Spring naar inhoud


Macht in het huishouden

Beatrijs Ritsema

Werkende vrouwen hebben het zwaar. Als ze een part-time baan hebben, loopt hun vrije tijd vol met het huishouden, en als ze full-time werken ook. Achteraf bekeken is het aanzienlijk makkelijker gebleken om het recht op werken buitenshuis te verwerven dan de taken binnenshuis eerlijk te verdelen. Twee jaar geleden publiceerde het blad Psychology Today de resultaten van een onderzoek onder vijftienhonderd gezinnen, waaruit bleek dat full-time werkende vrouwen ongeveer 30 uur per week aan het huishouden en de kinderen besteedden, en hun mannen ongeveer 6 uur. In Nederland ligt die verhouding misschien iets gunstiger, maar veel zal het niet schelen.

Om de een of andere reden wordt deze onrechtvaardigheid altijd meesmuilend afgedaan met de 'afwaskwestie', een idioot pars pro toto, want Nederlandse mannen zijn de beste afwassers ter wereld, op de voet gevolgd door Nederlandse kinderen, maar afwassen vormt niet meer dan een splinter in de houtzagerij van het huishouden.

Waarom lukt het niet het huishouden als een duobaan in te richten, terwijl al meer dan twintig jaar de gangbare opvatting is dat het net zo goed door mannen als door vrouwen gedaan moet worden? Uiteenlopende verklaringen circuleren voor dit wonderlijke verschijnsel: mannen zijn liever lui dan moe, mannen hebben hogere drempels voor stof en rommel, mannen zijn verkeerd opgevoed, mannen vinden het stiekem toch beneden hun waardigheid, al belijden ze met de mond de noodzaak van een gelijke taakverdeling. Dit alles mag een beetje waar zijn, maar er is iets belangrijkers waardoor het huishouden als duobaan de mist ingaat. Een huishouden draaiende houden lijkt niet zozeer op het werk van een lokettist dat eenvoudig verdeeld kan worden tussen iemand die het 's ochtends en iemand die het 's middags doet, als wel op het werk van een directeur van een onderneming. Kenmerkend voor een directeur is dat hij/zij delegeert naar gelang de eigen behoefte, maar intussen de grote lijn in de gaten houdt en staat op de eindverantwoordelijkheid.

Dit is precies wat in de meeste huishoudens gebeurt en het is bijna ondoenlijk om het anders in te kleden. Twee kapiteins op een schip is in de praktijk onwerkzaam, omdat het teveel discussie en onenigheid oplevert. Huishoudelijke taken mogen er op het oog eenvoudig uitzien (je hoeft er tenslotte niet voor doorgeleerd te hebben), de manier waarop het werk gebeurt is erg persoonsgebonden. Zoveel huisvrouwen (-mannen), zoveel stijlen. Voor degene die de scepter zwaait is het heel moeilijk om niet voortdurend aanmerkingen te hebben op de wijze waarop de ander een taak uitvoert. Neem bijvoorbeeld het doen van de was. Een taak die bestaat uit veel kleine dingetjes waarover een beslissing genomen moet worden, zoals het tijdstip: regelmatig of pas wanneer er niets schoons meer in de kast ligt? Wat kan samen met wat en op welke temperatuur? Wat moet op de hand? Opvouwen en sorteren of niet en zo ja, hoe moet het opgevouwen worden? (Sommige mensen hebben een hekel aan sokkenbolletjes en willen ze liever plat met alleen de boorden in elkaar.) Hoort strijken er ook bij? En ten slotte: hoe moet het in de kast? Weinig mannen passen het roulatieprincipe toe, dat wil zeggen, om schone lakens, handdoeken, onderbroeken onderop de stapel in de kast te leggen, zodat ze pas over een tijdje weer aan de beurt zijn voor gebruik. Er bestaat niet één zaligmakende routine voor de taak 'wassen', het is alleen lastig om zonder commentaar te aanvaarden dat iemand anders het anders doet dan jij. Wat te doen? Wrevelig zwijgen of stekelig vitten?

De weg weten in de verschillende kasten is een van de pijlers van het voeren van een huishouding. Wie de weg weet is de baas en het komt zelden voor dat een man blindelings uit het gootsteenkastje het juiste vaasje voor een net ten geschenke gekregen bosje bloemen weet te vissen. De achterstand in kastenkennis wordt meestal al opgelopen bij het betrekken van het huis: terwijl de man het audiorack monteert en lampen ophangt, ruimt de vrouw de kasten in en legt daarmee de basis voor de macht in huis.

Volgens het onderzoek uit Psychology Today is het in 90 % van de gevallen ook de vrouw die de dagelijkse boodschappen doet en kookt. Het boodschappen doen is zo'n taak die bij de grote lijn hoort; het valt onder plannen en organiseren, kortom de continuïteit. Als de baas in huis naar de supermarkt gaat, heeft zij (hij) een lijstje bij zich, maar terwijl ze langs de schappen dwaalt, herinnert ze zich het halfvolle flesje afwasmiddel op de aanrecht en gooit een nieuwe in het karretje om in voorraad te hebben. Ze ziet een groente die zich goed laat combineren met de restjes van gisteren die nog in de ijskast staan. Ze bedenkt dat er in het weekend mensen met kinderen op bezoek komen, dus ze schaft alvast het een en ander aan koekjes en frisdrank aan, zodat op zaterdag niet alles tegelijk hoeft.

Is een man niet in staat tot dit soort planmatigheid? Is er iets mis met zijn psyche waardoor hij maar niet kan onthouden welke pyjama of welk t-shirt van welk kind is? Klaarblijkelijk niet, want er zijn genoeg mannen die een bedrijf tot bloei weten te brengen. Een goede ondernemer weet precies wat er omgaat in zijn zaak, houdt zich met de toekomst op korte en lange termijn bezig, zorgt ervoor dat de kosten niet uit de hand lopen en bekommert zich om het welzijn van de werknemers.

Mannen zullen achteraan blijven sukkelen in hun bijdrage aan de huishoudtaken, zolang vrouwen niet bereid zijn hun positie als chef op te geven. Als ze de verantwoordelijkheid voor een aantal taken delegeren, heeft dat als voordeel meer vrije tijd, maar als nadeel dat de dingen niet gebeuren zoals ze ze zelf gedaan zouden hebben. Voor veel vrouwen is dat iets onverteerbaars. Kijk nou toch eens: het verkeerde merk tandpasta gekocht! de kinderen zonder muts naar buiten! tomaten in de ijskast! koffiepot niet omgespoeld!

