Spring naar inhoud


Edelweiss

Beatrijs Ritsema

In een goede vakantie komt op een zeker moment het bedevaartselement aan bod. Men kan zich amuseren met zwemmen, vreemde gerechten, de natuur, meegebrachte boeken en spelletjes, maar bij het betreden van een stedelijke omgeving valt er niet te ontsnappen aan de rol van toerist. Lang geleden (laten we zeggen in de Middeleeuwen) was het houden van een bedevaart de enige mogelijkheid om aan toerisme te doen. Mensen trokken naar een heilig oord, liefst in een zuidelijke, warme streek, om boete te doen voor hun zonden, en als ze toch eenmaal ver van huis waren, konden ze meteen wat om zich heen kijken en de plaatselijke keuken uitproberen. In deze tijd is er geen excuus meer nodig om naar andere streken te reizen, maar als je er eenmaal toch zit, kun je net zo goed iets bezoeken wat aanleiding geeft tot een moment van bezinning.

Voor kinderen valt het niet mee de toerist uit te hangen. Door steden slenteren en over plattegronden gebogen staan is niet hun idee van vakantie vieren, zeker niet als de speurtocht uitmondt in een toeristenfuik met cultuurschatten. Het ergste zijn de gebouwen waarvan niet op het eerste gezicht duidelijk is hoe groot ze zijn, en rondleidingen-met-gidsen, omdat je dan de hele tijd moet wachten tot ie klaar is met z’n verhaal. Kerken en particuliere huizen van mensen zijn oké, omdat ze overzichtelijk zijn – je ziet het begin en het eind. Beter een kathedraal dan een museum van schone kunsten. Beter het huis van Dvorak (waar zijn gymnasiumdiploma ingelijst aan de muur hangt) dan een paleis met dertig kamers.

Bedevaartsmomenten moeten strikt gedoseerd worden tijdens een vakantie. De goede wil om de kerk en het graf van Bach te aanschouwen, om de pijlen te volgen naar het huis van Dürer, mag niet al te zwaar op de proef gesteld worden en moet in balans blijven met ijsjes en het vooruitzicht van een duik in het zwembad.

Toch maakte zich in deze vakantie ineens een authentieke bedevaartskoorts meester van de kinderen. Het toeval, of eigenlijk was het een gestage regen die ons verder deed doorrijden dan we van plan waren, bracht ons in Salzburg, stad van Mozart inderdaad (we liepen nog langs het huis van zijn weduwe), maar vooral ook het decor van The Sound of Music. Omdat ze deze film minstens vijftien keer op video bekeken hebben, staat elk beeld in hun geheugen gegrift. Ineens was het geen opgave meer om betekenisvolle locaties op te sporen, waar zich saillante scènes hadden afgespeeld. Het nonnenklooster, de kerk waar Maria trouwde met de kapitein, het hek waar de kinderen voor stonden, toen ze Maria probeerden terug te halen uit het klooster. Terwijl we uitkeken vanaf de burcht over de stad, wees de jongste aan de overkant van het dal een groene alpenwei aan – dat moest de wei zijn waarin Maria met de kinderen ‘Do Re Mi’ had gezongen. Normaal gesproken horen wandelingen niet tot mijn dochters favoriete bezigheden, maar nu bestormde ze als een pijl uit de boog een enorme naar boven meanderende trap, waarachter ze het auditorium van het Salzburger Festival vermoedde (waar de Von Trapp-familie de eerste prijs won voor het nazi-ondermijnende Edelweiss-lied).

We liepen over het kerkhof, waar de Von Trapps zich verscholen voor de zoeklichten van hun achtervolgers, en we rammelden aan de hekken. Het zag er behoorlijk authentiek uit, maar volgens de kinderen was in de film de afstand tussen hekken en graven veel groter. Het verkeerde kerkhof? Nu wilden ze niets liever dan naar huis de film afdraaien om te kijken of hun geheugen hen niet bedroog.

En dat was ook precies wat ze deden, zoals een bedevaartganger Kafka weer eens opslaat na een bezoek aan diens graf.

Artikelen in NRC-column.


Trauma

Beatrijs Ritsema

Als er iets is waaraan je kunt zien dat de kinderbescherming niet naar behoren werkt, dan is het wel het gesol met Rochelle (het zusje van Rowena, het meisje van Nulde). Voor een meisje van vier dat al het gruwelijke heeft meegemaakt wat iedereen tot in detail in de krant heeft kunnen lezen, was er na haar terugkeer naar Nederland maar één ding wenselijk: zo snel mogelijk een zo normaal mogelijk leven leiden. Maar er wordt nu al meer dan een half jaar met het kind van het ene naar het andere adres gesleept. De deskundigen zijn kennelijk nogal wankelmoedig in hun ideeën over waar en met wie de kleine R. haar vormende basisschooljaren moet gaan doorbrengen. Het laatste ideetje over een passende bestemming schijnt een ‘psychiatrisch kinderziekenhuis’ te zijn. Gezellig! Temidden van gestoorde en onhandelbare kinderen zal ze vast reuze opknappen.

