoen, althans niet wanneer het om zulke hoge bedragen gaat. Alles wat er in de toekomst in de vorm van erfenissen van familieleden de kant van uw kinderen opkomt, zullen zij in gelijke porties ontvangen. Het getuigt van verstandig ouderschap om erop toe te zien dat het ene kind niet financieel begunstigd wordt boven het andere. Beschouw deze erfenis als geoormerkt geld om later gelijkelijk onder uw kinderen te verdelen.

Artikelen in Broers en zussen, Cadeaus.

Gelabeld met , .


Wat doet een beschaafde hotelgast?

Beste Beatrijs,

Voor een weekendje weg in eigen land overnachten mijn man en ik wel eens in een hotel. Ik vraag me af wat de etiquette is voor een hotelgast. Mijn man wil ’s ochtends met de beste bedoelingen het bed alvast afhalen, maar dat vind ik not done. Ik daarentegen leg de paar gebruikte tissues op de rand van de wastafel – onzin om hiervoor het prullenbakje van het toilet te gaan gebruiken. Kan dat? Wat te doen met het bed, handdoeken, afval, ramen en dergelijke?

Hoteletiquette

Beste Hoteletiquette,

Het bed hoeft niet te worden afgehaald. U hoeft ook de badkamer niet schoon te maken of de ramen te zemen. Dat is de taak van kamermeisjes. Gebruikte tissues dient u in de daarvoor bestemde prullenbak of afvalemmer te deponeren. Net zoals condooms, klokhuizen, snoeppapier en ander afval. Het is erg vernederend voor het hotelpersoneel om eerst handmatig allerlei rondslingerende viezigheid te moeten verzamelen en in de afvalbak te gooien, voordat ze aan hun eigenlijke werk toe kunnen komen. Gebruikte handdoeken kunt u ophangen of op de grond in de badkamer laten liggen. Een paar euro fooi achterlaten voor het kamermeisje is een aardige geste.

Artikelen in Horeca, Traditionele etiquette.

Gelabeld met , , .


Ongevraagd adviseren

Beste Beatrijs,

Een bevriend stel heeft een zoontje van vijf. De man heeft uit een eerdere relatie een dochter in de puberleeftijd. Zij komt steeds minder bij haar vader, omdat ze haar draai niet kan vinden (geen vriendinnen in de buurt). Het stel lijkt zich hier zorgen over te maken. Voor mij is de oorzaak/oplossing overduidelijk. Het huis hangt vol met foto’s van het zoontje en maar één van haar. Haar kamertje is niet gezellig ingericht (de rest van het huis wel), ze ondernemen alleen dingen met het hele gezin tegelijk. Ik zou willen uitschreeuwen: ‘Richt samen dat kamertje leuk in!’ of tegen de man: ‘Doe iets met je dochter alleen!’ Kan ik hun dat meegeven als het onderwerp ter sprake komt of kan ik me er beter niet mee bemoeien? Het zijn niet heel intieme vrienden.

Ongevraagd adviseren

Beste Ongevraagd adviseren,

Vermom uw suggesties als vraag.

U kunt hier best op terugkomen met uw vrienden. Als u hen weer eens spreekt, kunt u informeren hoe het met de dochter gaat en, wanneer de situatie niet is verbeterd, uw ideeën naar voren brengen. Het lijkt me heel verstandig wat u hierover te zeggen hebt. Zowel de foto’s, het kamertje inrichten als vooral ook de suggestie dat vader privétijd inruimt voor zijn dochter en regelmatig apart van het gezin iets met haar onderneemt. Buitengewoon nuttige tips. Als u een niet al te sturende of bemoeizuchtige indruk wilt maken, kunt u uw suggesties als vraag vermommen: ‘Zou het misschien helpen, als…?’ Of u zegt: ‘Een vriend van mij die met hetzelfde probleem zat, deed …’

Artikelen in Vrienden en kennissen.

Gelabeld met .


