Spring naar inhoud


Valse lof

Beatrijs Ritsema

In de speelzaal waar mijn jongste zoontje elke morgen heengaat, hangt een affiche '101 ways to praise your child' en dan worden ze allemaal opgesomd. Het peuterschooltje is een leuke tijdpassering, de juffrouw is een schat en uitstekend in haar vak, en toch ergert mij dit affiche. Elke keer weer als ik ervoor sta en de adviezen in me op probeer te nemen (wow, bear hug, high five, cheering, terrific job) word ik chagrijnig.

De eindeloze opsomming straalt een akelig soort platheid uit, de eendimensionaliteit van 100 recepten voor andijviestamppot. Zou er een affiche aan de muur gehangen hebben met louter de tekst 'Praise your child', dan zou ik de boodschap welwillend op me in laten inwerken. Het is de nietszeggende gedetailleerdheid die me tegenstaat, en het hoogmoedige idee dat alles in orde komt, wanneer de finesses maar in kaart gebracht zijn.

Dit affiche vormt een neerslag van de [c] self-esteem [l] beweging die het hele schoolsysteem (en trouwens ook opvoedingstheorieën in het algemeen) tot in de diepste vezels doordrongen heeft. Nu is het lastig om tegen zelfwaardering te zijn. Het ligt nogal voor de hand dat een kind met een positief idee over zichzelf en zijn capaciteiten beter tegen het leven opgewassen is dan een kind dat zichzelf maar niks vindt. Het verband is zo duidelijk dat het bijna een tautologie is.

Het probleem met tautologische verbanden is dat er niet zoveel aan te verwrikken valt. Neem bijvoorbeeld de stelling dat kinderen die opgroeien in een gezin waar de vader en moeder als kat en hond met elkaar omgaan, ongelukkiger zijn dan kinderen wier ouders een goed huwelijk hebben. Wat te doen met het oog op de kinderen in het geval van een slecht huwelijk? Het huwelijk verbeteren is vast een betere oplossing dan tot scheiding overgaan, maar ja, ga er maar aan staan. Ruziënde ouders moeten zich aardiger gedragen tegen elkaar en kinderen met onvoldoende zelfwaardering moeten meer geprezen worden. De oplossing lijkt even simpel als futiel als uiteindelijk kosmetisch.

De self-esteem beweging heeft een ideologische component, vooral waar die gebruikt wordt als onderwijsstrategie om tegenwicht te bieden tegen de mensonterende toestanden in de Amerikaanse binnensteden. De redenering gaat ongeveer zo: kinderen groeien op in een door drugs en geweld geteisterde buurt. Ze hebben alleen een moeder, hun vaders zijn dood of zitten in de gevangenis. De wanhoop van de moeders, vaak niet meer dan tieners, en de uitzichtloosheid van het bestaan vormen geen ideale voedingsbodem voor het ontwikkelen van een behoorlijke zelfwaardering. Hoe kan de school hierop aangrijpen? Ik citeer nu een schooljuffrouw van een Washingtonse binnenstadschool die haar klasje aan het begin van het schooljaar zo toesprak: 'Miss Ciferri zal jullie nooit vertellen hoe je moet tekenen, omdat jullie de beste kunstenaars zijn die ik ken. Als jullie een tekening maken, is die altijd perfect.'

Arme kinderen, denk ik dan. Hoe ze zich ook thuis gedragen, het blijft ellende, en wat ze ook op school doen, het is allemaal even geweldig. Als dat niet de weg naar regelrechte verkniptheid betekent, dan weet ik het niet meer. Scholen kunnen wel een beetje compenseren voor de trauma's van thuis, maar dan toch vooral op een indirecte manier – via het aanleren van vaardigheden, waardoor het kind meer controle over z'n leven krijgt. Het op voorhand benadrukken van genialiteit geeft niet alleen een valse voorstelling van zaken, het kind ontwikkelt ook geen standaarden, omdat elke krabbel op papier, elk torentje van drie blokken de loftuitingsmachine al op gang brengt.

In de self-esteem ideologie wordt uiterste waarde gehecht aan het hebben van een goed gevoel over jezelf. Het merkwaardige is dat dit 'feeling good' als een voorwaarde voor prestaties wordt beschouwd in plaats van een gevolg. Toch is het gevoel van trots en tevredenheid na een echte inspanning (tien minuten lang je best doen op een zeer speciale tekening) iets wezenlijk anders dan de routinematige lof van de juf voor een paar ongerichte verfklodders. Vijfjarigen weten heel goed wat het verschil tussen die twee is, of ze nu in een ghetto opgroeien of in een buitenwijk.

Van de gedragingen van kinderen valt ongeveer tien procent onder de categorie lofwaardig, tien procent onder de categorie 'vraagt om correctie' en de rest is normaal, niets bijzonders. Tussen corrigerend optreden van autoriteiten en de zelfwaardering van kinderen bestaat om te beginnen al een gespannen verhouding. Wanneer je de kleine wilt afhouden van wangedrag en je tegelijk zijn zelfrespect overeind wilt houden, moet je volgens de theorie niet aankomen met uitdrukkingen als 'wil je dat wel eens laten, lelijke aap', maar hem sussend toespreken en zijn gevoelens spiegelen. Op school kan zo'n houding wel effectief zijn, zeker als de onderwijzer het spiegelen laat zitten en de boosdoener rustig maar beslist naar de [c] time-out [l] verwijst. Met valse vriendelijkheid kun je vaak meer bereiken dan met echte woede.

Maar hoe ver moet je gaan met valsheid in woord en gebaar? De self-esteem beweging predikt het prijzen als panacee voor het op peil houden van de zelfwaardering, dus ook voor gedragingen die goedbeschouwd niets bijzonders zijn. Ik zie om me heen waar dit toe leidt: tot een vloed van verbalisatie. Kleine kinderen worden begeleid door een constante verbale stroom, doorspekt met 'sweeties' en 'honeys', waarin alle gevoelens die er in hen omgaan nauwkeurig worden geëxpliciteerd in passende termen, en waarin inderdaad de kleine, prijzende aanmoedigingen als lottoballetjes over elkaar heen buitelen.

Als ik zo'n tafereel gadesla, dringt zich het beeld op van de roofvogel die spiedend door de lucht zweeft en zich ineens als een steen laat vallen. Een kind zit zoet in een hoekje iets onschuldigs te doen en, tsjak, daar heb je de almachtige, alles in de gaten hebbende en vooral alles becommentariërende volwassene: 'oh, that's just wonderful, what you're doing! That's just great!'

Het is bemoeizuchtig, het is vals, en erger nog, ik denk niet dat het helpt tegen [c] low self-esteem [l].

Artikelen in NRC-column.


Het hart op de tong

Beatrijs Ritsema

Rauwe emoties hebben een zwachtellaagje nodig, anders zijn ze niet te harden. Valentijnsdag is net weer achter de rug en van alle Amerikaanse tradities om een speciale relatie in het zonnetje te zetten (moederdag, vaderdag, grootouderdag, secretaressedag) is dit wel de meest meelijwekkende. Wat me erin tegenstaat is het proclamerende: eens per jaar moeten gevoelens van liefde bezegeld worden in niet mis te verstane bewoordingen, gevat in een beukende symboliek van bloedrode harten. Het maakt me wee alsof ik in een melige peer bijt. Er lopen rillingen over mijn rug, zoals ook altijd wanneer ik op de televisie (of erger nog, in het echt) twee mensen een telefoongesprek hoor beëindigen met 'I love you', terwijl het gesprek erover ging wie de kleren bij de stomerij zou ophalen.

Het is te onnozel en te simplistisch, alsof door zo'n demonstratieve actie het spook van de onzekerheid bezworen kan worden. Nu heb ik ook nooit veel sympathie kunnen opbrengen voor vrouwen die klagen dat hun mannen de uitspraak 'ik hou van je, lieveling' maar niet over hun lippen kunnen krijgen. Figureren in een slechte B-film valt niet onder mijn smachtingen.

Zeggen waar het op staat, het hart op de tong en vooral ter zake komen, dat schijnt de geëigende wijze te zijn om de emotionele hygiëne op peil te houden. Misschien werkt die hang naar eenduidigheid bij het zaken doen of in de politiek, maar het gebied van menselijke relaties verwordt tot een woestijn met hier en daar een geformaliseerde oase. Het scherpst komt dat tot uiting in de wereld der niet meer zo jonge alleenstaanden. Behalve het gesticht of de gevangenis is er geen onaangenamer terrein denkbaar om in te moeten opereren dan de <c>singles scene<l>. In Amerika is hiervoor nu de term <c>gene pool<l> in zwang geraakt: als iemand gescheiden is en de rouwverwerking achter de rug heeft, staat ie weer klaar voor 'a dip in the gene pool'. Het is een hartverscheurend exacte uitdrukking. Iemand die in de gene pool rondzwemt is maar op een ding uit: zijn genen te laten <c>clashen<l> met die van iemand anders. Naakter kun je je niet opstellen.

Ik vraag aan een vriend of het nog wat was op de singles party die hij bezocht heeft tegen een toegangsprijs van twintig dollar, en hij zegt: 'Niet slecht, ik heb zes gesprekken gevoerd en drie telefoonnummers gekregen.' Hij vindt dat een redelijke score na een avondje hard werken – ik ben verbijsterd. Hoe moet daar iets van terecht komen? Zelf is hij gematigd optimistisch. 'Gewoon een gezellig avondje zonder ergernissen is al mooi genoeg' zegt hij. En hij vervolgt met een van de nummers te bellen en mee uit te vragen, en nog eens te bellen en samen te eten, en nog eens te bellen en te eten en te praten, totdat hij het contact verbreekt, want 'vrienden heeft hij eigenlijk genoeg en iets meer zat er niet in'.

In de gene pool bespiedt men elkaar via video-contactadvertenties, selecteert op formuleringen in geschreven reacties en weegt elkaar in onzingesprekjes op een dansavond. Hoe kan iets wat er zo dik bovenop ligt kans van slagen hebben? Een echte zen-adept ben ik niet, maar het idee dat je net naast je doel moet mikken, wil je in de roos schieten, sprak me altijd wel aan. Als je iemand voor je wil winnen, heb je een smoesje nodig. Je kunt niet iemand op z'n nek springen met een voorstel tot genenfusie, dat is al te genant. Toch is dat het enige wat je uitdraagt, als je je begeeft op de singlesmarkt. Smoesjes vormen een stootkussen tegen afgang en gezichtsverlies. Zal ik je een lift geven, wil je me helpen met mijn huiswerk, mijn fietsband plakken, een lamp ophangen? Een dergelijk verzoek of aanbod is wat het is, maar het kan zich ook tot iets anders ontwikkelen. De ambiguïteit geeft ruimte om te manoeuvreren.

In de singles scene waar onbekenden zich met elkaar onderhouden, kun je niet eens met smoesjes werken, al zou je het willen. Als je een advokaat tegenkomt en hem om advies vraagt, zal hij eerst zijn tarievenlijst overhandigen. Iedereen is om te beginnen self-supporting en zorgt voor eigen vervoer. Elk initiatief is beladen omdat het een initiatief is en niet zomaar een aardig gebaar.

De kilheid van het verblijf in de gene pool wordt slechts geëvenaard door de onnozelheid waarmee je de eenmaal gevonden liefde keer op keer ritueel moet bekrachtigen. Ter zake zijn en blijven, anders mag je weer opnieuw beginnen.

Artikelen in NRC-column.


Michael Jackson en Oprah Winfrey

Michael Jackson slaapt pertinent niet in een zuurstoftent. Dit was een van de vele geruchten die de 34-jarige popster gisteravond ontzenuwde tijdens een live televisie-interview door Oprah Winfrey. Het was de eerste keer sinds veertien jaar dat hij een interview gaf en het initiatief hiertoe ging van hemzelf uit.

Een groot deel van het aanminnige gesprek werd besteed aan het voorleggen van roddels, het ontkennen ervan en het uitleggen van hoe het zo gekomen was. Die zuurstoftent bijvoorbeeld is afkomstig van een foto die ooit van Jackson is genomen, toen hij een brandwondenziekenhuis bezocht en deze contraptie gedemonstreerd kreeg. In een impuls vroeg hij of hij er even in mocht, en voilà: de foto werd over de hele wereld verspreid.

Ook ontkende hij dat hij de botten van de Elephant-man had aangeschaft: 'wat zou ik daar nu mee moeten doen?' al voelde hij zich wel erg gefascineerd door deze persoon, 'omdat hij hem aan zichzelf deed denken'. Verder heeft hij geen middelen gebruikt om zijn huid lichter te maken – hij lijdt aan een huidziekte die het pigment verwoest en tot vlekkerigheid leidt, die met make-up bijgewerkt moet worden. Hij heeft slechts twee minimale plastisch-chirurgische ingrepen ondergaan (de neus, niet de lippen). Geen gedeafroïseerde haar op z'n hoofd dat eraan denkt om een blank jongetje de rol te laten spelen van de jonge Michael Jackson in een nieuwe Pepsi commercial, want 'ik ben er trots op tot het zwarte ras te behoren'. Hij heeft niet aan president Clinton de voorwaarde gesteld dat hij als enige zou optreden bij diens inauguratie, en hij bedingt nooit ergens dat met hij met 'the king of pop' wordt aangesproken.

Toch is het merkwaardig hoe ver dit bijna etherisch vrouwelijke gezicht (lippenstift, Cleopatra-eyeliner, siamese-katteneusje, gebeeldhouwde wenkbrauwen, golvende haren langszij) afstaat van het ongecompliceerde, duidelijk jongensachtige gezicht van de kleine Michael Jackson. Er valt geen trek van de een in de ander te herkennen. Het cliché dat beroemdheid ook niet alles is en dat je als gewoon mens toch liever niet met zo iemand zou willen ruilen, vormde de rode draad in dit gesprek, waarin Oprah maar één keer te ver ging (bij het aftikken van haar lijstje roddels), toen ze vroeg of hij inderdaad maagd was. 'I'm a gentleman,' pareerde Jackson – het enig juiste antwoord.

Maar voor de rest betoonde hij zich openhartig genoeg om wat tragiek te laten meeresoneren. De woorden die hij het meeste gebruikte waren 'sadness' en 'love'. Hij had zich meer dan tien jaar sad gevoeld door zijn gemiste jeugd: 'Altijd maar werken, nooit tijd om te spelen als andere kinderen'. Zijn vader sloeg hem en plaagde hem vanwege z'n jeugdpuistjes, maar wrok koestert Michael niet. De eenzaamheid was groot, alleen tijdens optredens voelde hij zich gelukkig. De laatste tijd voelt hij zich wat minder bedroefd, ook omdat hij nu een mooie verhouding heeft met Brooke Shields (The Blue Lagoon).

Michael Jacksons filopaidie is spreekwoordelijk. Zijn 2700-acres Neverland Valley Ranch in Californië nabij Santa Barbara herbergt diverse dierenverblijven, een bioscooptheater en een amusementspark. Hij vindt het zelf leuk om af en toe een ritje in het reuzenrad te maken, maar voornamelijk is dit toch aangelegd om kinderen te plezieren. Eens in de drie weken komt een lading kinderen die aan aids of kanker lijden naar zijn ranch voor een dagje uit. In het theater zijn diverse bedloges voor kinderen die niet kunnen zitten of infuzen nodig hebben.

Michael Jackson vestigt een indruk van grote aandoenlijkheid. Dat gebeurt al snel, wanneer dieren en zieke kinderen in het geding zijn. Zijn antwoord op Oprah's vraag 'Hoe wil je dat ze over je denken?': 'I just want to be loved' heeft ook iets van een noodkreet. Maar zijn moonwalk dans, die hij nog even liet zien, is onovertroffen. En zijn nieuwe videoclip 'Give in to me' (?? check!!) wordt vast wel weer een hit.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Schaduwmoeders

Beatrijs Ritsema

Iedereen die wel eens een advertentie heeft gezet voor een kinderoppas moet de onmacht aan zich hebben voelen knagen. Het is een stuk makkelijker om een nieuw hoofd Rijkswaterstaat te vinden dan een kinderoppas, voor wie geen enkel objectief selectiekriterium bestaat. Moet zij een opleiding hebben in de kinder- of babykunde? Nee, want zo'n diploma is ook niet voor moeders vereist. Ervaring dan? Daar is wat voor te zeggen, hoewel er genoeg moeders zijn die liever een jong ding huren, omdat ze op die manier meer greep houden op de gang van zaken en, ongehinderd door eigenwijze opvattingen van de in dienst genomen partij, de details van de dagelijkse routine dwingend kunnen voorschrijven.

Het belangrijkste is natuurlijk dat ze er aardigheid in heeft om met kinderen op te trekken en dat ze het niet louter en alleen voor het geld doet, zoals zoveel mensen die zich elke dag met tegenzin naar hun werk slepen. Wat je eigenlijk wilt als omhoogzittende moeder met werkverplichtingen is een afgedempte versie van jezelf: een schaduwmoeder die je opvattingen deelt over hoe met kinderen om te gaan, maar die er emotioneel niet zo ver in gaat. Ze moet lief zijn voor de kinderen, maar de kinderen mogen niet van haar gaan houden als van een moeder. Ze moet de regels in acht nemen die je voor de kinderen hebt opgesteld zonder over te gaan tot de sporadische klap die onder je eigen regime valt, als de grenzen van frustratie overschreden worden. Haar taak komt vooral neer op het gezellig te houden.

Het sollicitatiegesprek met een kinderoppas in spe is een gebrekkige methode om deze toch al moeilijk onder woorden te brengen wensen en kriteria te onderzoeken. Je kunt iemand het hemd van het lijf vragen, maar de beslissing valt op intuïtieve gronden, een negatief oordeel vaak al nog voor iemand haar jas heeft uitgetrokken. In Nederland heb ik ooit iemand aangenomen vanwege haar sympathieke stem door de telefoon. Misschien een minder ter zake doend kriterium – toch nooit een seconde spijt van gehad.

In Amerika was het moeilijker om zomaar op een indruk af te gaan, omdat je als buitenlander de diverse gegadigden minder snel kunt plaatsen. Je weet eenvoudig niet wie je voor je hebt, of misschien verbeeld je je maar dat dat in je eigen land makkelijker is. Hoe dan ook, iedereen was dol op kinderen, iedereen had referenties en iedereen had geld nodig. Uiteindelijk hebben we iemand aangenomen die (tegen hetzelfde loon!) ook huishoudelijk werk erbij wilde doen, omdat ze 'er niet van hield de hele dag niets te doen te hebben'. Dat vond ik een prijzenswaardige instelling. Op de dagen dat ik zelf voor de kinderen zorg, haal ik tenslotte ook een stofzuiger door de kamer, doe de was en de boodschappen.

En zo kwamen we in illegaal vaarwater terecht, want Jane die uit Oeganda naar Amerika was gekomen met een onduidelijk studentenvisum heeft geen behoefte aan inkomstenbelastingformulieren, dus betalen we haar sociale premies niet. Niet dat wij daar zoveel beter van worden (het gaat maar om een baantje van twee dagen per week), maar het gevolg is wel dat beide partijen de wet overtreden.