Het is plezierig om de baas te zijn, zelfs al brengt dat extra werkuren met zich mee. Als een vrouw het anders wil, moet ze ofwel afstand doen van het idee dat haar eigen stijl van huishouden de juiste is, ofwel een man zoeken die bereid is haar opdrachten uit te voeren, haar aanwijzingen op te volgen en zich zonder tegensputteren te voegen naar de kaders die ze aangeeft. Dat soort mannen zijn dun gezaaid.

Artikelen in NRC-column.


Gezakt voor de sex-test

Beatrijs Ritsema

Wat is het toch aangenaam om mensen als onwetend te ontmaskeren. En zo makkelijk ook, echt, er is geen kunst aan. Houd honderd mensen staande op straat en vraag hoe groot een langspeelplaat is, of een cd of een singletje. Ze weten nog net dat een lp groter is dan die andere twee, maar naar de precieze maat slaan ze maar een slag. 25 centimeter? 30? 40? Er zijn er zelfs die gokken op 50 centimeter. En op welke leeftijd beschikken kinderen tegenwoordig over hun eigen geluidsapparatuur? 10 jaar? twaalf? Of pas met vijftien? Men weet het niet precies en de vragenstellers concluderen dat het droevig is gesteld met het algemeen niveau van kennis der muziek.

Het Kinsey Institute heeft onderzocht wat Amerikanen eigenlijk van sex weten en de resultaten waren voorspelbaar bedroevend. 2000 mensen kregen een test voorgeschoteld met 18 kennisvragen over sex. Schokkende berichten over de 'afgrond der onwetendheid' en 'sexueel analfabetisme in Amerika' waren het gevolg. Maar wat waren dat voor vragen waarmee de sexkennis getest werd? Globaal ging het over statistieken, mythes en waarden, drie terreinen waarop het lastig is met goed/fout categorieën te werken. Toch is dat precies wat de onderzoekers deden, want op elke vraag was maar één goed antwoord mogelijk.

'Hoe groot is de penis in erectie?' was bijvoorbeeld zo'n vraag naar cijfers. Veertig procent van de ondervraagden kruiste hierbij het verkeerde alternatief aan, dus, omgerekend in het metrische stelsel, 18 of 12 centimeter in plaats van het correcte 14. Sommige mensen schatten hem te groot, anderen te klein, maar mij lijkt dat met deze vraag eerder wordt nagegaan hoe bedreven mensen zijn in het schatten van afmetingen in het algemeen dan dat het iets zegt over kennis van sexuele aangelegenheden. Zoals iemand een langspeelplaat herkent, zonder dat hij de grootte in centimeters weet, zo herkennen de meeste mensen ook wel een penis in erectie.

'Op welke leeftijd hebben mensen hun eerste geslachtsgemeenschap?' is ook zo'n cijfermatige vraag. Nou, denken de mensen die de test invullen, dat schijnt steeds vroeger te gebeuren, laat ik maar 'veertien a vijftien jaar' invullen. 'Fout!' kraaien de onderzoekers triomfantelijk, 'het gemiddelde ligt namelijk bij zestien a zeventien jaar. Maar hoe belangrijk is zo'n statistisch gemiddelde? Veertien, vijftien, zestien, zeventien jaar, wat maakt het uit; het moment ligt ergens in de tienerjaren en vergeleken met twintig jaar geleden is het naar voren geschoven. Dertig procent maakt de eerste keer mee met 14 of 15 jaar, veertig procent met 16 of 17 jaar, het is een nauwelijks interessant verschil, en zeker geen verschil waaraan je een kennistest ophangt. Zoals het ook nogal ver gaat om te verwachten dat mensen een correcte schatting van het percentage buitenechtelijke sexavontuurtjes geven. Wat kan zo'n antwoord anders zijn dan een extrapolatie van eigen ervaringen of wat je in je omgeving hebt meegemaakt?

Het terrein van de mythes leent zich bij uitstek voor het stellen van strikvragen en daarin hebben de onderzoekers zich ook flink uitgesloofd. 'Kan een vrouw zwanger worden tijdens de menstruatie?' 'Nee' vullen de meesten in, gedachtig het verhaal over het eitje dat afgestoten wordt en het bedje van bloed dat in een moeite door mee eruit gaat. Fout! Want het kan wel, het komt een enkele keer wel eens voor. Iemand die 'nee' invult weet er niks van. Tja, op zo'n manier komt veel op losse schroeven te staan. Kan een vrouw van vijftig nog kinderen krijgen? De vraag zat niet in de test, maar als ik hem voorgelegd zou krijgen door June Reinisch van het Kinsey Institute, zou ik voor de zekerheid maar 'ja' invullen. Het zal best ooit wel eens gebeurd zijn.

'Kan een vrouw zwanger worden als de man coïtus interruptus toepast?' (het goede antwoord is 'ja'). 'Kun je aids krijgen van anaal geslachtsverkeer als zodanig?' (het goede antwoord is 'nee'). Maar voor het tegenovergestelde valt ook wel iets te zeggen. Coïtus interruptus is niet 100 % veilig als methode van anticonceptie, wat niet wil zeggen dat het helemaal onzin is. De kansen op zwangerschap slinken toch aanzienlijk, als het terugtrekken via de regels van de kunst gebeurt. Anaal geslachtsverkeer in een monogame relatie leidt niet tot aids, maar de mensen die 'ja' invullen hebben in hun achterhoofd de erin gestampte waarschuwing dat het tot de meest riskante handelingen hoort op sexgebied – en daar hebben ze gelijk in, dus zo pertinent fout is hun antwoord niet.

Het zijn geen vragen die zich in goud/fout antwoordcategorieën laten vangen, omdat het steeds een kwestie van gradatie is. 'Kun je aan iemands uiterlijk of manier van doen zien of hij homosexueel is?' 'Nee' luidt het correcte antwoord. Dit is geen kennisvraag meer, maar een anti-discriminatoir voorschrift: men hoort het niet te zien en zeker niet te denken dát men het kan zien. Maar in de werkelijkheid is het soms zonneklaar of iemand homosexueel is. Homosexuelen zelf zeggen dat ze onmiddellijk in de gaten hebben of iemand wel of niet van hun richting is, maar ook heterosexuelen komen een heel eind. Er zijn ontegenzeggelijk gedragsstijlen die deel uitmaken van die subcultuur, waardoor je mensen als zodanig kunt herkennen. Niet alle homosexuelen vanzelfsprekend, maar er zijn er genoeg die dat deel van hun persoonlijkheid cultiveren, zoals je ook vrouwen hebt die hun vrouwelijkheid accentueren. Is dat erg? Het geeft juist wel wat sjeuïgheid aan het leven.