Taboe op woede

Toen Andreas Kinneging in de veelbesproken voordeurscène met Rutger Castricum dreigde de verslaggever en zijn cameraman in de plomp te gooien, mochten zij hem en zijn vrouw nog eens lastig vallen, stapte het Powned-duo naar de politie om aangifte te doen wegens poging tot verwurging. Niet dat er uit het filmpje viel op te maken dat iemand ook maar een haar gekrenkt werd, maar goed, de sarrende reporter voelde zich incorrect behandeld en besloot verhaal te halen bij de autoriteiten. In een notendop illustreert deze gang van zaken precies de open zenuw van deze tijd: woedende mensen die respect willen afdwingen.

Wie boos wordt verliest – zo luidt de eerste wet van de mediacratie.

Wie boos wordt verliest – zo luidt de eerste wet van de mediacratie. Hoe gerechtvaardigd de woede van Kinneging ook mocht zijn (het zal je maar gebeuren, zo’n zuiger aan de deur), de oplossing is nooit om je woede te tonen maar om beleefd, verontschuldigend en tegelijk kordaat de deur te sluiten. Zoals je dat voor Jehova’s Getuigen en andere colporteurs zou doen.

Er is iets vreemds aan de hand met woede. Wanneer de machtigen zich eraan overgeven, ondergraaft dat hun positie. Een leraar die boos wordt in de klas wekt geen eerbied of angst, alleen maar geginnegap. Een boze politieagent wordt uitgelachen door het publiek. Maar de woede van de zwakkeren werkt op een of andere manier intimiderend. Ambulancepersoneel, medisch personeel bij de spoedeisende hulp, ambtenaren achter het loket van uitkeringsinstanties krijgen te maken met cliënten die zich benadeeld voelen en hun woede daarover uiten, soms zelfs op fysiek niveau.Voor de afschaffing van de standenmaatschappij in de jaren zestig lag dat andersom. Toen waren het de zwakkeren, de lagere klassen, de kinderen, de patiënten, de klanten die zich geen woede konden permitteren, terwijl een enkele blaf van een autoriteit al genoeg was om de ondergeschikten ineen te laten krimpen.

Egalitaire omgangsvormen, waarbij iedereen elkaar met standaard respect bejegent zonder dat de een de ander laat voelen dat hij beter/ machtiger/ hoger is dan de ander, hebben een algeheel taboe op woede gecreëerd. Dit taboe laat vorm prevaleren boven inhoud en geeft veel gedoe over ‘de toon’ en ‘de manier waarop’. Elke terechtwijzing vormt immers een inbreuk op het ego. Degene die een ander de maat neemt moet dat vooral op omzichtige wijze doen. Zodra de autoriteit toegeeft aan woede, verliest hij zijn respect en krijgt op zijn beurt een lading woede over zich heen.

Vorige week werd er een symposium in Den Haag gehouden over hoe autoriteiten hun tanende gezag kunnen hervinden. Een van de sprekers, psycholoog Tom Tyler, had een oplossing, las ik in NRC-Handelsblad: gezagsdragers moeten klagende of normovertredende mensen in de eerste plaats met procedurele rechtvaardigheid behandelen. Hoe correcter, hoe beter. Een onderzoek in Australië had uitgewezen dat met respect bekeurde verkeersovertreders nauwelijks nog recidiveerden. In vergelijking met wie? vroeg ik me af. Incorrect bejegende wetsovertreders soms? Alsof die nog bestaan hier! Van de veldwachter die triomfantelijk roept: ‘Je bent er gloeiend bij, mannetje!’ of ‘ Ben je helemaal belatafeld, dronken achter het stuur, we zullen jou eens een lesje leren!’ is al decennia geleden niets meer vernomen.

Zoals bekend is de enige manier voor een autoriteit om zichzelf als zodanig te handhaven de bureaucratische aanpak: zonder enig emotioneel vertoon onder verwijzing naar de reglementen reageren of bestraffen met een formeel excuus voor het ongerief. Of het nu gaat om het uitdelen van een parkeerbon, het uit de les verwijderen van een ordeverstorende leerling of om klachten van opgewonden klanten, elke autoriteit draagt hetzelfde masker van professionele, bureaucratische beleefdheid. Zonder aanzien des persoons. In theorie zou dit moeten werken en dat doet het meestal ook. Maar tegen redeloze woede helpt geen correctheid. Daar is toch weer een straffende instantie voor nodig die angst inboezemt.

Artikelen in Column.