Zoe Baird, de briljante juriste die geen procureur-generaal werd, kwam ten val doordat ze een illegaal echtpaar had gehuurd om het huishouden draaiende te houden. Het was een blamage geweest, wanneer de benoeming wel was doorgegaan, dat mag duidelijk zijn – minister van landbouw had misschien nog net gekund, maar geen hoofd van justitie. Toch kan ik me precies voorstellen hoe ze in die nesten terecht is gekomen. Als er iets moeilijk is in Amerika (maar ook in Nederland) dan is het wel om een legale kinderoppas in dienst te nemen. Nog afgezien van alle formulieren en bureaukratische absurditeit die daarmee heen gaat (een paar jaar geleden schreef Ivo de Wijs daar in deze krant een hilarisch stuk over), krijg je ook bijna geen ingezetene zo ver om zulk soort emplooi te zoeken, althans niet full time en dat is wat carriere-vrouwen als Zoe Baird nodig hebben: iemand die tien uur per dag de honneurs waarneemt en geen ontslag neemt wanneer het eens een uurtje later wordt, maar rustig de meter laat doortikken.

Wie je legaal kunt krijgen zijn au pairs, jonge buitenlandse meisjes, die niet meer dan 45 uur per week mogen werken en bovendien na tien maanden weer vertrokken zijn. Voor een vrouw die tijd voor zichzelf nodig heeft en ondertussen toch nog wat toezicht kan houden, is dit niet zo'n gekke oplossing, maar als ik tien uur per dag buitenshuis moest verkeren, weet ik niet of ik wel zo enthousiast zou zijn over de optie mijn kinderen toe te vertrouwen aan een naïeve achttienjarige afkomstig uit het platteland van Iowa of Noorwegen.

Dat de ingezetenen van een land (in tegenstelling tot de illegalen) geen kinderoppas willen worden is begrijpelijk. Het is werk waar geen peil op te trekken valt. Werkster zijn op verschillende adresjes geeft meer continuïteit. De keuken en de badkamer moeten elke week schoon, maar kinderen groeien op en gaan naar school en voordat je het weet ben je de helft van je werkdag en verdiensten kwijt. Enfin, je rolt als kinderoppas via via wel weer in nieuwe baantjes, maar al met al geeft het heel wat gejongleer en onzekerheid. Als je genoodzaakt bent een inkomen te verwerven uit arbeid geven eigenlijk alle baantjes betere vooruitzichten en meer zekerheid dan het kinderoppaswerk. Degenen die het wel doen opereren dan ook in het grijze circuït: ze werken wat bij op een wao- of bijstands-uitkering, ze fleuren het door hun man verdiende gezinsinkomen enigszins op.

Juist dat aspect van die extra'tjes spoort niet met de behoefte van een carriere-vrouw aan vijftig-plus uur per week vervangend moeder- en huisvrouwschap. Het is precies het werk waar vrouwen volgens het feminisme juist niet hun ziel en zaligheid in moeten leggen. Je kunt wel proberen het schaduwmoederschap te professionaliseren en te legaliseren, maar het blijft het soort werk dat zich onttrekt aan veertig-urige werkweken, atv, snipperdagen, vakbonden en vaste aanstellingen. Promotie lukt alleen bij uitzondering, zoals in het geval van Robin Williams die van zijn vrouw scheidde om met de kinderoppas te trouwen.

De financiële afhankelijkheid van de fulltime huisvrouw wordt gecompenseerd door liefde, de rechtsonzekerheid van de illegale schaduwmoeder door geld, dat ze in haar eigen land nooit zou kunnen verdienen. Zonder een tikje uitbuiting zijn beide functies ondenkbaar.

Artikelen in NRC-column.


Merry Christmas

Beatrijs Ritsema

Kerstmis in Amerika is brutaler, platvloerser en oneindig veel wansmakelijker dan in Nederland. Er valt werkelijk geen sprankje gne aan te treffen in de gemiddelde kerstboom, die vooral vol hangt. Liefst zo vol dat er nauwelijks nog groen te ontwaren is. En dan niet vol met stemmig zilver of lila, maar vol met kakelbonte rotzooi, vaak niet eens van glas maar van plastic, gekleurde lichtjes in serie geschakeld die per groepje van tien aan- en uitflitsen in ondoorgrondelijke intervallen, rood-wit gestreepte (curs.) candy canes (eind curs.) die zo zoet zijn dat ze een zure smaak achterlaten, en onappetijtelijke koekjes, waar desondanks aan de lopende band van gesnoept wordt.

De decoratiezucht blijft niet beperkt tot de boom, al vormt die wel het pronkstuk voor binnen, velen leven zich ook buiten uit: met waterbestendige lichtjes worden struiken omgetoverd in zachtjes flakkerende braambossen, tegen het huis opgroeiende klimopranken en blauwe regens veranderen in poorten van licht, en aan de buitenvensterbanken en balkons hangen sierlijk gedrapeerde rode strikken.

Eigenlijk bevalt deze exuberantie me wel. Amerikanen zelf mogen graag kankeren op het hele kerstgedoe. Ze klagen dat de rendieren je al vanaf half november aanstaren vanuit de etalages en dat de kerstmuziek je wekenlang in alle openbare gelegenheden tegemoet slaat van supermarkt tot benzinepomp. Ze klagen dat hun kinderen op school en via de reclame worden opgevoerd tot overspannen verwachtingen en dat de kerstkaarten dit jaar weer duurder in aanschaf zijn geworden. Dit weerhoudt hen er niet van zich er met overgave in te storten en te veel geld uit te geven aan cadeaus en ander uiterlijk vertoon. Het enige waar je ze niet over hoort klagen is dat Kerstmis een materialistische aangelegenheid is geworden. Daar hebben ze gelijk in, want het was hier altijd al een materialistisch feest. En vrolijker dan bijvoorbeeld in Nederland. Tussen 'merry Christmas' en, tot voor kort, 'zalig Kerstmis' ligt een wereld van verschil (en 'merry' klinkt nog steeds een stuk vrolijker dan het inmiddels gangbare 'prettige kerstdagen').

Amerikaanse kerstliedjes klinken opgewekter dan de Nederlandse. Bij de talloze kerstborrels die mensen voor hun vrienden en buren organiseren in de twee weken, voorafgaande aan de dag zelf, is het een gewoonte op zeker ogenblik de gezelligheid te onderbreken voor het zingen van de kerstklassiekers. Soms zingen een of twee mensen terwijl de rest luistert, vaak ook doen alle aanwezigen mee. In Nederland zie ik het verzamelde kantoorpersoneel op de kerstreceptie niet zo snel uitbarsten in 'Hoe leit dit kindeke', maar de Nederlandse liedjes die door hun plechtige toonzetting sterk tot galmen uitnodigen, komen dan ook beter tot hun recht in de kerk.

Kerstmis in Nederland is plechtig en de kerstvierders gaan gebukt onder schuldbesef. De mensen schamen zich voor de dikke kerstganzen die ze opeten, de compotes, de kerststollen en de kransjes. Ze ergeren zich aan de glitter bij de buren en wijzen elkaar op de honger her, de oorlog der. Nu die arme Sinterklaas eruit gebonjourd dreigt te worden, verschuiven de cadeaus langzaam richting kerstboom. Nog meer reden tot schaamte en schuldbesef over de teloorgang van de kerstgedachte!

Maar het ergste blijft natuurlijk het verschijnsel van de Tweede Kerstdag. Met Kerstavond erbij zit een Nederlander al gauw twee en een halve dag Kerstmis te vieren. In een ongelukkig jaar als het onderhavige komt daar nog een zondag achteraan. Dit is voldoende om zelfs de meest evenwichtige en geestelijk gezonde persoon gillende gek te maken. De winkels zijn dicht, het werk is dicht, geen post, geen kranten, buiten is het koud en troosteloos, er blijft niets anders over dan elkaar en famille het leven zuur te maken.

In Amerika is maar een kerstdag – de 26ste is in principe een werkdag als alle andere. Op Kerstmis zelf, de climax waar wekenlang zorgvuldig naar toe is gewerkt, raken de kinderen over hun toeren vanwege teveel cadeaus en slaan de familieleden elkaar even hard de hersens in als in Nederland, maar er is één niet te onderschatten voordeel: de volgende dag is alles weer gewoon. Dit vooruitzicht geeft zo'n feestdag precies het elan om het draaglijk te houden. En zo doe ik welgemoed en onvervaard mijn kerstinkopen, terwijl (curs.) Rudolph the red-nosed reindeer (eind curs.) maar door mijn hoofd blijft jengelen.

Artikelen in NRC-column.


Furie

Beatrijs Ritsema

Wat er ook aan te merken was op de beruchte hoorzittingen over Anita Hill & Clarence Thomas, in ieder geval is door deze affaire het onderwerp 'seksuele intimidatie op het werk' gepromoveerd uit de feministische zandbak naar het midden van de publieke arena. Het is grappig om te zien hoe verschillende groepen, naar gelang hun belangen, een positie kiezen in dit betrekkelijk nieuwe mijnenveld. Het gemopper daarbij is niet van de lucht. Een van de dingen waar sommige mannen zich zorgen om maken is de verwachting op hun kop te krijgen, wanneer ze zich een complimentje tegenover een vrouwelijke collega permitteren.

Het is gevaarlijk iemand van je werk mee uit te vragen. Je moet altijd vermijden je met een collega van de andere sekse in aparte ruimtes op te houden. Kamerdeuren kunnen beter open blijven staan. Zeg nooit iets over het uiterlijk van een vrouw. Grapjes met een seksuele toespeling moet je voor je houden. Is het nog wel leuk op kantoor, als je nooit eens een gewaagd bon mot over het fotokopieerapparaat heen kunt plaatsen, en voortdurend op je qui-vive moet zijn om niet iemand onverhoeds aan te raken? Sinds wanneer hoort flirten bij de halsmisdrijven?

Dit gelamenteer geeft me wel enig leedvermaak, moet ik zeggen. Het is alsof je een aantal enorme baby's verwoed ziet tegenspartelen om in hun kruippakjes gehesen te worden, omdat ze vinden dat ze aan hun luiers wel genoeg hebben. Zo moeilijk is het toch niet om in te zien dat er een verschil bestaat tussen iets aardigs zeggen over een nieuwe jurk of op een verstikkende manier over iemand heenhangen om de tekst van haar beeldscherm te lezen. De meeste mensen weten heel goed dat je een vrouw in de ogen moet kijken, wanneer je met haar praat, en niet haar borsten moet fixeren. Iemand die een vrouw langzaam van hoofd tot voeten opneemt weet best dat hij met iets tergends bezig is. Op een bureau gaan zitten om een blik slaan in het bloesje van de secretaresse is een miezerige manier van doen. Degenen die verbaasd opkijken, nu ze met hun neus op niet meer dan normale omgangsvormen worden gedrukt, spelen de onnozele. En mochten ze oprecht in het duister tasten over wat wel en niet onder ongepast gedrag valt, dan kan het geen kwaad het heel rustig aan te doen met grapjes en opmerkingen tegen vrouwen, want dan is er nog een lange weg te gaan voor ze weer mee mogen doen.

De rest gaat intussen gewoon door met waar ze mee bezig waren: op duizenden kantoren werpen mensen elkaar betekenisvolle blikken toe in de vergaderzaal. Bij de koffieautomaten vinden voortdurend glimlachende ontmoetingen plaats die de dag een beetje kleur geven. Collega's nodigen elkaar uit om in het café te gaan zitten en soms kan zelfs overwerk spannend zijn. Geflirt blijft er bij het leven. Het is de beschaafde versie van het maken van smekgeluiden met als essentieel verschil dat een bedreven flirter weet dat het van twee kanten moeten komen. Niet alleen heeft het geen zin om zonder de gewenste respons te flirten, het is ook niet leuk om maar zo'n beetje in het luchtledige je kunstjes te vertonen.

Waar geflirt wordt dreigen verhoudingen, en waar verhoudingen ontstaan, gaan ze ook weer uit. Op het werk is dat lastiger dan elders, omdat je niet kunt besluiten elkaar maar eens een tijdje niet te zien. Traditiegetrouw zetten vrouwen hun tanden op elkaar of namen ontslag. Met het inburgeren van het begrip seksuele intimidatie als iets reëels (vroeger bestond het verschijnsel wel maar het woord niet, zodat er weinig tegen te ondernemen viel, althans niet op formeel niveau) doen zich ineens onverwachte perspectieven voor. Waarom zou een aan de kant gezette vrouw eigenlijk ontslag moeten nemen? Als ze volhoudt dat ze door haar ex-minnaar seksueel geïntimideerd werd, vliegt hij er misschien wel uit. Of ze kan er via een tikkeltje chantage een financiële vergoeding uit slepen, of een promotie. Er kan natuurlijk ook sprake zijn van een allesverzengende wraak.

Het feministische dogma wil dat vrouwen niet liegen over dit soort ernstige zaken, maar dat is onzin; in de gewezen liefde is alles mogelijk. Ik denk dat het deze angst is waar mannen eigenlijk last van hebben, als ze klagen dat 'tegenwoordig alles verdacht is op het werk', de angst dat een vroegere liefde zich als een wrekende furie zal ontpoppen. In 99 % van de gevallen hebben ze niets te vrezen, maar toch, het blijft een onbehaaglijk gevoel.

Artikelen in NRC-column.


Positieve actie

Beatrijs Ritsema

Van de week zag ik iets bijzonders in de krant (de Washington Post): op een van die pagina-grote warenhuisadvertenties, waarin altijd volstrekt oninteressante artikelen worden aangeprezen, ging het deze keer over windjacks. Twaalf foto's van stoere mannen met wilskrachtige kaken die arrogant langs de camera heen kijken, en een van die twaalf zit in een rolstoel. Niet op een nadrukkelijke manier – je ziet net het bovenste stuk van een wiel met spaken en de leuning, waar zijn glimmend gewindjackte arm op rust.

Het was de eerste keer dat ik de conditie gehandicapt zijn zo gebruikt zag worden, als een terloops detail dat er eigenlijk niet toe doet. De fantasieloosheid van de advertentie maakte het geheel des te sterker: een heer leunt tegen een tuinhekje, een ander zit in een rolstoel, nou en? Het gaat erom de windjacks aan de man te brengen. Deze reclame van warenhuis Hechts (iets tussen V & D en De Bijenkorf in) vormt een veel grotere doorbraak dan alle advertenties van de firma Benneton (pasgeboren, bloederige baby's, een homoseksueel op zijn aids-sterfbed, oorlogsgeweld in Bosnië) bij elkaar.

Het rolstoel-windjack maakt deel uit van een maatschappelijke trend die gericht is tegen discriminatie op grond van kenmerken als sekse, huidskleur, uiterlijk, afkomst en accent. De extreme vleugel van deze trend wordt gevat onder wat wel 'politieke correctheid' wordt genoemd, maar juist het feit dat deze term geen inherent negatieve lading heeft (wat is er tegen op 'correctheid'?) geeft al aan dat het gedachtengoed zelf vrij algemeen aanvaard wordt. Wie zich een tegenstander betoont van een politiek correct speerpunt als de invoering van quota op de werkplek (een gefixeerd percentage vrouwen, zwarten, gehandicapten en wat je nog meer aan minderheden kunt verzinnen) is daarmee nog geen voorstander van discriminatie.

Het anti-discriminatiedenken is allang niet meer voorbehouden aan linkse actiegroepjes die de wereld willen verbeteren, maar het is doorgedrongen tot de formele niveaus in de maatschappij, en niet te vergeten de informele circuits. Er gaat geen personeelsadvertentie meer de deur uit zonder de obligate m/v aanduiding. De Amsterdamse politie slaat zichzelf op de borst vanwege haar allochtonen-aanmoedigingsbeleid. In deze krant woedde er een wekenlange discussie in de ingezonden-brievenrubriek over het feit dat de wetenschapsredactie twintig hoogleraren had gevraagd om hun visie te geven op de stand van zaken binnen de wetenschap, en dat daarbij geen enkele vrouw zat! Zelfs Sinterklaas staat op de helling, of beter gezegd, zijn side-kick 'Zwarte Piet'.

Het zou me ook niet verbazen als het over een paar jaar echt met hem afgelopen is. De symboliek van het acrobatische, zwarte knechtje ligt er te dik bovenop. In multicultureel Nederland is Zwarte Piet een smakeloze verschijning geworden. Het alternatief ligt voor de hand: verf de pieten hemelsblauw of knalroze, kanariegeel of groen als gras. De pietenpakken kunnen gehandhaafd blijven. Het is even wennen aan een andere conventie, maar voor de kinderen maakt het niets uit en over tien jaar weet niemand meer dat het ooit anders was. Ook de liedjes en rijmpjes kunnen moeiteloos aangepast worden: Sinterklaas en Kleurenpiet, allebei bestaan ze niet.

Dat het anti-discriminatiedenken in alle geledingen is doorgedrongen betekent niet dat vrouwen geen tegenstand meer ondervinden om in bepaalde beroepsgroepen terecht te komen of dat asielzoekers en buitenlanders aan ieders borst gekoesterd worden. Wel is er sprake van een verhoogd bewustzijn van de onrechtvaardigheid of ongepastheid van wat voorheen vanzelfsprekend was. Mannen kijken bijvoorbeeld vaker om zich heen of de kust wel veilig is, voor ze een seksistische opmerking maken.

Maar het belangrijkste is natuurlijk de verdeling van de banen. Het kan niet anders of de m/v aanhangsels bij elke functie, de kleine lettertjes in advertenties 'allochtonen, vrouwen wordt uitdrukkelijk verzocht te solliciteren' krijgen tezijnertijd hun beslag. Voor het daadwerkelijke aannemingsbeleid kan dit nog wel even duren, want mensen selecteren bij voorkeur iemand voor een functie die zo min mogelijk afwijkt van hunzelf. Dat garandeert de continuïteit en een prettige samenwerking. Maar in steeds meer sollicitatiecommissies staat steeds vaker iemand op die begint te zeuren dat er nu toch echt eens een vrouw moet worden aangenomen of dat die Surinamer best nog voor een tweede gesprek uitgenodigd kan worden. De rest van de commissie mag dan beginnen te steunen en te blazen van daar heb je hem of haar weer, het doet er niets aan af dat toch telkens weer diezelfde exercities uitgevoerd worden, als de bekende druppel die de steen uitholt.

Op die manier onstaat een in principe welwillende sfeer tegenover allerlei soorten minderheden die zich vertonen bij sollicitatiegesprekken. Hier en daar komt het zelfs in de richting van positieve actie. Het is niet een kwestie van werkgevers die ineens het licht hebben gezien of filantropisch worden, maar van langzaam onder druk een beetje een andere kant opschuiven, zoals sommige bioscoopeigenaren mokkend een opritje voor rolstoelen aanleggen na een paar zure stukjes in de plaatselijke krant. Alertheid op minderheden, met inbegrip van degenen van lage sociale afkomst, die hogerop willen is een onafwendbare trend, die zeker niet, zoals sommige onderwijssociologen menen, afgezwakt zal worden door kwaliteitsvermindering (of juist verhoging – zelfs daar bestaat onenigheid over) van het onderwijs in het algemeen.

Er is nog iets anders aan de hand dan alleen de politiek correcte ideologie van de gelijke kansen en de emancipatie van minderheden. In Mulisch' boek 'De ontdekking van de hemel' heet het treffend dat het ontzag is verdwenen voor wat zich achter de Gouden Muur afspeelt. In elk bedrijf, of het nu om de politiek gaat of een smederij, de operatiekamer of een wetenschappelijk instituut, is het een rommeltje waar geïmproviseerd wordt en waar men plannen maakt op de achterkant van een envelop. Iedereen weet dat en men weet van elkaar dat men het weet. Het verdwijnen van het ontzag heeft z'n nadelen (kapotte telefooncellen), maar het betekent ook een afsterving van het belang dat van oudsher gehecht wordt aan de 'juiste' huidskleur of sekse, of de 'juiste' afkomst, om over accent maar te zwijgen. Dit alles is vervangen door 'ik ben evenveel waard als zo'n sjieke meneer en wie mij discrimineert sleep ik voor het gerecht.'

Artikelen in NRC-column.


Part-timer

Beatrijs Ritsema

Iedereen is conformist, leerde ik vroeger bij het vak sociale psychologie, kijk maar: daag een willekeurig persoon uit tot iets betrekkelijk onschuldigs als het hardop zingen van een lied in de bus, en hij zal ervoor terugdeinzen. Dit is ontegenzeggelijk waar, maar als redenering vond ik het toch een beetje flauw. Wat had een balorige actie in het openbaar vervoer nu te maken met het verdedigen van een innerlijke overtuiging tegen de groepsdruk in? Alleen voor belangrijke dingen loonde het de moeite non-conformistisch te zijn.

Maar achteraf bezien had ik ongelijk. Juist de nietigheden vormen de uitdaging. Een van de gebieden die zich tot een mijnenveld in de conversatie ontwikkeld hebben is dat van de werkende en de thuiszittende moeders. In de beste aller werelden zou dit een oneigenlijke tegenstelling moeten zijn, iets wat iedereen voor zichzelf moet beslissen en waar geen waarde-oordelen aan verbonden zijn. In de praktijk gaat dit niet op en helt de moraal lichtjes over in de richting van het combineren van werk en moederschap, al was het alleen maar omdat dat moderner is. De moeders zijn verdeeld in twee kampen, die van de werkende en die van de thuiszitters, en de vertegenwoordigers benaderen elkaar met omzichtigheid, want voordat je het weet trap je iemand op haar ziel.

In de Amerikaanse kranten worden de tegenstellingen tussen de kampen aangescherpt met de term 'mommy wars'. Je leest dan amusante anekdotes over niet-werkende moeders die zich rot schamen als juist hun kinderen etterig gedrag vertonen, terwijl ze nog wel al hun tijd en energie aan de opvoeding kunnen besteden en er dus meer van hadden moeten maken dan de werkende moeders. Of er wordt over en weer gesneerd: is het een levensvervulling je dagen te slijten tussen supermarkt en legoblokjes? Heb je soms kinderen gekregen om ze in een creche op te bergen? Is het een teken van bevrijding als je inkomen opgaat aan oppasfaciliteiten, oncomfortabele mantelpakjes en panties?

Persoonlijk heb ik nog nooit een thuiszittende moeder zich laatdunkend horen uitlaten over werkende moeders en andersom ook niet. De hele tegenstelling is ook lichtelijk absurd, want wie kiest om te werken doet dat niet om frivole redenen en wie kiest om met de kinderen aan te rommelen doet dat niet uit lamlendigheid. Wat me wel opvalt is dat vrouwen geneigd zijn zich te verontschuldigen voor hun keuze – wat het ook is. 'Ja,' zegt een thuiszittende moeder, 'mijn man heeft een eigen bedrijf waar hij zeventig uur per week mee bezig is en we hebben drie kinderen onder de vijf. Ik zou misschien ook moeten werken, ik heb de diploma's, maar ik kan het niet over mijn hart verkrijgen die kinderen uit te besteden, ze zien hun vader ook al zo weinig.' 'Groot gelijk,' zeg ik, 'waarom zou je? Je hebt het zo al druk genoeg'. En ik ken een werkende moeder die met een gezicht alsof ze iets schaamtevols opbiecht zegt dat ze 'vaak blij is als het maandagochtend is en ze rustig op haar kantoor kan zitten zonder al die peuterherrie aan haar hoofd'. Koketterie, denk ik dan, het is toch geen schande om een baan te hebben. Mannen zijn al eeuwenlang ongegeneerd opgelucht als de plicht hen wegroept uit het huiselijk gewoel.

Maar blijkbaar valt voor vrouwen overal een schuldgevoel uit te destilleren, of je nu werkt of niet. Alleen de parttimers gaan vrijuit. Die springen zwierig van het ene kamp naar het andere en voelen zich niet verplicht excuses te maken. Het is prettig om een beetje werk achter de hand te hebben, zeker hier in Washington, waar de standaard opening tussen onbekenden luidt: 'wat doe je?' Aan de andere kant is het vragen naar hoe iemand aan de kost komt een van de meer wezenloze manieren om een conversatie van de grond te krijgen. Ik heb nu zo'n aversie ontwikkeld tegen het voorspelbare gesprek waar ik me dan doorheen moet ploegen dat ik me al een tijdlang voorneem om de gevreesde vraag te beantwoorden met 'ik zit thuis en zorg voor de kinderen', wat nog grotendeels waar is ook. Het zou een daad van non-conformisme zijn, zoiets als zingen in de bus, maar ik heb mezelf er nog niet toe kunnen opwerken.

Artikelen in NRC-column.


Verplicht vrijwillig

Beatrijs Ritsema

Het was te verwachten dat het plan van Brinkman om een sociale dienstplicht in te voeren voor achttienjarigen weerstand en spottend gegniffel zou wekken. Het is dwangarbeid die ten koste van de werkgelegenheid gaat, werd er tegenin gebracht. Het is zielig voor al die oudjes om geholpen te moeten worden door onwillige jongeren, die bovendien na een paar maanden alweer vertrokken zijn, waarna de volgende bokkige dienstplichtige zijn opwachting maakt. Het meest onverwachte argument contra kwam van mevrouw den Ouden van de Emancipatieraad, die wees op de gevaren van het inschakelen van jongens: 'Als jongens tegen hun zin zorgtaken moeten vervullen, willen ze misschien hun leven lang geen huishoudelijk werk meer doen.'

Nee, het spreekt vanzelf dat je die jongens geen afwaskwast of dweil moet opdringen, want dan zitten hun echtgenotes later maar met de gebakken peren. Als je rustig afwacht, raken ze vanzelf geïnteresseerd in zorgtaken; emancipatie moet van binnenuit komen en niet van buiten opgelegd. Solidariteit is net zoiets als de liefde – dat laat zich niet afdwingen.

Maar Brinkmans plan zit inderdaad niet zo goed in elkaar. Afgezien van het feit dat een sociale dienstplicht zal interfereren met werkgelegenheid en loonkosten in de sociale sector, is het grootste probleem ervan dat je zomaar een jaar (of negen maanden, wat op hetzelfde neerkomt) van iemands leven afpakt. En dat nog wel van achttienjarigen, die net op het punt zijn aangeland dat ze ingrijpende beslissingen zelf kunnen nemen. Ze gaan een zelfgekozen opleiding volgen, ze gaan misschien op kamers wonen, ze beginnen aan een periode van grotere vrijheid en grotere verantwoordelijkheid. Dat ze geen zin hebben om eerst een jaar verplicht aan dienstverlening te doen, kan ik goed begrijpen. Voor meisjes lijkt het al helemaal niet raadzaam, want die hebben haast. De Nederlandse vrouw blijkt op te hoge leeftijd kinderen te krijgen. De overheid en de deskundigen vinden dat de zwangerschappen beter getimed moeten worden (lees: het moet vroeger). Dan kan er dus maar beter niet teveel tijd verspild worden met het voorlezen aan blinden, zou je zeggen. Een opleiding afmaken en een man vinden, dat zijn de prioriteiten voor meisjes.

Dat het plan niet haalbaar is en krakkemikkig in elkaar zit, wil overigens niet zeggen dat de sociale dienstplicht als idee niet deugt. Integendeel, het lijkt me heel zinvol als jongeren verplicht zouden zijn zich in te zetten voor sociale doelen. Je moet als overheid alleen niet met één maatregel zowel de jeugd willen opvoeden, als de nood onder hulpbehoevenden willen lenigen. Wie op de kermis een suikerspin koopt, spekt daarmee nog niet de portemonnee van de spookhuisexploitant.

Wanneer we ons bepalen tot het bijbrengen van enige sociale betrokkenheid en verzorgingsvaardigheden aan jongeren (en daar is het Brinkman volgens mij om te doen), dan is er een veel interessantere doelgroep aan te wijzen: de categorie vijftien- tot achttienjarigen. Deze groep zit voor het grootste deel op school en brengt de vrije tijd door met amusement en zelfontplooiing. In een artikel van Corinne Oudijk (in de bundel 'Sociale en culturele kennis' uitgegeven door het SCP) las ik dat mannen in 1985 gemiddeld negen en een half uur per week aan huishoudelijke taken besteedden. Dat was drie uur meer dan in 1975 (chapeau voor de mannen). In diezelfde tien jaar was het aandeel van vrouwen gegroeid van 32 naar 34 uur per week! Een merkwaardige ontwikkeling. Zou het huishouden arbeidsintensiever geworden zijn? Onwaarschijnlijk. De meest voor de hand liggende verklaring (Oudijk stipt het terloops aan) is dat de kinderen geen fluit meer uitvoeren.

Deze groep tieners komt bij uitstek in aanmerking voor het vervullen van een sociale dienstplicht, zeker nu hun ouders er niet meer achteraan zitten dat ze thuis karweitjes opknappen. In Amerika bestaat op sommige high schools de verplichting tot 'community services' voor de leerlingen van de hoogste klassen. Iedereen moet een uur of twee of drie per week sociale dienstverlening doen, twee jaar lang. De contacten worden via school en gemeente geregeld. De leerlingen kunnen kiezen uit een aantal mogelijkheden of zelf met iets aankomen. Wie niet mee doet krijgt met sancties te maken.

Jongeren van tussen de 15 en de 18 leven in een zelfgenoegzaam reservaat van gelijkgestemden. Ouders en leraren figureren hierin weliswaar als autoriteiten, maar niet van het bijzonder machtige soort. Met bejaarden komt deze groep al helemaal niet in aanraking – hun grootouders zijn vaak al overleden, omdat hun ouders geheel volgens de trend pas op latere leeftijd tot voortplanting zijn overgegaan. Wat kan erop tegen zijn om die tieners voor een paar uur per week uit hun in zichzelf besloten wereldje los te weken, zodat ze eens met iets anders in aanraking komen.

Er is op de scholen ook gelegenheid voor, want binnenkort wordt het vak 'verzorging' in de basisvorming ingevoerd. Dit is zo'n vak dat geen leerling serieus zal nemen en waarvan je nu al kunt voorspellen dat het een pan wordt tijdens de lesuren. Het kan onmiddellijk afgeschaft worden en vervangen door drie uur sociale dienstverlening per week gedurende twee jaar voor de hogere klassen, te vervullen in de vrije tijd. In plaats van theoretiseren over verzorging kunnen de docenten zich bezighouden met coördinatie en begeleiding.

Doordat het accent niet zozeer op werken ligt, als wel op meelopen, wordt er niemand in de sociale sector het brood uit de mond gestoten, maar kan er wel sprake zijn van een beetje taakverlichting. Een alfahulp die bij alleenstaande bejaarden moet schoonmaken en de boodschappen doen, kan het iets rustiger aan doen, als ze een hulpje heeft dat ook wat werk verzet. Bovendien kunnen avances van oude kereltjes (iets waar alfahulpen regelmatig last van hebben, naar het schijnt) beter gepareerd worden, als er een derde in de buurt is.

Er zijn mogelijkheden genoeg, zonder meteen van een tiener te eisen dat hij demente bejaarden op de wc zet of geestelijke gehandicapten in bad doet. Ze kunnen iets in creches doen, boodschappen doen voor zieken en bejaarden, meelopen in het buddy-systeem voor aids-patiënten, schoonmaken of klusjes uitvoeren in tehuizen, meewerken aan de buitenschoolse kinderopvang of in de gaarkeukens voor daklozen.

Ze verdienen er geen geld mee en verliezen ook geen jaar van hun leven (slechts acht volledige werkweken). Maar de horizon raakt blijvend verruimd.

Artikelen in NRC-column.