Meer dan de helft van de ondervraagden had minder dan tien vragen goed en zakte voor de test. Geen wonder, zegt June Reinisch, dat de problemen met tienerzwangerschappen, aids en andere seksueel overdraagbare ziektes zo groot zijn: de mensen weten er niets van. Ze moeten onderwijs in sex krijgen vanaf de kleuterschool tot en met de universiteit. Blijkbaar bestaat er een verband tussen het overschatten van buitenechtelijke sex, het onderschatten van het percentage vrouwen dat aan masturbatie doet en het ten prooi vallen aan aids of ongewenste zwangerschap.

Of de kennis van dergelijke sex-trivia iemand behoedt voor ellende lijkt me betwistbaar. Sexueel riskant gedrag komt minder voort uit onwetendheid dan uit het gehoor geven aan een impuls en er intussen het beste van hopen. Met voorlichting kan er wel iets bereikt worden, maar met condoomautomaten op toegankelijke plekken misschien meer.

Artikelen in NRC-column.


Kleutermode

Beatrijs Ritsema

Als asymmetrische papegaaien, zo zien kleine kinderen eruit. En wie daar als ouder niet aan mee wil doen is nog niet jarig. Ik bedoel nog niet eens het verlangen van kinderen zelf om zich, onder druk van modebewuste klasgenoten, in gemene zuurstokkleuren te hullen, maar de ervaring dat er voor kinderen onder de vier, voor wie het nog niets uitmaakt wat ze aanhebben, niets normaals te koop is.

Bezie de kleuterafdeling in een willekeurige C & A of Hema: rekken vol t-shirts, broeken en bloesjes in de meest walgelijke, liefst fosforescerende kleurencombinaties, waarbij het heel gewoon is als twee mouwen van een trui een verschillend patroon hebben, of twee pijpen van een broek verschillende kleuren. Wanneer je gezwicht bent voor de aanschaf van zo'n fanfarebroek, begint de speurtocht naar een eenvoudig effen t-shirt of bloesje om het kermiseffect nog enigszins te dempen. Niet te vinden. Half om half geblokt en gestreept, aan de voorkant bloemetjes aan de achterkant effen, en het allerafschuwelijkste: de opdrukken, hetzij in de vorm van afbeeldingen, hetzij in de vorm van kreten. Dit begint al met zuigelingenkleertjes: 'Hi, I'm Happy!' schreeuwt het je toe vanaf een oranje-wit geblokt slobpakje. Koddige stripfiguren met snaakse teksten, allerlei soorten getekende dieren voorzien van zonnebrillen of zwembroeken, of soms alleen maar voorwerpen als een stapel blokken of een glas limonade ontsieren de kleuterkledingstukken. Er is geen winterjasje te krijgen zonder opdruk van een ijsbeer of een spoor eskimohonden, geen windjackje zonder de tekst 'Ik ben een luchtmachtpiloot' of zonder insigne van een catamaran.

Ziek word je van de zeehondjes, de muisjes, de krokodillen, de dolfijnen, de dinosaurussen die een schattigheids- of stoerheidstoets moeten verlenen aan kinderen die dat van zichzelf al genoeg hebben. Het extra benadrukken van schattigheid (voor meisjes) of stoerheid (voor jongens) of lolligheid (voor allemaal) door middel van bazuinende kledingstukken is een geperverteerde manier van kinderen aankleden. Kinderen zien zichzelf niet als schattig, stoer of lollig, dat zijn eigenschappen die volwassenen aan kinderen toeschrijven. De kinderkleren in de warenhuizen weerspiegelen niets anders dan de stereotiepe ideeën van volwassenen: kinderen zijn vrolijk en onbezorgd, dus moeten ze zo veel mogelijk vrolijke, gekke en vooral felle kleuren dragen. Ze houden van dieren en strips, dus moeten hun kleren daarmee volgeplempt worden. Ze willen allemaal groot worden, dus helpen we ze een handje door hun een t-shirt aan te trekken met de kreet 'ik ben een brandweerman!' of 'ik ben al bijna mannequin!' De teksten liefst in het engels, want dat maakt het allemaal nog veel echter.

Hoe ver de kledingindustrie hierin kan gaan laat de firma Christian Dior zien die in de nieuwe lingeriecollectie de categorie vierjarige meisjes gaat verblijden met kanten mini-behaatjes en bijpassende onderbroekjes, net als mama draagt. Onschuldig en adorabel, maar met een knipoog naar de toekomst. De kleutermeisjes kunnen alvast oefenen in de kunst van de sexy aanminnigheid – op hun vader, want welke andere man ziet een vierjarige in haar ondergoed? Ouders die zoiets voor hun dochtertjes kopen hebben een tik van de molen. Wie gaat er nu zijn kleuter als lustobject uitdossen – en dat terwijl iedereen zijn mond vol heeft van seksuele kindermishandeling en incest? Maar zo ver van make-upsets voor zevenjarigen (verkrijgbaar in speelgoedzaken), kinderparfums (natuurlijke geuren, al een paar jaar op de markt) en reeboks en nikes maat 24 staat het kleuterbehaatje eigenlijk niet. Het zijn allemaal uitingen van het verlangen dat een kind maar zo snel mogelijk opgroeit, zodat de ouders er weer vanaf zijn.

Op het gebied van kinderkleren zitten de ouders die ze moeten aanschaffen gevangen tussen twee uitersten: aan de ene kant de dure designermarkt van oilily c.s. die modetendenzen en accessoires voorschrijven, alsof het om yuppies in de hoogste belastingschaal gaat; aan de andere kant de infernale kleurigheid van de massaconfectie, geheel en al geïmpregneerd met vals-kinderlijke voorstellingen. Kleren zoals indianen in een reservaat ze dragen ter wille van de toeristen.

Een effen blauw broekje en een mooi rood t-shirt zonder poespas? Onvindbaar.

Artikelen in NRC-column.


Domme vragen

Beatrijs Ritsema

Lang geleden zag ik eens een cartoon over zo'n enorme jaren-zestig-computer die braaf antwoorden uitspuugde op de ene na de andere vraag. De pointe zat in het laatste plaatje, waarin de machine geheel op tilt slaat met losspringende radertjes en ontploffende lampen. De geleerde staat er beteuterd bij en zegt: het enige wat ik hem gevraagd heb is ''waarom?'' Ik moest hier erg om lachen, omdat ik de superieuriteit van mens boven computer nooit eerder zo beknopt geformuleerd had gezien. Een computer kan aardig rekenen, maar met al zijn artificiële intelligentie weet hij geen raad met de vraag waarom de hemel blauw is en het gras groen.

Helaas, mensen eigenlijk ook niet. Op het eerste gezicht lijkt de menselijke geest speciaal ontworpen voor het beantwoorden van waarom-vragen (bij andere wezens komt de gedachte aan het stellen van een waarom-vraag niet eens op), maar meestal wordt er een rommeltje van gemaakt. Dat ligt niet aan een gebrek aan bereidheid om na te denken over redenen en oorzaken, maar aan de onbeantwoordbaarheid van de meeste waarom-vragen. Er zijn filosofische, wetenschappelijke en persoonlijke waarom-vragen. In geen van de drie categorieën is het makkelijk om bevredigende antwoorden te formuleren, maar voor persoonlijke vragen is het het moeilijkst. Hoe onschuldig de vraag ook lijkt (een man tegen zijn lat-vriendin: 'Waarom koop je alleen maar salami? Ik wil ook wel eens paté'), er wordt een klein vechtmatje mee uitgerold, en voor de betrokkenen het goed en wel beseffen is de ruzie daar.

Een waarom-vraag is in essentie agressief, omdat iemand uitgedaagd wordt zijn gedrag nader te verklaren en daar valt behalve de voordehandliggendheden die de vragensteller zelf ook wel kan verzinnen weinig extra's over te vertellen. Een mooi voorbeeld van een dergelijke doelloze waarom-vraag was de ijver waarmee Linda de Mol ooit de beruchte stavengooier/Ajaxsupporter over zijn motieven ondervroeg. Wel twintig keer vroeg ze het hem: 'Waarom heb je toch die staaf gegooid?' Maar hij had er niets verhelderends op te zeggen (natuurlijk niet – had hij geweten dat zijn baldadige stemming tijdens de wedstrijd deze extreme gevolgen zou hebben, dan had hij zich wel ingehouden).

Een waarom-vraag kan wel eens zuiver informatief zijn ('Waarom ben je zo somber?' 'Mijn broer is vorige week overleden'), maar gaat de vragensteller lustig verder op dezelfde toer ('Waarom vind je dat zo erg?'), dan is het meteen al niet meer te harden. Met vragen naar de bekende weg kunnen mensen tot razernij gedreven worden. Man tegen echtgenote: 'Waarom heb je die auto zo ver van de stoeprand geparkeerd?' Vrouw tegen man na feestje: 'Waarom stond je zo lang met dat enge mens te praten?' Moeder tegen kind: 'Waarom ga je je kamer niet opruimen, als je je toch maar aan het vervelen bent?' Op al deze vragen is geen enkel antwoord denkbaar dat de vragensteller tevreden stelt. De waarom-vraag is kritiek vermomd als belangstelling. Degene die de vraag stelt lijkt de ander de ruimte te geven zichzelf te verduidelijken, maar dwingt hem veeleer om verantwoording af te leggen.

Waarom heb je niet op dat baantje gesolliciteerd? Waarom ben je met die vent getrouwd? Waarom ben je wel/niet, nu pas/nog steeds niet gescheiden? Waarom ga je niet een of andere sport doen? Waarom drink je? Waarom werk je zo hard? Het enige adequate antwoord ('Daarom!' of 'Daarom niet!') is verboden, maar de rationalisaties die als noodgreep uit de kast worden getrokken zijn misschien nog wel onaangenamer om uit te kramen dan om aan te horen.

Ik betrap mezelf er wel eens op dat ik klaaglijk 'waarom doen jullie dat nou?' zeg, als de kinderen alle blokken door de kamer smijten in plaats van er een mooie toren van te bouwen. Een beetje dom zitten lachen is hun enige reactie, maar ze hebben gelijk want het is een zeldzaam stupide vraag. Hoe krijgt men een vinger achter het hedonisme?

Artikelen in NRC-column.


Dat saaie alfabet

Beatrijs Ritsema

Sesamstraat (in Amerika Sesame Street) is een prima kinderprogramma. Daar zijn deskundigen, ouders en de kinderen zelf het over eens. Het heeft een goede opzet met korte scenes die toch onderling samenhangen, herkenbare en sympathieke figuren, alle rassen komen erin voor, ook gehandicapte kinderen doen wel eens mee, het is vrolijk, grappig en educatief tegelijk. Een perfect programma om de kinderen aan bloot te stellen, als je zelf even rustig de krant wilt lezen.

En toch. Er hinderde mij iets zonder dat ik het onder woorden kon brengen en wat ik aanvankelijk onderbracht bij het algemene, een beetje vage gevoel dat jonge kinderen hoe dan ook zo min mogelijk tijd voor de televisie horen door te brengen. Maar ik ben te weinig ideologisch gedreven om de kinderen ook daadwerkelijk hun tv-pleziertje te ontzeggen. Dus vooruit maar, mits met mate. Ik kwam er pas achter wat mij hinderde, toen ik weer eens een loom-hete middag doorbracht op het speelplaatsje, waar de kinderen uit de buurt bij elkaar komen om met schepjes en emmertjes in het zand te spelen. Op de schommel zat een jongetje van een jaar of drie landerig het alfabet te reciteren. Hij dreunde het niet op, maar zong het op de wijs van een kinderliedje. Zijn vader zat op een bankje en riep aanmoedigend: 'Very good, Christian! And can you count?' Ja hoor, dat kon Christian wel, en hij begon braaf van 1 tot 20 te zingen, en nog eens en nog eens.

De hele voorstelling, die geen voorstelling was want het jongetje deed het niet om op te vallen, irriteerde me mateloos. Dat stomme getel, dat stomme alfabet! Maar met Sesame Street wordt het er letterlijk ingeramd (this program has been brought to you by the letters P and W and by the number 11). Elke driejarige kan hier het alfabet zingen op verschillende wijsjes, maar een gewoon kinderliedje, een versje of nursery-rhyme a la 'In Den Haag daar woont een graaf' hoor ik nooit op Sesame Street. Wat er aan liedjes in zit gaat meer de kant van de pastiche op. Wie wel eens de muppets een rock 'n' roll nummer of een cowboylied heeft zien uitvoeren weet wat ik bedoel. Geestig, virtuoos, maar heel erg meta. Enfin, dat die liedjes over de hoofden van de kinderen heen gaan is niet zo'n ramp – het is intussen toch nog wel leuk om naar te kijken. Maar die preoccupatie met letters en cijfers heeft iets zielloos. Je kunt een driejarige alles uit het hoofd laten leren van reeksen nonsenswoorden tot en met de verbuiging van mensa. Toch hoor ik van een kind dat zo'n beetje voor zichzelf aan het zingen is liever 'Hop Marjanneke, stroop in 't kanneke' dan dat saaie alfabet.

Het zal voor de kinderen zelf niet eens iets uitmaken, vermoed ik, of ze nu het ene of het andere leren, of allebei, dat kan ook nog. Ze staan inderdaad open voor alles. Wat ik vervelend vind is de onuitgesproken gedachte van ouders, opvoeders en andere deskundigen dat het goed is om kinderen zo vroeg mogelijk nuttige dingen bij te brengen. In sommige 'educational toy shops' liggen lijsten met de ontwikkelingsfases van zuigeling tot kleuter. Bij elke fase hoort adequaat speelgoed en de meeste fases duren niet langer dan zes weken! Dat betekent om de zes weken terug naar die winkel voor de aanschaf van nieuw stimulusmateriaal. Dat speelgoed moet dan gedurende de zogenaamde 'quality time' tevoorschijn gehaald worden, zodat moeder (of vader) samen met kind kunnen werken aan het bereiken van nieuwe doelen. Het is om stilletjes bij weg te huiveren. Alleen al het idee om de tijd dat een ouder zich actief met het kind bemoeit 'kwaliteitstijd' te noemen bestempelt het rommelen van datzelfde kind in de keuken met pannen en lepels, terwijl de ouder de aardappels staat te schillen, tot iets van een mindere orde.

Kwaliteitstijd is een met schuld beladen begrip. Ouders die er hun mond van vol hebben zijn ofwel degenen die veel weg zijn om hard te werken en de weinige uren thuis dan ook ten volle willen benutten in directe interactie met de kleine, ofwel juist degenen die hun baan hebben opgezegd om voor het kind te zorgen, 'omdat het opvoeden van een kind een fulltime klus is'. In beide gevallen houdt kwaliteitstijd weinig anders in dan over het kind heen hangen in plaats van het zijn eigen gang te laten gaan, dingen met hem oefenen die hij een tijdje later uit zichzelf doet, kortom hem uit alle macht naar een volgende ontwikkelingsfase proberen te krijgen.

Van Bruno Bettelheim is de anekdote bekend (A Good Enough Parent) dat hij voor zijn zoontje een doosje had gekocht met blokjes in verschillende vormen die door de corresponderende gaten in het deksel geduwd moesten worden. Het zoontje haalde het deksel er steeds af, gooide alle blokken in de doos en ging er met een lepel in zitten roeren, alsof het een pan soep was. Uit frustratie over dit 'verkeerd gebruik' van het speelgoed (hij had er tenslotte elf dollar aan uitgegeven) plakte hij het deksel met plakband vast aan de doos in de hoop zijn zoontje te dwingen tot de 'juiste' speeelwijze. Maar het kind vond er nu niks meer aan en Bettelheim zag in dat het flauw was om zijn zoontje de normen van hemzelf en een stuk speelgoed op te dringen in plaats van hem er op zijn eigen manier mee te laten spelen. En ontdekken dat een vierkant blok door een vierkant gat kan gebeurt toch wel, al is het dan een paar weken later.

De markt voor nul- tot vierjarigen breidt zich gestadig uit. Er bestaat een deprimerende verscheidenheid in junk- en educatief speelgoed, waarbij het verschil tussen de twee categorieën vaak moeilijk te duiden is. Een pop die langs elektronische weg honderd verschillende zinnen kan uitspreken wordt aangeprezen als 'goed voor de ontwikkeling van de communicatie', maar mij lijkt zoiets eerder de verveemding in de hand te werken. Dan nog liever een plastic geweertje, waarbij de kleuter althans nog zelf de woorden 'pau, pau' moet uitspreken. Er zijn gymnastiekclubs voor de motorische vaardigheden en als je je kind op zijn derde nog niet op zwemles hebt gedaan, ontzeg je hem niet alleen plezier, maar ook zelfredzaamheid. Dat laatste is onzin, want hoe eerder je begint met een kind te leren zwemmen, hoe langer het duurt voordat hij het beheerst. En dat geldt voor alle vaardigheden onder de vier jaar. Het heeft geen enkele zin om daar druk op uit te oefenen, want welke gegadigde is ooit in een sollicitatiegesprek lastig gevallen met de vraag op welke leeftijd hij kon lopen, het alfabet onder de knie had of zelf zijn schoenveters kon strikken?

Artikelen in NRC-column.


Informatielast

Beatrijs Ritsema

Uit een 'kip ik heb je!'-onderzoek naar mediagebruik onder Amerikanen bleek dat de meeste mensen het volgen van het nieuws heel belangrijk vonden en er ook flink wat tijd aan besteedden, maar dat er maar weinig van bleef hangen. Het zijn de leuke, dramatische of regelrecht triviale nieuwsfeiten die moeiteloos in het geheugen opgeslagen worden. Zelfs de meest toegewijde krantenlezer en CNN-kijker heeft een vier keer zo grote kans om de vraag 'aan welke groente heeft George Bush een hekel?' correct te beantwoorden (broccoli) dan de vraag wie de generaal van de strijdkrachten bij de invasie in Pananma was (Colin Powell).

Arme Amerikanen. Wat vallen ze weer door de mand. Eerst moeten ze antwoord geven op de vraag of ze het belangrijk vinden om goed geïnformeerd te zijn (niet echt iets om 'nee' op te zeggen), of het milieu hun ter harte gaat (ook al zoiets) en vervolgens moeten ze datum van 'Earthday' noemen. Slechts 12 % van de ondervraagden kwam er voor uit de affaire Trump gevolgd te hebben, maar, zoals de onderzoekers triomfantelijk becijferden, liefst 37 % had de naam van Trumps zogeheten maitresse wel degelijk paraat (Marla Maples).

Het is eigenaardig dat de geneigdheid van mensen tot het opzuigen van trivialiteiten en drama gezien wordt als iets dat ten koste gaat van het breed geïnformeerd zijn. Het een heeft eenvoudig niets met elkaar te maken. In Nederland zou hetzelfde onderzoek uitgevoerd kunnen worden en natuurlijk zou iedereen zich Lubbers' achtervolging van de autoradiodief herinneren, maar niet de finesses van diens opstelling inzake de kernraketten (was het nou 'nee, mits' of 'ja, tenzij'?) Evenzo hoef je op de tv maar een glimp van de van zijn ziekbed verrezen Koos Alberts gezien te hebben, of een foto in een blad, en je weet het: Koos Alberts zingt weer als vanouds, maar nu in een rolstoel.

Het menselijk geheugen werkt, afgezien van eigenbelang, graag met grote lijnen, drama en trivialiteiten, want hiervoor geldt dat er geen moeite voor gedaan hoeft te worden; het onthouden gaat vanzelf. Van Anna Karenina weet iedereen die het boek gelezen heeft nog hoe het afloopt: zelfmoord onder de trein. Van aardbevingen blijven niet de data en de aantallen slachtoffers in de herinnering maar wel het beeld van het meisje dat tot aan haar nek vastzat in het water. En degenen wie de naam Sandy Shaw iets zegt hebben ten minste één onmiddellijke associatie: blote voeten.

Het serieuze politieke nieuws gaat over geld en macht, maar op een onpersoonlijke manier. Het drama zit verstopt en is abstracter. De grote lijn is ofwel in een oogopslag duidelijk uit de kop, zodat het artikel niet verder meer gelezen hoeft te worden, ofwel wordt pas veel later duidelijk, als de gebeurtenissen hun beloop hebben gehad. Het punt eigenbelang spreekt voor zich: boeren spitsen hun oren zodra de naam Braks valt op het Journaal, de rest schenkt nog een kopje koffie in.

Iemand die per dag een half uur in de krant leest, waarvan hooguit een halve minuut de voorpagina en al gauw twee minuten de overlijdensadvertenties, een kwartier naar het Journaal kijkt en per week drie kwartier een opinieblad leest hoort tot de groep van breed-geïnformeerden. Of deze persoon echt op de hoogte is valt te betwijfelen. Maar het is voldoende om het commentaar van deze of gene scribent te volgen, de grappen in 'Keek op de week' te verstaan en mee te kunnen doen met de herkenningslach van het publiek bij conférences van Seth Gaaikema.

Van al het dagelijkse nieuws beklijft maar een fractie. De wereld staat op papier onder handbereik en maakt voor je neus een glazig rondedansje. Confetti in woord en beeld. Bij een ramp wordt er nog wel eens een girootje uitgeschreven. Als de Berlijnse muur valt, wordt het glas geheven. Verder is er de allesoverheersende orde van de eigen dag. Dat is niets nieuws, alleen kon men dat vroeger schuldeloos, want onwetend, doen. Nu is er de last van het geïnformeerd zijn die menigeen een beetje draaglijk probeert te houden.

Artikelen in NRC-column.


Uilen en valken

Beatrijs Ritsema

Wat is er toch geworden van het goeie ouwe 'opscheppen over de kinderen'? Het lijkt wel of alleen zuigelingen onder de drie maanden deze eer nog zonder voorbehoud toebedeeld krijgen van hun ouders. Plus misschien de kinderen die ruim volwassen zijn en een proefschrift hebben geschreven of eenvoudig veel geld verdienen. Maar over alles wat daar tussenin zit wordt voornamelijk geklaagd in de conversatie. Het moet te maken hebben met de vrees aangezien te worden voor een van die toegewijde ouders die hun kinderen tot het middelpunt van hun leven maken en die bij elke verrichting staan te applaudisseren. En dat stempel is maar al te snel opgelopen, want wie er voor saai doorgaan zijn niet de mensen met als favoriet gespreksonderwerp de huizenmarkt of de stand van de rente, maar de ouders (vooral moeders) die trots vertellen over de eerste geslaagde looppoging, het behaalde zwemdiploma A of de hoofdrol in het schooltoneelstuk.

Ha, wat worden zij achter hun rug belachelijk gemaakt! Het komt allemaal samen in het meewarig uitgesproken zinnetje 'Nou, sinds die en die moeder is geworden, praat ze ook alleen nog maar over d'r kind.' Elke moeder heeft dat zinnetje vaak genoeg gehoord – als commentaar op iemand anders vanzelfsprekend – om zich ten diepste voor te nemen dat er over haar nooit zoiets gezegd zal kunnen worden. Is er iets onnozelers denkbaar dan onbekommerd uiting geven aan je vreugde over volslagen alledaagsheden als de zich uitbreidende woordenschat van de kleine (hij kan al 'xylofoon' zeggen!) of zijn bedrevenheid op de driewieler? Dus trekt men een ernstig gezicht als een niet al te dichtbij iemand informeert 'hoe het met de kinderen gaat', draait snel het laatje met bijzondere verrichtingen op slot in de geest, en stort zich in plaats daarvan in een betoog dat doorspekt is met zinswendingen als 'uitslapen is er niet meer bij', 'handenbindertjes', 'tijden waarin je ze wel achter het behang wilt plakken', 'het andijvieprobleem' en 'het babysitprobleem als oorzaak van het praktisch nihil geworden bioscoopbezoek'. Dit alles uitgesproken op de half gekscherende toon van iemand die zichzelf desondanks maar al te goed weet te relativeren (zie je wel, ik weet echt wel dat er nog meer in het leven te koop is dan opgaan in de kinderen).

Het bontst gaat het eraan toe, wanneer twee echtparen met hun respectieve kinderen bij elkaar over de vloer zijn. Uit de overlevering heb ik begrepen dat dat soort gelegenheden aangegrepen werden om eens ongeremd uit te pakken en tegen elkaar op te bieden over de prestaties van het eigen kroost; 'Weet je dat de mijne al lachte toen hij twee weken oud was?' 'Kom eens, Berend-Jan, laat eens aan Parcival zien hoe knap je dat puzzeltje kan leggen?' 'Angelica is zo handig, ze kon al met de afstandsbediening omgaan voor ze kon lopen.'

Hier heb ik nooit wat van gemerkt. Er gebeurt iets anders, iets veel subtielers. Er wordt niet gezegd: 'goh, zestien maanden en nog niet lopen?' maar 'wees blij, de mijne liep al met 9 maanden, en toen was de rust voorgoed voorbij.' Elk ouderpaar beijvert zich om het hardst om het kind van de anderen te complimenteren en daarbij quasi zuchtend de vergelijking in het nadeel van het eigen kind uit te laten vallen. De geprezen ouders (want zowel kritiek als lof wordt altijd persoonlijk opgevat) kunnen dat niet op zich laten zitten en zetten een tegenoffensief van lof in.

Het gesprek gaat bijvoorbeeld zo:

'De mijne is zo ongedurig, hij kan niet stil zitten; de jouwe zit gewoon rustig te spelen.'

'Nou, hij kan anders ook behoorlijk tekeer gaan, vergis je niet.'

'Maar de mijne is helemaal vrij agressief – Fabian! Laat dat! Niet alles afpakken! – hij slaat andere kinderen voor hun kop, net zo makkelijk.'

'Ach, daar zal hij nog veel voordeel van hebben om van zich af te kunnen bijten in de leeuwenkuil van de kleuterschool. De mijne is veel banger, hij durft nog niet eens uit zijn bed te klimmen!'

'De mijne klimt in de gordijnen als ik even niet oplet, vanmorgen moest ik hem uit de gootsteen vissen!'

'De jouwe heeft een atletische constitutie, dat kun je zo al zien aan zijn motoriek. Die van de mijne is lang niet zo ontwikkeld. Geen wonder, hij wil het liefste voorgelezen worden, de hele dag.'

De zich opdringende conclusie van zo'n escalerend gesprek ('ruilen?') wordt natuurlijk niet getrokken en iedereen houdt het, in zijn hart zielstevreden, bij zijn eigen doerak, c.q. slome duikelaar. Maar makkelijk was het weer niet, zo'n titanengevecht met het compliment als wapen.

Het onvervalste opscheppen over de kinderen, een wat negatief klinkende benaming voor het trots vertellen van leuke dingetjes die ze doen of zeggen, wordt intussen meer en meer beperkt tot de echte intimi. Dat is jammer voor de goedwillende belangstellende die op een feestje ook maar eens een onderwerp aansnijdt. Zit die te wachten op een bewijs van modern moederschap, waarin de valkuilen van kindermanagement worden uitgediept in het licht van carriere of anderssoortige ambities? Soms wel, meestal niet. Meestal wil zo iemand een leuke anekdote horen, waaruit blijkt wat een geweldig kind het is (veel tijd neemt zo'n opschepverhaal niet in beslag), waarna er overgegaan kan worden op de orde van de dag: bij voorkeur de stand van de hypotheekrente.

Artikelen in NRC-column.


Koudwatervrees

Beatrijs Ritsema

De rap-groep '2 Live Crew' is onlangs veroordeeld voor het ventileren van obsceniteiten tijdens een concert. Hun plaat 'As Nasty As They Wanna Be' had al eerder een waarschuwingssticker met de boodschap 'verboden voor minderjarigen' opgeplakt gekregen door toedoen van een soort bond van verontruste ouders, hetgeen de verkoop flink gestimuleerd had. Het is de bekende paradox die zo oud is als het Genesis-verhaal (alles mag, behalve van die appel eten; dus wat doet een ondernemend en nieuwsgierig iemand? precies). Censuur is een akelig woord en vrijheid van meningsuiting heeft een nobele klank. Toch is het de familie Goeree destijds niet gelukt hun antisemitische en anti-homo geschriften onder de vlag van het vrije woord te laten varen. Het wetsartikel 'verboden te discrimineren' overvleugelt het recht op de vrijheid van meningsuiting. Met de 2 Live Crew is iets dergelijks aan de hand, maar het ligt veel ingewikkelder. Hun teksten verheerlijken geweld, maar niet het geweld van zwarten tegen blanken (wat ideologisch nog enigszins te verdedigen zou zijn als protest van een onderliggende groep tegenover de machthebbers) maar het onderlinge geweld in de zwarte subcultuur en vooral het geweld tegen zwarte vrouwen. Er figureren in de teksten geen vrouwen of meisjes, maar alleen 'bitches' die verkracht moeten worden, liefst anaal, liefst door meerdere personen, liefst met nog wat bijkomende pijnigingen, waarvan de gedwongen coprofagie door de rechter in het bijzonder eruit werd gelicht als 'te ver gaand'. Gaat het niet over 'bitches' dan gaat het over homo's, die met zo mogelijk nog minder reverentie worden bezongen, of over heroïne en crack of revolvers, waar de positieve aspecten van onder de loupe worden genomen. De titel van de plaat is niet slecht gekozen.

Wat het ingewikkeld maakt is dat er geen sprake is van teksten zwart op wit – die werden er wijselijk niet bijgeleverd. De stem van de spreker (een rapper zingt niet maar brengt de teksten parlando in het ritme van de muziek) is al waar je op af kan gaan. Feit is dat de rapteksten lastig te verstaan zijn, omdat ze voor de ene helft verdrinken in de oorverdovende muzikale begeleiding en voor de andere helft in een zwaar accent dat klinkers vervormt en medeklinkers inslikt. De moeite die gespendeerd moet zijn om inderdaad de teksten boven water te krijgen heeft wel weer iets komisch: een zoekplaatje van obsceniteiten.

Een ander verschil met het geval van de Goerees is de doelgroep: de 2 Live Crew vindt de meeste weerklank bij tieners, een categorie van mensen, die in aanmerking komt om nog een beetje tegen de onaangename kanten van het leven beschermd te worden. Niet zo sterk als kleine kinderen, maar iets meer dan volwassenen, die tenslotte geacht kunnen worden zichzelf te beschermen.

Er zullen weinig ouders te vinden zijn die het een goed idee vinden om 'Fanny Hill' of 'l'Histoire d'O' onder de categorie jeugdboeken in de bibliotheek te plaatsen. Aan de andere kant: als een kind zich eenmaal toegang heeft verworven tot de afdeling volwassenen-literatuur, moet hij carte blanche krijgen. Het probleem voor ouders die de 2 Live Crew minder geschikt vinden voor hun kinderen is dat ze zichzelf op één hoop gegooid zien worden met andere ouders die zich beijveren om het dagboek van Anne Frank uit de bibliotheken te weren wegens al te schilderachtige seksuele passages, of met degenen die heavy metal platen achterstevoren draaien op zoek naar duivelse boodschappen. Het zijn altijd onaangename types die censuur voorstaan en degenen met een ruimdenkende geest zullen zich in bochten wringen om niet met hen geassocieerd te worden. De veiligste handelwijze is dan ook om er het zwijgen toe te doen. Na het buigen voor het onvervreemdbaar recht op de vrijheid van meningsuiting kan echter een nog diepere knieval volgen: applaus voor deze vrij geuite meningen, die men zelf ten diepste minacht. De merkwaardige wending doet zich voor dat mensen (blanken) die zichzelf geen enkele racistische of seksistische uitglijer permitteren, het verschijnsel 2 Live Crew toejuichen als een uiting van de springlevende zwarte straat- en gettocultuur: daar heersen andere waarden en normen, daar zegt men waar het op staat, daar maken ze grapjes die wij niet leuk vinden. Het is een vorm van cultureel relativisme die aan zelfhaat grenst. De discussie wordt erdoor vergiftigd. Mensen die grappen ten koste van minderheden maken of erom lachen zijn erg, minderheden die zich laatdunkend of haatdragend over zichzelf uitlaten zijn ook behoorlijk erg, maar het ergste zijn zij – de niet-minderheden – die daar toegeeflijk om gaan zitten lachen.

Racistische en seksistische uitlatingen zijn verboden bij de wet, maar het gesproken woord, ook al ligt het dan vast op vinyl of cd, is zo vluchtig als een vloek in een stormwind. Het heeft dan ook minder zin om ze strafrechtelijk te vervolgen als wel om ze aan te merken als wat ze zijn: een aantasting van de goede smaak. Het plaatsen van stickertjes op de hoezen van de bewuste platen is bij nader inzien niet eens zo'n gekke gedachte. Alleen zou de waarschuwing niet 'pas op, obsceniteiten!' moeten luiden, noch 'strikt voor volwassenen!' want dat soort kreten fungeert als dwingende aanbeveling. De formulering 'in strijd met de regels van de goede smaak' mag wat slapjes klinken voor een muzikale parade van verkrachte vrouwen en de geneugtes van het potenrammen, maar hij geeft wel precies aan wat er aan de hand is, want het gaat tenslotte om woorden en niet om de handelingen zelf. Niet dat een dergelijke sticker op enige tiener indruk zal maken – dat hoeft ook niet, want de boodschap is bedoeld voor ouders die niet te laf zijn om op z'n tijd eens een morele richtlijn uit te vaardigen. Helaas zullen de enigen die geneigd zullen zijn zich in deze materie te verdiepen wel weer dezelfden zijn die in één moeite door 'Lolita', Robert Mapplethorpe en de evolutietheorie van de plank af willen vegen. Alle anderen zijn bang zich aan koud water te branden.

Artikelen in NRC-column.


Rolmodel

Beatrijs Ritsema

Toen Barbara Bush de gastspreekster bleek te zijn bij de afsluiting van het academisch jaar in Wellesley, een vrouwenuniversiteit, rezen er protesten onder de studenten. Er vormde zich een actiegroep die de toespraak wilde boycotten, omdat, zo voerden zij aan, de spreekster op weinig anders kon bogen dan getrouwd te zijn met de president van Amerika. Betaald werk had ze nooit verricht. Was zo iemand nu de aangewezen persoon om een toespraak te houden voor pas afgestudeerde meisjes die jarenlang ingepompt hadden gekregen dat je je eigen carriere op poten moet zetten en je niet afhankelijk moet maken van de een of andere man met wie je misschien ooit zal trouwen? In plaats van Barbara Bush was iedere gewone huisvrouw die kinderen had opgevoed en vrijwilligerswerk had gedaan beter geweest, vonden de actievoersters. Zij vormde nu eenmaal geen adequaat rolmodel.

Het was een ideologische discussie, dat blijkt uit het woord 'rolmodel'. Het begrip is een poging om allerlei diffuse verschijnselen van beïnvloeding, voorbeeldstelling, navolging, identificatie in één handzame term samen te vatten. Er gaat een grote kracht vanuit: een goed rolmodel leidt immers tot gewenst gedrag, een slecht of inadequaat rolmodel tot ongewenst gedrag of minstens tot verwarring. Maar hoe een en ander nu precies in zijn werk gaat is onduidelijk en de kriteria die aangevoerd worden als essentieel om de identificatie op gang te brengen hebben mij altijd nogal triviaal toegeschenen. Leren meisjes beter wiskunde als de leraar een vrouw is? Zijn zwarte studenten meer gemotiveerd als hun professoren zwart zijn? Raakt een jongen in verwarring over zijn sekse-identiteit als hij door twee vrouwen in plaats van een vrouw en een man wordt opgevoed? Het zou wel makkelijk zijn als het zo eenvoudig lag. En dat zijn dan nog voorbeelden van rolmodellen die een regelmatig contact onderhouden met degenen die zich (mogelijk) aan hun spiegelen. Iemand die ergens eens een keer een praatje komt houden heeft nog veel minder invloed. De meeste toehoorders suffen zich so wie so door speeches heen en hoe meer de spreker de opvattingen van zijn gehoor bevestigt, hoe sneller men indommelt. Wat dat betreft is de keuze van Barbara Bush voor een gehoor van net-afgestudeerde vrouwen die branden van ambitie en carrierelust juist wel grappig. Net zoals ze Gloria Steinem voor een gehoor van net-afgestudeerden van een baseball-universiteit zouden moeten zetten.

Maar mevrouw Bush was natuurlijk veel te aardig en veel te gematigd om echt iemand tegen de haren in te strijken in haar toespraak die ten slotte, zoals te verwachten was, volgens plan was doorgegaan. Geen verwijzingen naar kinderen, keuken, kerk als exclusief vrouwendomein. Geen bedenkingen tegenover werkende vrouwen. De enige voetnoot die ze plaatste was een soort waarschuwing: 'als je later oud bent, zul je nooit spijt hebben van bepaalde transacties die je gemist hebt, vergaderingen waar je niet bij bent geweest of van niet-geëffectueerde promotiekansen, maar wel – misschien – van het feit dat je te weinig tijd met je kinderen hebt doorgebracht.' Een uitspraak die intuïtief aanspreekt, toch liep ik er in vast. Tenzij er rampzalige dingen aan de hand zijn, zoals 'van die man had ik twintig jaar eerder moeten scheiden' of 'misschien had ik kunnen voorkomen dat mijn zoon zelfmoord pleegde', heeft het verleden de neiging dicht te slibben in een 'het is nu eenmaal zo gelopen'-perspectief. Mooie herinneringen zijn goed en wel, maar eraan terugdenken in slechte tijden brengt eerder extra pijn dan soelaas en in gelukkige tijden staat je hoofd al helemaal niet naar het verleden. Het is bijna ondoenlijk je zo te gedragen dat je rekening houdt met spijt in de toekomst. Op de korte termijn gaat het nog net: als ik dit laatste pilsje niet neem, krijg ik geen kater. Of: als ik dit werkje afmaak, krijg ik geen ruzie. Maar het is onmogelijk om met je kinderen om te gaan met het oog op je herinneringen van dertig jaar later. Die omgang staat zo sterk in het teken van het heden en de beperkingen daarvan dat geen enkel rolmodel, ook de echtgenote van de president niet, je anders kan laten handelen dan je gevoel van dat moment. Meestal is dat zoiets als wat je eigen moeder ook al deed, en meestal komt het dan toch nog redelijk op z'n pootjes terecht.

Artikelen in NRC-column.