Dit is althans de uitkomst van een juridische strijd tussen haar vader, gesecondeerd door hoogleraar en ontwikkelingspsycholoog Dolph Kohnstamm, en de kinderbescherming, die hoogleraar en kindermisbruikdeskundige Wim Wolters in stelling heeft gebracht. De strijd draaide om de vraag of Rochelle wel of geen trauma heeft. De partij van haar vader zegt van niet; de Kinderbescherming meent van wel en kiest op grond daarvan ook voor een toekomst met ‘behandeling’ door deskundige kindertherapeuten.

Wat houdt ‘het belang van het kind’ in? Het valt mij op hoe weinig de Kinderbescherming in dezen op de hand van mannen en vaders is. Laatst zag ik in het programma ‘Het zwarte schaap’ de voorzitter van de ‘Dwaze vaders’ zijn beklag erover doen dat het, in geval van oorlog tussen ex-echtgenoten, altijd de moeders waren die hun zin kregen. Als de moeders hun poot stijf hielden, konden de vaders fluiten naar een omgangsregeling. Kinderrechters en –beschermers vonden dat weliswaar zielig voor de vaders, maar gedoogden het machtsvertoon van de moeders. Volgens de deskundigen zijn kinderen meer gebaat met rust en routine dan met strijd en ruzie, ook al betekent rust dat er helemaal geen vader meer in het leven van een kind voorkomt.

Het is een harde lijn, maar ik kan er wel inkomen dat in scheidingszaken een moeder meer krediet krijgt dan een vader. Voor Rochelle, wier moeder haar rechten grondig heeft verspeeld, komt de vader echter ook niet in aanmerking als opvoeder, terwijl hij niets liever wil. Blijkbaar durft de kinderrechter het niet aan een getraumatiseerd kind aan de routine van de eigen vader toe te vertrouwen. Over rechteloosheid van vaders gesproken!

De stelling van pa zou niet moeten luiden dat er van trauma geen sprake is, maar dat een normaal leven de beste kansen biedt om een nieuw evenwicht te vinden, ook voor een vierjarige die verschrikkelijke dingen heeft meegemaakt. Om te beginnen zou het arme kind trouwens een gewone naam moeten krijgen (Roosje of Elly of zoiets); met haar huidige naam, die toch al tamelijk bespottelijk is, zal ze nooit ergens binnen kunnen komen zonder geschokte reacties van mensen die elkaar over haar hoofd heen veelbetekenende blikken toewerpen. Je gunt een kind toch op z’n minst dat niet heel haar desolate verleden al in haar voornaam ligt vervat.

Kinderen die oorlogen hebben meegemaakt en hun ouders of familie vermoord hebben zien worden, zijn getraumatiseerd, al zegt deze term niet meer dan dat ze getuige zijn geweest van verschrikkingen. De beste manier om deze kinderen te helpen is hen te laten deelnemen aan een normaal leven, met regels, veiligheid, voorspelbaarheid en liefde. Hen in de praktijk voorleven hoe het ook anders kan. Ik zou niet weten waarom professionele hulpverleners beter zouden zijn dan amateurs in de omgang met getraumatiseerde kinderen. Ik denk eigenlijk dat kinderen met amateurs beter af zijn, want die hebben minder oog voor trauma’s.

Artikelen in NRC-column.


Slavernij

Beatrijs Ritsema

Dat slavernij-monument ziet er zo gek nog niet uit. Ik hield mijn hart vast van tevoren, want de slavernij is echt zo’n thema waar een kunstenaar verschrikkelijk mee de mist in kan gaan, als-ie behept is met teveel gevoel voor ethiek en te weinig voor esthetiek. Nu is in ieder geval een balans gevonden tussen abstractie en figuratie, tussen gestileerdheid en expressie. Het beeld ziet er mooi uit en stemt ook nog eens tot bezinning. Daar zitten we goed mee.

Ik begin al meteen in de wij-vorm te schrijven, merk ik tot mijn ongenoegen. Dat is het nadeel van de moderne fascinatie met het onderwerp ‘slavernij’. Er wordt een monument neergezet om een bepaald onrecht te gedenken, en het effect is dat er een tweedeling ontstaat tussen ‘wij’, de witten, met daders als voorouders en ‘zij’, de zwarten, met slachtoffers als voorouders.

Mensen willen nog wel heldendaden van voorouders op zich af laten stralen, maar voor schurkenstreken bestaat minder belangstelling. Een onnozele is er trots op van Karel de Vijfde af te stammen of van Piet Heyn, maar als overgrootvader een oplichter was of een bandiet die vrouwen verkrachtte, haalt men de schouders op. Dit is geen kwestie van verdringing van schaamte of schuld – mensen voelen zich eenvoudig niet aansprakelijk voor de wandaden van voorouders. Terecht natuurlijk. Er is al genoeg mis in het heden, waar je je schuldig, beschaamd of althans een beetje verantwoordelijk over zou kunnen voelen. Als het onrecht uit de wereldgeschiedenis daar nog eens bovenop komt, dan is er helemaal geen reden meer om nog je bed uit te komen. Nazaten van slachtoffers zijn er meestal ook niet zo dol op om te zwelgen in de hun voorouders aangedane gruwelen. Tenzij er wraak of restitutie in het geding is. Dan opent zich een winstperspectief.

De mensen wie de toegang tot de monumentonthulling ontzegd werd, zeiden dat ook in het NOS-Journaal (op zichzelf was het absurd dat ze geen getuige mochten zijn van die plechtigheid; moest de koningin soms beschermd worden tegen de aanblik van het gewone volk?) – hoe dan ook, deze demonstranten waren van mening dat het slavernij-monument slechts een eerste stap was op de weg naar herstelbetalingen voor de misdaden die ‘de blanken’ ‘de zwarten’ in het verleden hadden aangedaan. Het Journaal gooide er nog een schepje bovenop door vast te stellen dat de Nederlanders destijds ‘tot de wreedste slavenhandelaren’ behoorden. Hoe weten ze dat eigenlijk? Ik ken geen onderzoek dat volken in een overzichtelijke rangorde van wreedheid indeelt.

Het probleem met schulden uit een ver verleden en de vereffening daarvan is dat het altijd natte-vingerwerk blijft. Hannah Belliot, voorzitter van de Stadsdeelraad Zuid-Oost, merkte snedig op dat de Afrikaanse stamhoofden die destijds tot verkoop van hun onderdanen overgingen, evengoed schuldig waren. Helaas trok ze de verkeerde conclusie door de Ashanti-nazaat van deze boevenbende geen hand te willen geven. Blanke afstammelingen geeft ze toch ook een hand?

Verdere inspectie van de winst- en verliesrekening over de eeuwen heen zou wel eens tot paradoxale resultaten kunnen leiden. Toegegeven, de zwarte bevolking van Amerika (en Suriname) heeft tweehonderd jaar onder het juk van de slavernij gezucht. Maar de huidige situatie van de zwarten in Amerika (en van de Surinamers in Suriname en in Nederland) is een stuk florissanter dan van de lieden die in Afrika zijn achtergebleven. Zwarten die remigreren naar het continent van herkomst weten niet hoe snel ze weer moeten terugkeren naar de welvaart en de democratie van het vrije Westen. Wie alles doorrekent, zou kunnen concluderen dat de huidige inwoners van Afrika compensatie verdienen voor het feit dat ze destijds de boot gemist hebben. Misschien toch maar beter zand erover.

Artikelen in NRC-column.


Zonder inhoud

Beatrijs Ritsema

De deprimerendste uitspraak van de afgelopen week kwam van een achttienjarige die net z’n VWO-examen had gehaald: ‘Ik wil graag manager worden – mensen aansturen, daar zie ik wel wat in.’ Achttien jaar en geslaagd voor je eindexamen. Ik denk niet dat er één periode in het leven is, waarop een mens meer mogelijkheden heeft om zichzelf uit te vinden dan in de zomervakantie na het eindexamen. Je hebt voldaan aan de verplichtingen van het kind zijn en je kunt nu iets uitzoeken dat bij je past. Nog even ligt alles open: je kunt kok worden, medicijnen of sterrenkunde studeren, de beeldende kunst in of de advocatuur of toch maar de filologie. En wat wordt het? ‘Ik ga later mensen aansturen.’ Inhoudslozer en gezapiger is nauwelijks denkbaar. Op welk gebied het ‘aansturen’ plaatsvindt doet blijkbaar niet ter zake. Matrozen? Postbodes? Kledingverkopers? Dondert niet. Aansturen, die handel.

Een achttienjarige met een aanstuur-ideaal – wat moet ik me daarbij voorstellen? Kinderen onderwijzen, prima. Oudjes revitaliseren, gevangenen reclasseren, psychiatrische patiënten begeleiden, allemaal bezigheden in de therapeutisch/bijspijkerende sector, waarvoor een zekere deskundigheid nodig is. Maar zomaar willekeurige mensen willen aansturen komt neer op de baas willen spelen vanwege het geld en de status.

Langzaam verdwijnt de inhoudelijkheid uit het toekomstbeeld van jongeren en trouwens ook uit het onderwijs. De belangstelling voor praktische opleidingen, waarin techniek een rol speelt, daalt gestaag. Zestien- of zeventienjarigen die het leuk vinden om aan auto’s en motoren te sleutelen kiezen niet de opleiding, waarin ze de finesses van de auto leren beheersen, maar iets zogenaamd hogers met meer theorie, omdat ze later zonder vuile handen en zonder kennis de baas willen zijn van een garage. Dit is niet alleen een probleem bij het beroepsonderwijs. Ook bij het hoger onderwijs zijn de vage, niet-inhoudelijke onzin-richtingen veel populairder dan de meer toegespitste opleidingen. Iedereen gaat bestuurskunde studeren, of internationale betrekkingen, milieukunde, communicatiewetenschap of culturele studies, en niemand doet nog wiskunde, nederlands, biologie, geschiedenis of sociologie. In Delft laat de TU de toegangskriteria (van een exact examenprofiel) maar vallen om in hemelsnaam nog wat studenten binnen te krijgen. Weg- en waterbouwkunde heeft tenslotte ergens ook best wel iets artistieks.

De populariteit van de niet-inhoudelijke nonsensvakken is raadselachtig, omdat het zo overduidelijk is dat ze niet tot enige deskundigheid leiden. Wie zich bijvoorbeeld later voor het milieu wil inzetten beschikt in de hoedanigheid van jurist of bioloog of scheikundige over veel meer expertise dan als interdisciplinair milieudeskundoloog zonder wetenschappelijke traditie. Kennelijk keren studenten zich af van inhoudelijke studierichtingen omdat ze bang zijn zich voor de toekomst vast te leggen. Iets modieus als ‘communicatiewetenschap’ lijkt alle opties open te houden, terwijl ‘geschiedenis’ maar tot één ding leidt: het leraarschap. Maar niemand is zich ervan bewust dat sowieso de helft van de afgestudeerden iets anders gaat doen dan waar hij/zij voor werd opgeleid. De keuze van een richting is dus minder een fuik dan zoal wordt aangenomen, wat betekent dat je maar beter iets inhoudelijks kunt kiezen. De een of andere marginale deskundigheid maakt iemand interessanter dan helemaal geen deskundigheid of de gevreesde deskundigheid van het ‘mensen aansturen’.

De nieuwe universitaire bama-structuur wil de inhoudelijkheid nog verder uitbannen door afzonderlijke studies te vervangen door brede profielen als ‘taal & communicatie’. De studenten zullen dol van vreugde zijn. Behalve die enkeling die Nederlands had willen doen. Met interactieve groepsdynamica kun je het vast even ver schoppen als met bestudering van de poëzie van Gorter. Maar de wetenschap verdwijnt.

Artikelen in NRC-column.


Decorum

Beatrijs Ritsema

Zondagmiddag, 25 graden. In de vijf minuten dat ik bij een bushalte sta te wachten, zie ik twee heren met ontblote torso’s in een auto voorbij rijden, een heer in een singlet en een minuscuul broekje op de fiets en een dame in een bikinitopje, die uit haar geparkeerde auto stapt. In de bus geen hele blote bovenlijven, maar wel halve (buiken – navelshirtjes; ruggen – haltertopjes), veel harige herendijen en lillende oude-damesbovenarmen. Degenen in de blootste kleren hebben het zo te zien niet merkbaar koeler dan degenen in een T-shirt en een lichte broek of in een jurkje.

Waarom trekken mensen camping-, strand- of achtertuinkledij aan, terwijl ze in de grote stad moeten zijn? Het is raadselachtig gedrag, dat geen voordelen oplevert (met of zonder blote buiken – ze zweten evengoed). Het enige wat je ervan kunt zeggen is dat ze er een statement mee afgeven. Het statement luidt dan: ‘het is warm en ik wil de wereld laten zien dat ik het warm heb. Dat doe ik door zoveel mogelijk kleren uit te trekken zonder me verder aan conventies te storen.’

Deze licht kwaadaardige parafrase klopt waarschijnlijk niet. Ik vermoed eigenlijk dat de vleestentoonstelling plaatsvindt zonder enige bijgedachte. Conventies overtreden? Bestaan er dan conventies voor stadskleding? Nooit van gehoord. En dat is natuurlijk waar. Het verschil tussen kleding voor publiek terrein en voor vrijetijd of voor de privésfeer is al heel lang geleden vervaagd. Het is allemaal één pot nat geworden – de enige relevante factor voor de beslissing ‘wat zullen we nu weer eens aantrekken’ is iemand z’n humeur. Wat geeft mijn gevoel me in?

Dat decorum het snel aflegt tegen de expressie van een authentieke emotie is begrijpelijk. Decorum is vervelend, stoffig, conformistisch en bovenal hypocriet. Nee, dan zijn de mensen die geen blad voor hun mond c.q. pudenda houden toch een stuk waarachtiger. Persoonlijk heb ik het niet zo op authenticiteit. Ik zie meer in decorum. Decorum geeft lang niet zo veel overlast als authenticiteit. Op decorum kun je bouwen over de jaren heen; je weet wat ermee bedoeld wordt en wat je kunt verwachten. Authentieke emoties daarentegen zijn vaak zo vluchtig als als een parfummetje in de regen. Armani-hebzucht, disco-extase, rouw-om-een-onbekende, je gooit je er helemaal in, en een dag later is het weer voorbij.

De mensen die nu met doodsbedreigingen strooien, die politici haat-e-mails toesturen of kogelbrieven, zijn ongetwijfeld ten prooi aan heftig authentieke emoties. Deze door-en-door fatsoenlijke burgers laten zich tijdelijk even gaan, meegesleept door de emotie van het moment, net zoals andere even door-en-door fatsoenlijke burgers, overmand door alcoholgebruik en een toevallige narcistische krenking, er onbekommerd op losbeuken in een volslagen onbedoelde schending van de conventie dat men z’n medeburgers niet om een futiliteit doodtrapt.

Waar is het decorum wanneer je het (eindelijk weer eens) nodig hebt? In geen velden of wegen te bekennen, want de scheiding tussen publiek en privé, überhaupt tussen verschillende levenssferen, is steeds meer aan het vervluchtigen. Of mensen nu met vrienden, bazen of ondergeschikten praten, thuis, in het café of met een interviewer voor een miljoenenpubliek – het maakt geen verschil voor spreekstijl, woordkeus of de mate van formaliteit. Iedereen is overal zoveel mogelijk z’n authentieke zelf, zorgvuldig gemodelleerd naar de ideaaltypische studiogast van Barend & Van Dorp.

Waar die gepreoccupeerdheid met authenticiteit toe leiden kan, zien we nu bij het landelijke gezelschapsspelletje ‘wijs de ergste demonisator aan’. Maar de pijnlijke citaten hebben geen diepere betekenis, en al helemaal geen demoniserende. Het enige wat je eruit op kunt maken is een schreeuwend gebrek aan decorum.

Artikelen in NRC-column.


Oude moeders

Beatrijs Ritsema

Zou mijn dochter niet een te oude moeder hebben? Als ik in de spiegel kijk, denk ik wel eens: zo’n middelbare-vrouwengezicht detoneert op het schoolplein van een basisschool, ook al ben ik lang niet de enige, en ook niet de oudste. Voor mijn twee tienerzoons voel ik me in het geheel geen oude moeder, maar zo’n springerige achtjarige, zou die niet beter af zijn met een springerige moeder, die nog glanst in de nadagen van haar jeugd, dan met eentje die over de top is?

Dit is zo’n soort vraag, waar kinderen in ieder geval geen kant mee op kunnen, want die weten niet beter dan wat ze gewend zijn, maar waar de huidige generatie van twintigers (althans de meisjes onder hen) zich wel eens het hoofd over zou kunnen breken. Al een kwart eeuw lang werkt de overheid met het adagium ‘Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid’, waarmee bedoeld wordt dat meisjes prioriteit moeten geven aan opleiding en carrière, voordat ze hun aandacht op de voortplanting mogen richten. Eerst moet de financiële onafhankelijkheid worden zeker gesteld en dan pas kunnen de baby’s komen. Intussen roepen de gynaecologen al meer dan tien jaar dat dit helemaal niet zo verstandig is. De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen schuift steeds verder naar de dertig, een tijdstip waarop de vruchtbaarheid begint af te nemen. Gevolg: een groeiend aantal onvrijwillig kinderloze vrouwen en een groeiend aantal IVF-behandelingen, waarvan ook maar een kwart succesvol is.

Zouden vrouwen tussen de twintig en de dertig echt de boodschap van de overheid, Annelies Verstand en het tijdschrift Opzij ter harte nemen en bij zichzelf denken ‘laat ik die kinderen nog maar even uitstellen, want eerst moet mijn carrière op de rails’? Ik geloof er niets van. Vrouwen onder de dertig zijn geen vrouwen maar meisjes. En meisjes houden zich niet bezig met de keuze tussen kinderen of carrière, maar met de liefde en verder niets.

Ik weet dat meisjes tegenwoordig in groteren getale dan jongens naar het hoger onderwijs gaan en vlijtiger studenten zijn (al zitten ze wel bij de softe vakken of bij medicijnen) en tegelijk denk ik: ze zitten er in de eerste plaats om een geschikte man te vinden. En gelijk hebben ze. Een slimme meid moet haar man in slimme kringen zoeken en niet op straat of in de supermarkt. Een opleiding volgen dient als dekmantel voor de liefde. Er zijn nu eenmaal activiteiten nodig om de dag te vullen. En dan kies je voor iets leuks, iets interessants, waarin je je kunt ontplooien, wat misschien nog eens vruchten afwerpt. Maar veel geld verdienen is niet belangrijk en een hoog ambitieniveau een uitzondering. Daarom gaan al die vrouwen in deeltijd werken, zodra er een kind komt, of belanden ze in de Wao.

Vrouwen krijgen laat kinderen, niet omdat ze zo ijverig aan hun carrière werken, maar omdat ze tussen hun 20ste en 30ste op het toppunt van hun seksuele macht staan en zich slecht een leven zonder die macht kunnen voorstellen. Een mislukking in de liefde? Geen probleem, volgende maand weer een nieuwe geliefde of anders over een half jaar wel. Totdat een vrouw geruisloos de dertig passeert en ineens meer moeite moet doen voor wat haar zo lang als vanzelfsprekend in de schoot viel.

Een vrouw die trouwen en kinderen krijgen uitstelt gaat door voor rationeel en berekenend à la het Opzij-feminisme. Nog veel berekenender en rationeler is het om geheel tegen het seksuele ethos in eerst de voortplanting zeker te stellen en te denken dat die carrière altijd nog wel kan. Voorbeelden genoeg van succesvolle, vrouwelijke laatbloeiers. Maar net zo min als mannen ruilen vrouwen graag plezier in tegen verplichtingen. Behalve misschien de vrouwen die hun moeders aan de oude kant vonden.

Artikelen in NRC-column.


Vruchtoptimalisatie

Beatrijs Ritsema

Het genetisch materiaal van onze naaste verwant, de chimpansee, is voor 98.5 procent identiek aan dat van de mens. Zo’n grote overeenkomst zet aan tot respect voor de mensaap, maar uit de kennelijk minimale genetische verschillen tussen mens en chimpansee zou je ook kunnen afleiden dat dat hele DNA of die genen niet zo verschrikkelijk belangrijk zijn. Want ik vind de reële verschillen tussen mens en chimpansee, zoals je die kunt waarnemen, wèl erg groot. Mensen componeren muziek, ontwerpen computers, maken schilderijen en vragen zich af of ze vegetariër moeten worden. Chimpansees doen dat allemaal niet. Niet dat ik ze daarom minderwaardig vind, maar ik vind ze wel duidelijk anders. Komt dat verschil in habitus en in wezen voort uit die miezerige anderhalf procent verschil in genetische opmaak? Het analyseren van de genotypische verschillen tussen mens en chimpansee zal weinig verduidelijken over de fenotypische verschillen. Met andere woorden: wat doen die genen er eigenlijk toe? Een jaar of wat geleden las ik in de krant dat de heremietkreeft (of was het een ander schaaldier?) even veel genen op z’n genoom telde als de mens, ik geloof 60.000 of daaromtrent. Op de een of andere duistere manier relativeert dit feit het hele concept van de genen en het genoom. Een heremietkreeft heeft net zoveel genen als de mens, maar is als organisme toch aanzienlijk minder complex. Hij speelt bijvoorbeeld geen viool. Wat voert dat beest eigenlijk wèl uit met al die genen?

Sinds de verwarrende resultaten van de genentellerij denk ik dat het niks zal worden met de biowetenschap, althans niet met die tak van de biowetenschap die zich met de maakbare mens bezighoudt, en waar Fukuyama in zijn laatste boek ook weer voor waarschuwt. Fukuyama is bang dat bezorgde ouders die het beste voor hun kinderen willen, op super-foetussen gaan mikken. Van de gewenste sekse, zonder erfelijke ziektes, met meer intelligentie, meer uiterlijke schoonheid en een grotere lichaamslengte.

Het lijkt me een overbodige angst. De factor sekse speelt in het Westen geen rol. Om op eventuele erfelijke ziektes te screenen lijkt me alleen maar handig; bovendien leidt dit hoogstens tot abortus, want het sleutelen aan ongeboren vruchten lijkt op voorhand al te prijzig om als routine-ingreep in het ziekenfondspakket te worden opgenomen.

Voor intelligentie gelden twee waarheden: de eerste is dat deze eigenschap ongelooflijk ingewikkeld traceerbaar is ­- waarschijnlijk zijn er honderden genen bij betrokken; de andere is dat bijna iedereen tevreden is met z’n eigen intelligentieniveau. Mensen willen altijd wel graag mooier of rijker zijn, maar ze zeggen zelden van zichzelf dat ze eigenlijk te dom zijn. De ingewikkelde oorsprong van intelligentie betekent dat ze niet eenvoudig genetisch manipuleerbaar zal zijn. Als mensen tevreden zijn met hun eigen intelligentie, dan zullen ze zich ook geen zorgen maken over de slimheid van hun kinderen, want die wordt toch door de ouders bepaald, zowel direct via de genen als indirect via het opvoedingsmilieu.

Geen enkele reden dus om je bij de biowetenschap te vervoegen voor vruchtoptimalisatie. Mensen zijn daar sowieso al huiverig voor, als je het geklaag hoort over de huidige, nog tamelijk bescheiden routines van prenataal onderzoek. Wie wil zich vrijwillig onderwerpen aan de vernedering van kunstmatige conceptie en gepruts met embryo’s, terwijl er niets mooiers (en goedkopers) is dan in het eigen privébed op de bonnefooi een kind te verwekken? Mensen zijn niet zo gek om voor iets simpels als het voortbrengen van nageslacht een ingewikkeld, verbeter-de-genen-van-uw-embryo-programma te doorlopen. De grootste kans is nu eenmaal dat het kind vanzelf al lukt. Wie wil er perfect samengestelde sondevoeding, als hij zelf een heerlijk broodje kaas kan eten?

Artikelen in NRC-column.


Nee zeggen tegen collega

Beste Beatrijs,

Af en toe lunch ik met een vrouwelijke (oud)collega. We werken nog steeds bij hetzelfde bedrijf maar op verschillende afdelingen. Ik vind het dan heel gezellig om even bij te kletsen en het doet me goed om te weten hoe het met haar en haar gezin gaat. Die lunches zijn heel leuk en en net lang genoeg om het wederzijdse reilen en zeilen uit te wisselen. Er is echter één maar, tegen het eind van de lunchpauze nodigt ze me standaard uit om in het weekend eens bij haar thuis langs te komen. Zij meent deze uitnodigingen serieus en wil dan ook direct een datum prikken. De ene keer is het de nieuw aangelegde vijver die ik moet komen bewonderen en de ander keer is het een verjaardagsvisite waar ze me voor uit nodigt. Ik beschouw haar als een aardige collega, leuk genoeg om tussen de middag een half uurtje mee door te brengen, maar ik heb absoluut niet de behoefte om privé met haar om te gaan en om mijn kostbare vrije tijd aan haar te besteden. Tot nu toe heb ik de boot af kunnen houden door me te verstoppen achter diverse smoezen en leugentjes (waar ik mij overigens behoorlijk schuldig over voel) en ik ben dan ook bang dat ik dit niet lang meer vol kan houden.

Moet ik haar voor de vorm toch een keer thuis opzoeken of moet ik haar op een subtiele manier duidelijk maken dat ik het contact alleen wil beperken tot deze lunchpauzes?

Leugenachtige collega

Beste Leugenachtig,

Dit is het probleem van de niet-corresponderende wensen/behoeften. De een wil meer dan de ander. De een wil liefde of een diepe vriendschap, de ander vindt een kopje koffie eens per maand wel genoeg. Dit soort situaties komt zo vaak voor dat er een pasklare formule of eenvoudig recept voorhanden zou moeten zijn om eraan te ontsnappen. Want niemand wil verstrikt raken in sociale netten die hem niet aanstaan. Welnu, dit recept bestaat en het heet: de slappe smoes.

U past het zelf al toe, want u schrijft over ‘smoezen en leugentjes’ waarachter u zich verschuilt. Voor degene die een initiatief wil afwijzen is ‘de slappe smoes’ de enig mogelijke reactie, want het is uiterst onhoffelijk om tegen iemand te zeggen dat zijn/haar gezelschap niet op prijs wordt gesteld. Dat kan echt niet. Het klassieke voorbeeld is dat van het meisje dat op de vraag van een jongen of ze zaterdag met hem uit eten wil gaan, antwoordt: ‘Dat kan helaas niet, want zaterdag was ik altijd mijn haren.’ Deze smoes is zo slap dat hij bijna beledigend is, maar de jongen weet nu wel dat het geen zin heeft haar ooit nog te benaderen. In uw geval moet u gewoon doorgaan met de tactiek van de slappe smoezen, net zolang tot het muntje valt. U kunt het ook iets breder maken door te zeggen dat u het in het weekend veel te druk hebt voor sociale afspraken (familieverplichtingen, man wil niet, kinderen eisen tijd, zieke ouders, met de hond weg, verbouwingen, maakt niet uit). Als u het algemeen stelt (‘altijd in het weekend’) dan weet uw collega op een gegeven moment ook wel dat het er gewoon niet in zit.

U hoeft zich hier niet schuldig over te voelen, want de slappe smoes is de correcte manier om toenaderingspogingen af te wijzen van mensen aan wie u verder geen verplichtingen hebt.

Artikelen in Collega's, Visite, Vrienden en kennissen.

Gelabeld met , , , .


Loterij

Beatrijs Ritsema

Van alle manieren om schaarste te verdelen onder liefhebbers is loting wel de onbevredigendste. Er is al genoeg in het leven dat door het toeval wordt geregeerd. Of je een optimist of een pessimist bent, of je goed kan leren of goed met de bal overweg kan, of je aan de kanker of aan een attaque komt te overlijden – op geen van die dingen valt invloed uit te oefenen. Nu eens wordt de grabbelton door de genen georganiseerd, dan weer door idiote omstandigheden (wegpiraten, orkanen) die inwerken op onschuldigen die zich toevallig op de verkeerde plek ophouden.

Om dit basale levensfeit te verdonkeremanen houdt iedereen sterk vast aan het idee van controle en de vrije wil. Ook al is de vrije wil een illusie, zoals moderne filosofen en neuropsychologen niet moe worden ons voor te houden, het blijft een nuttige illusie, omdat je zo de vaart er een beetje in houdt. Mensen die zichzelf als nietige speelbal beschouwen van externe krachten, krijgen al snel iets dobberends, iets laat-maar-waaierigs. Dat kunnen we niet gebruiken in deze maatschappij.

Wie iets graag wil, moet er moeite voor doen en hard werken. Dit principe vindt meer weerklank. Van krantenjongen tot miljonair. Van kapperszoon tot PvdA-lijsttrekker. Van asielzoeker tot literaire ster. De meritocratie is de drijvende kracht van de westerse cultuur en ook de enige basis waarop een levensvatbaar multiculturalisme kan worden gevestigd. Knokken om prestaties, los van achtergrond of andere identiteitskenmerken. Zo gaat het er idealiter aan toe in de sport, in de entertainmentindustrie, in de wetenschap en in de kunstwereld.

Hoe bizar de kriteria ook zijn (wie kan er warm lopen voor verschillen van een tiende seconde – toch worden daar wereldkampioenschappen hardschaatsen op beslecht), ze zijn altijd beter dan een loterij. Je zou best kunnen loten om het WK voetballen (elke wedstrijd is sowieso een reeks van toevalstreffers), maar het geeft minder bevrediging voor het publiek, dat de zege van zijn favoriet met zweet en sportieve hoogstandjes bevochten wil zien en niet met een dobbelsteen.

In het onderwijs wordt loting heel normaal bevonden. Een paar jaar geleden was er Meike Vernooy – iedereen kent haar naam nog – die drie maal werd uitgeloot voor medicijnen met een eindexamengemiddelde van 9.6. Dit druiste tegen elk rechtvaardigheidsgevoel in. Als er volgens geheimzinnige prognoses te veel mensen medicijnen willen studeren, laat ze dan met elkaar de competitie aangaan op examencijfers of prestaties, maar onderwerp ze niet aan een stompzinnige bejaardenbingo. Beter nog is om ze allemaal toe te laten. Ze selecteren zich vanzelf wel uit.

In Amsterdam zijn nu 56 basisschoolverlaters uitgeloot voor twee categoriale gymnasia: het Barlaeus en het Ignatius. Het derde gymnasium, het Vossius, zit zonder loting vol, en biedt dus ook geen onderdak aan de uitgelotenen. Misschien is dit een luxe priegelprobleempje, vergeleken met alle sores in den lande op het Vmbo. Toch is het verschrikkelijk. Kinderen krijgen een top-Cito-score en dito schooladvies, maar hun ambities worden gefnuikt door een dobbelsteen. En dat terwijl het in Amsterdam verboden is kinderen voor een tweede (reserve)school in te schrijven.

Het gymnasium verheugt zich in een groeiende populariteit, hoewel de anti-elitaire PvdA zich al jarenlang sterk maakt om dit schooltype om zeep te brengen. Zo is het ondanks honderd jaar schoolstrijd verboden om nieuwe categoriale gymnasia op te richten. Het politieke afknijpbeleid heeft nu geleid tot toepassing van de meest cynische selectiemethode die er bestaat. Een loterij benadrukt de gedachte dat het leven een stuurloze aangelegenheid is, waarin eigen inspanningen niet ter zake doen. Een dergelijke boodschap die het hele idee van de meritocratie bespot en ondermijnt, lijkt juist voor twaalfjarigen minder geschikt.

Artikelen in NRC-column.