Spring naar inhoud


Ter verdediging van de criticus

Critici praten elkaar na. Autonome oordelen bestaan niet. Het literaire wereldje is een kleffe coterie, waarin gevestigde opinies heersen en dissidente geluiden niet op prijs worden gesteld.

Zo kijkt de buitenwereld aan tegen de literaire kritiek en dat is ook onveranderlijk de uitkomst van literatuursociologisch onderzoek. Dit soort receptie-onderzoek is erg in de mode. Meestal gaat het over hoeveel kranteregels vrouwelijke schrijvers minder toegemeten krijgen dan mannen, maar Suzanne Janssen (geïnterviewd in het CS van 16 september) wijdde haar proefschrift aan een zo mogelijk nog dringender misstand: het verschijnsel dat de oordelen van critici vaak op elkaar lijken. Ze noemt dat 'orkestratie' en orkestratie, dat snapt een kind, is iets heel akeligs. Het riekt zo niet naar censuur dan toch naar zelf-censuur. Een criticus die zich laat 'orkestreren' moet welhaast oneerlijk en corrupt zijn. Of het zijn onbewuste processen en in dat geval is hij slachtoffer van geniepige marketingtrucs van op geld beluste uitgevers.

Mij irriteert dit triomfantelijke blootleggen van patronen, dit inspelen op de 'ach, ze spelen mekaar allemaal de bal toe'-gevoelens. Dit soort onderzoek met z'n parmantige conclusies onthult zogenaamd allerlei geheime mechanismes, maar alleen al de vraagstelling is paranoïde, dus dat de resultaten de contouren van een complot vertonen hoeft niemand te verbazen.

Op zichzelf is het interessant genoeg om je af te vragen hoe het komt dat critici het in grote lijnen vaak met elkaar eens zijn (ook al komen onmiddellijk de tegenvoorbeelden in me op, maar allà). Komt dat, zoals Suzanne Janssen suggereert, doordat ze bangelijk de archiefmap met oude recensies over de te bespreken schrijver doorwerken om in godsnaam maar niet uit de toon te vallen? Zo werkt het niet. Ook al heeft een criticus een andere schrijver nodig om zijn werk te kunnen doen, hij is zelf ook een schrijver. En over schrijvers valt weinig te generaliseren, maar één ding hebben ze gemeenschappelijk: dat ze iets bijzonders willen schrijven, iets wat hen onderscheidt van de rest. Schrijven is distinctiedrift. Aan de motivatie van de criticus kan het niet liggen. Vanwaar dan toch die orkestratie?

Dat heeft met een heel ander mechanisme te maken, namelijk de beslissing welke criticus welk boek zal recenseren. In principe wordt dat bepaald door de literaire redactie. Maar de stem van de critici zelf is doorslaggevend. Als ze geen zin hebben in een bepaald boek, dan hoeft het niet. Een argeloze buitenstaander kan zich afvragen waarom de voorkeur van de criticus zo zwaar weegt. Als hij of zij immers gewoon opdrachten zou uitvoeren, dan krijg je verrassender stukken, ongetwijfeld meer negatieve recensies (leest altijd lekker weg) en over de hele linie heen meer uiteenlopende oordelen.

Maar een criticus is ook maar een mens (en geen boekverwerker) en heeft zijn particuliere interesses. Een beginnend criticus bespreekt alles wat de redactie op z'n bordje legt. Maar loopt hij eenmaal een tijdje mee, dan krijgt hij relaties met zijn subjecten – ik bedoel niet van in het café zitten, maar zuiver literair. Sommige schrijvers vindt hij belangrijk en wil hij volgen, anderen vindt hij maar niks. Hij wil ze desnoods nog wel lezen, maar hij wil er niet over schrijven, want hij heeft ze al eens afgekraakt en wil dat niet opnieuw doen. Op zo'n moment gaat de redactie uitkijken naar een andere criticus die neutraal, althans met een open geest tegenover de bewuste schrijver en zijn nieuwe boek staat.

Zo kan het gebeuren dat vooral schrijvers die al lang bezig zijn, maar nooit echt de top behaald hebben (Brakman is een goed voorbeeld) jarenlang vrij goede en eensluidende recensies krijgen. Critici die geen affiniteit met Brakman hebben, weigeren hem te bespreken, zodat de boeken automatisch terecht komen bij de Brakman-supporters. Is dat nou zo vreselijk? Welnee, Brakman heeft niet alleen een kring van eigen critici, maar ook een eigen lezerspubliek, dat het best vindt als z'n nieuwe boek door een ingewijde wordt besproken. Die kan lijnen trekken naar het verleden, vergelijkingen maken en een gebalanceerd oordeel geven of het nieuwe werk een piek of een klein dalletje vormt in 's mans oeuvre. Kwaliteitsbeoordeling van Brakmans nieuwe boek in het licht van de eeuwigheid? Daar zit niemand op te wachten en bovendien maken de mensen van honderd jaar later dat zelf wel uit.

Blijft de vraag over of het wel eerlijk is dat kranteredacties uit zijn op positieve recensies. Dat zijn ze niet. Belangrijker is het uitgangspunt dat ze in ieder geval niet uit zijn op negatieve recensies. Bij de New York Times Book Review moet elke potentiële recensent drie vragen van de redactie beantwoorden: 'Kent u de schrijver persoonlijk?' 'Heeft u banden met de uitgever?' 'Denkt u dat de schrijver er bezwaar tegen zou hebben als u zijn boek bespreekt?' De laatste vraag is de belangrijkste. Bij een vermoeden van 'ja' gaat het boek naar een andere recensent. Dit ondanks het feit dat negatieve recensies vaak veel vermakelijker zijn om te lezen (en soms zelfs ook informatiever) dan positieve recensies. Maar het zou onethisch zijn tegenover de betrokken schrijver. Je gaat iemands geestesprodukt niet bij wijze van opgelegd pandoer aan een vijand geven. Zo werkt het niet in de literaire wereld (en trouwens ook niet in de rest van de kunst).

Negatieve recensies schrijven is moeilijk. Beginnende critici gaat dat relatief het makkelijkst af. Die kijken er fris tegenaan. Maar met het verstrijken van de jaren gaat de slopershamer zwaarder wegen. Op een gegeven moment heeft een criticus er geen zin meer in om een zuur stuk te schrijven over een vervelend boek, dat hij al niet had willen lezen in de eerste plaats. Hij schrijft (om het andere uiterste te nemen – er ligt nog veel tussen) liever een enthousiast stuk over een boek dat hem inspireert.

Er verschijnt toch al zoveel rotzooi. Is het de taak van de criticus de rotzooi te bestrijden? Soms wil hij (zij) dat wel doen, maar toch eigenlijk niet vaker dan pakweg eens in de vier of vijf weken. Volstrekt begrijpelijk. Ook voor een onderwijzer is het niet z'n lust en z'n leven om strafwerk uit te delen.

Uiteindelijk wil een criticus mooie stukken schrijven, omdat hij van literatuur houdt. In de literatuursociologie wordt dit gegeven alleen in aanmerking genomen met de bedoeling de criticus verdacht te maken.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan