Spring naar inhoud


Bloemen voor moeder

Beste Beatrijs,

Ik ben een vrouw van 35. Mijn moeder wil niet dat ik bloemen voor haar meebreng als ik bij haar kom eten. Zij vindt het zo visite-achtig staan. Wij als familie moeten gewoon bij elkaar binnen kunnen vallen. Laatst liet ze mij zelfs op de ochtend van onze afspraak telefonisch weten: ‘Sjouw maar geen bloemen of andere cadeaus mee, hoor, ik vind het zó ook al leuk dat je komt.’ Stel je voor dat ik de bos al in een emmertje klaar had staan!

Heb ik gelijk als ik vind dat zij zich niet moet bemoeien met de attenties die ze al dan niet krijgt en bovendien moet ophouden de status van mijn bezoeken (visite of binnenvallend gezinslid) te benoemen? Of moet ik haar geen bloemen geven als ze die niet wil?

Geen bloemen voor mama

Beste Geen bloemen voor,

In het algemeen hebt u gelijk als u zegt dat mensen die bezoek ontvangen zich niet moeten bemoeien met de eventuele attenties die bezoekers meenemen. Niet vooraf en ook niet achteraf. Hun plicht is: zonder regie-aanwijzingen afwachten of, en zo ja, dankbaar zijn met.

Maar ja, ’t is uw moeder. En ze wil geen bloemen. Dan moet u ze maar niet meenemen, lijkt me. Het gaat ook weer wat ver om iemand welbewust tegen de haren in te strijken. En er valt ook wel wat voor het standpunt van uw moeder te zeggen dat ouders en kinderen zo vertrouwd met elkaar zijn, dat ze inderdaad bij elkaar kunnen binnenvallen zonder het plichtmatige bloemetje of flesje wijn onder hun arm. Zoals dat onder goede vrienden eraan toe gaat. Vrienden/vriendinnen die vaak bij elkaar over de vloer komen, nemen ook lang niet altijd een attentie mee. Soms wel. Bijvoorbeeld bij een speciaal etentje of een feestje. Doe het bij wijze van uitzondering, en niet meer als standaardgebaar.

Artikelen in Cadeaus, Familie, Ouders en volwassen kinderen.

Gelabeld met , .


Vaderlandse geschiedenis

Jan Blokker, Jan Blokker jr. en Bas Blokker: Het vooroudergevoel. De vaderlandse geschiedenis. Met schoolplaten van J.H. Isings. Contact. E

De vaderlandse geschiedenis heeft de laatste dertig jaar een zieltogend bestaan geleid. Begrippen als voorouder, volksaard, nationale identiteit waren zelfs een beetje suspect binnen de code die voorschrijft dat mensen (volken, culturen, landen) gelijkwaardig zijn. Voorouders? Wat nou voorouders? Moeten wij ons soms op de borst kloppen, omdat hier vroeger ene Rembrandt rondliep?

De cultuurrelativistische huiver voor nationalistische sentimenten leidde vanaf de jaren zeventig tot een devaluatie van het vak vaderlandse geschiedenis op de basisschool en tot twijfel aan het nut van feiten, jaartallen en chronologie. Een thematische benadering verving op de scholen de lineair-chronologische methode, met als gevolg dat weinig mensen onder de veertig een idee hebben wie er eerder leefde: Karel de Grote of Karel de Vijfde, laat staan waar deze heren zich mee bezighielden.

Op hetzelfde moment dat er een publieke discussie wordt gevoerd over herinvoering van een culturele canon, als basis van een nationale identiteit (een begrip dat niet meer zo incorrect is als het was), komt de familie Blokker (Jan sr. columnist, diens zonen Jan jr. rector en geschiedenisleraar, en Bas, journalist en historicus) met het boek Het vooroudergevoel. Dat is nog eens een perfecte timing. De hele vaderlandse geschiedenis op een presenteerblaadje, in een nette chronologische volgorde. Met als visueel lokkertje de (voor 50-plussers bekende) schoolplaten van J.H. Isings, die in een lichtelijk bombastische stijl 43 aquarellen vervaardigde van hoogtepunten uit het verleden, zoals de Slag bij Nieuwpoort, Een zomermiddag met de Muiderkring, Kruisvaarders voor Jeruzalem. Statische taferelen, waarop geen bloed vloeit en alle aanwezigen lijken te zwijgen. Ook al kloppen de details van kleding en gebruiksvoorwerpen met hun tijd, je verwacht steeds Ot en Sien temidden van de menigte te ontwaren. Het is ontegenzeggelijk de beeldtaal van eerste helft 20ste eeuw.

Die schoolplaten, schrijven de Blokkers, ‘zouden bij hele generaties leerlingen beklijven tot haast icoonachtige herinneringsbeelden uit de vaderlandse geschiedenis’. En dat is waar. Achter elke voorstelling schuilt een verhaal, dat zie je onmiddellijk, en je hebt alleen nog een goede verteller nodig (een goede leraar) die het verhaal in geuren en kleuren uit de doeken doet. Zo zat vroeger op de lagere school de geschiedenisles in elkaar, en na afloop hoefde je eigenlijk alleen wat jaartallen te leren, wat namen in te prenten en je was klaar, want de verhalen onthield je vanzelf wel.

Dit was de methode van het aanschouwelijk onderwijs, die stamt uit begin 20ste eeuw en het een jaar of zestig heeft uitgehouden. Daarna verschoof het accent van kennis verwerven naar inzicht en vaardigheden verkrijgen. De tot de verbeelding sprekende illustraties van Isings verdwenen van de schoolmuren en werden vervangen door tekeningen van de kinderen zelf, affiches van het Wereldnatuurfonds (bedreigde panda’s) en foto’s van het door de klas geadopteerde Fosterparentskind in zijn dorp in Venezuela. Een kwestie van andere prioriteiten.

De Blokkers doen in hun boek overigens wel meer dan de methode van het aanschouwelijk onderwijs laten herleven. Aan de hand van markante jaartallen (halteplaatsen worden de hoofdstukken genoemd) voeren de auteurs de lezer mee langs belangrijke episodes uit het verleden. Een soort capita selecta die tesamen genomen toch een tamelijk volledig beeld geven. De tekst gaat veel verder dan het leveren van bijschriften bij plaatjes. Die bijschriften staan er ook, maar los daarvan vormt het boek een handzaam en gedegen overzicht van de vaderlandse geschiedenis, die bovendien heel prettig leesbaar is. Twee van de drie auteurs zijn journalist, dus dat mag je wel verwachten, maar niettemin is het een prestatie om de lezer, die misschien niet zo in Jacoba van Beieren is geïnteresseerd, heel snel bij de kladden te vatten en er voor te zorgen dat hij (zij in dit geval) dat hoofdstuk toch achter elkaar uitleest – en daarna meer weet dan daarvoor.

Toch vraag ik me af voor wie zo’n boek is geschreven. In hun eerste hoofdstuk wijzen de schrijvers op de groeiende behoefte aan nationale identiteit en het belang van geschiedenis hiervoor. Even verderop geven ze een korte opsomming van allerlei historische twisten, conflicten om de macht tussen elkaar op leven en dood bestrijdende facties. Na geconstateerd te hebben dat dit uitmondde in zestien miljoen Nederlanders die in betrekkelijke vrede met elkaar in een 21ste-eeuws koninkrijk leven, schrijven ze: ‘dat kun je bijna een bezienswaardigheid noemen.’ Maar dat geldt voor elk land dat in een tijd in vrede leeft. Elk land, elk volk heeft een geschiedenis van bloed. Voor mij is de keus tussen een goed geschreven boek over de Rozenoorlogen in Engeland of een goed geschreven boek over de Tachtigjarige oorlog nog steeds arbitrair.

Wat niet wegneemt dat hier serieuze geschiedenis wordt bedreven. Het boek is niet alleen smakelijk verhalend en feitelijk, met citaten uit oorspronkelijke bronnen, er wordt ook ingegaan op eerdere geschiedschrijvers en op de visie die zij probeerden te verspreiden. Dat de Bataven bijvoorbeeld de oer-Hollanders zijn is een mythe die uit het begin van de Renaissance stamt, toen Tacitus werd herontdekt. Door de verhalende stijl, gecombineerd met argumentaties met andere historici, rijst wel degelijk een beeld van het Nederlandse volk op uit de pagina’s. Niet een beeld dat erg afwijkt van de gangbare stereotiepen (weinig adel, relatief rijke bevolking, strijd tegen het water, veel vergaderen, koopmansgeest, boekhouders, calvinistisch, enzovoort), maar wel een dat met voorbeelden wordt ingevuld, die veel inzicht geven. Waarom is Nederland bijvoorbeeld nooit een echte koloniale mogendheid geworden, terwijl Jan Pieterszoon Coen in het verre Batavia aanhoudend smeekbrieven stuurde naar de Heren van de VOC om meer mensen te sturen voor zijn ideaal van een tweede Holland in de tropen? Hij kreeg nul op het request, omdat de Compagnie het genoeg vond om goed geld te verdienen en bovendien had uitgerekend dat de een miljoen inwoners van de zeven provinciën te weinig waren om een levensvatbare volksplanting elders mee te beginnen. Dat is interessant om te weten.

Het vooroudergevoel voorziet in het gebrek aan canon dat ervaren wordt op het vlak van de vaderlandse geschiedenis. Wie hiaten vermoedt in zijn kennis van het verleden (en wie doet dat niet), wie wil weten hoe het ook alweer zat met Floris V of Arminius en Gomarus, maar toch ook: wie de grote lijn van bijvoorbeeld de Tachtigjarige oorlog voor ogen wil krijgen, kan heel goed terecht in dit boek.

Een voorbeeldig boek dus? Toch niet helemaal. Het heeft door z’n formaat, de luxe-uitstraling en al die perfect gereproduceerde schoolplaten ook iets schrijnachtigs. Een koffietafelboek met niveau en nostalgie. Echt iets om cadeau te geven. ‘Zo,’ denkt de eigenaar van het boek, ‘fijn dat die vaderlandse geschiedenis daar in een band is bijgezet en wat hadden ze vroeger toch leuke plaatjes op school. ’t Is maar goed dat dit voor het nageslacht bewaard wordt en nu ga ik de actualiteiten van vandaag op de tv bekijken.’

Maar voor de klassieke methode van het aanschouwelijk onderwijs (eerst het plaatje, dan het verhaal, dan de feiten uit je hoofd leren) blijft natuurlijk veel te zeggen. Het vooroudergevoel is naast een op zichzelf staand boek ook een ode aan die klassieke methode.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Ongewenste intimiteiten op het werk

Dit is een tijd van grenzeloosheid. Per vliegtuig ben je in een half etmaal aan de andere kant van de wereld. Op internet surf je in een paar seconden van nuttige sites naar zware porno. Immigranten kunnen in luttele jaren een cultuur ingrijpend veranderen. Ook het gewone dagelijkse leven wordt gekenmerkt door de afwezigheid van afbakeningen tussen de ene en de andere sfeer. Er bestaat steeds minder verschil tussen de kleren die men thuis draagt en de kleren die men voor het werk of voor het theater aantrekt (of naar begrafenissen). Het is allemaal zo’n beetje hetzelfde. Voor zover je nog verschillen kunt waarnemen, zijn die terug te voeren op individuele stijl: de ene persoon ziet er, waar hij zich ook bevindt, uit als om door een ringetje te halen; de ander heeft consequent iets slonzigs over zich.

Het zijn niet langer de omstandigheden die voorschrijven hoe iemand zich gedraagt, maar het individu dat zijn stijl en karakter op een consistente manier uitdraagt ongeacht de omstandigheden. Dit alles is al minstens een jaar of dertig aan de gang en kan samengevat worden onder de noemer ‘informalisering en democratisering’. Het vervagen van de grenzen tussen werk en privé is vaker gesignaleerd. Arlie Hochschild beschreef in haar boek The Time Bind (2000) het merkwaardige verschijnsel dat Amerikaanse werknemers geen gebruik maakten van de door het bedrijfsleven geboden mogelijkheden voor part time werk (om meer tijd aan kinderzorg en gezinsleven te kunnen besteden). De reden hiervan was dat de werknemers, zowel mannen als vrouwen, liever op hun werk zaten dan thuis. Op het werk was het overzichtelijk, er heerste een prettige sfeer met collega’s onder elkaar, men kon elkaar vertrouwen en ving elkaar op. Thuis daarentegen ging het er veel chaotischer aan toe, met zeurende, impulsieve kinderen met wie de hele tijd iets moet gebeuren, huishoudelijke taken die lagen te wachten na de werkdag, gesteggel met de partner over wie er wat moest doen, en andere verplichtingen.

Aan de behoefte aan vertrouwdheid werd op het werk beter voldaan dan thuis, waar de schaarse vrije tijd onder druk stond van een nooit eindigende serie taakjes. Op het werk is het gezellig, thuis moet je werken, zo keken de geïnterviewden tegen hun leven aan.

Het was een interessante analyse, waar ik wel iets in herkende, omdat ik me nog goed herinnerde hoe ik tijdens de drie maanden verlof na de geboorte van mijn tweede kind uitkeek naar de dag waarop ik weer aan het werk zou gaan. Er is weinig zo vermoeiend als de hele dag doorbrengen met een peuter van anderhalf en een baby. Ik snakte naar de rust op mijn werk.

Werk is veel meer dan alleen een bron van inkomsten. Mensen hebben er hun sociale contacten, ze zien hun collega’s vaker dan hun beste vrienden, soms ook vaker dan hun eigen gezin, ze wisselen vertrouwelijkheden uit bij de koffieautomaat, ze werken samen, lossen problemen op, ze verkeren niet zoals vroeger in angst voor autoritaire chefs, want de chef, die je mag tutoyeren, gedraagt zich ook als ‘een van ons’. Het is kortom een groot, gezellig jeugdhonk op het werk.

Dat heeft grote voordelen, natuurlijk: ontspannenheid, camaraderie, ongemaskerdheid. Er zijn ook nadelen. Als het werk qua sfeer teveel gaat lijken op het privédomein, waar mensen onbekommerd zichzelf mogen zijn, dan haal je ook de minder prettige zelf-expressie binnen. Met als vervelende bijkomstigheid dat je op het werk, in tegenstelling tot in je privé-wereld, zo iemand niet kunt ontvluchten. Mannen en vrouwen flirten met elkaar. Dat doen ze altijd en overal wel een beetje, of ze nu wel of niet getrouwd zijn, in hun vrije tijd of op het werk. Op het werk is flirten in principe niet zo’n goed idee, want de zaken horen nu eenmaal voor te gaan, maar goed, het gebeurt vanzelfsprekend wel. Op ditzelfde moment trekken ongetwijfeld tienduizenden zoenlustigen op duizenden kantoren zich discreet terug in het kopieerhok. Dat houd je toch en dat geeft verder niet.

Veel lastiger is de kwestie van de óngewenste intimiteiten op het werk. Deze worden uitgevoerd door bepaalde personen die zich gewoon gedragen zoals ze zich altijd gedragen (ze uiten zichzelf), maar dit wordt niet op prijs gesteld door sommige anderen. En de agressor (zo noem ik hem maar even) is zich vaak niet eens bewust dat zijn gedrag als onprettig wordt ervaren. Voorbeeld: de touchy feely man, die voortdurend armen op schouders legt, vrouwen bij het middel vat en andere aanrakingen doet. Hij ziet zichzelf als een warme, spontane, hartelijke persoonlijkheid. Sommige anderen (niet allemaal) gruwen van zijn kleffe gedoe.

Er zijn ook minder onschuldige varianten. Sekspraat aan onwillige oren bijvoorbeeld. Op kantoor doet men aan shoptalk en aan vrijetijdsgeklets. Shoptalk gaat over het werk en wat daarmee samenhangt, daar kan nooit iets mis mee zijn. Vrijetijdsgeklets gaat over alles: de actualiteit, voetbal, het weer, weekendbelevenissen, maar ook over seks. Vaak over seks, want het is een onderwerp dat iedereen wel interessant vindt. Hier kan op een manier over worden gesproken die onprettig is voor (een deel van de) aanwezigen: hijgerig, met innuendo’s, een stroom van vervelende moppen, scabreuze opmerkingen met een knipoog. Iedereen kan zich daar wel iets bij voorstellen, want veel cafégesprekken gaan zo, zeker als een bepaald type man de conversatie domineert.

Het probleem met dit soort gesprekken op het werk is dat je je daar slecht aan kunt onttrekken als je daar toevallig geen aardigheid in hebt. In een café of op een feestje of waar dan ook in je vrije tijd kun je ervandoor gaan en zo’n gezelschap links laten liggen. Op het werk kan dat niet, want het zijn je collega’s en je moet ermee samenwerken. De sekspraat-gangmaker heeft vaak best wel in de gaten dat sommige collega’s (vaak vrouwen) dit helemaal niet zo leuk vinden, maar er wordt door anderen zoveel om hem gelachen dat hij zich in zijn individuele expressie van zijn persoonlijkheid gesterkt voelt. Hij vindt zichzelf geweldig leuk, en die ander preuts of nuffig of humorloos.

Gevolg: hij gooit er nog een schepje bovenop. Een beetje plagen, meer niet, je moet toch tegen een stootje kunnen als collega’s onder elkaar? Als het nog verder uit de hand loopt, dan krijg je het zogenaamde mobbing: collega’s worden gepest door bijvoorbeeld, elke keer als ze even van hun plaats zijn, het beeldscherm op een pornosite te zetten. De agressor (in dit geval is hij dat wel degelijk) meent nog steeds dat hij alleen maar een grapje maakt. Als hij dit met de computer van z’n collega Kees doet, moet die daar altijd vreselijk om lachen. Collega Bettie is echt een tutje.

Het zijn trouwens niet alleen mannen die de mist ingaan door hun ware persoonlijkheid ongeremd op het werk te ventileren. Vrouwen kunnen er ook wat van. Terwijl sommige mannen zich te buiten gaan aan ordinaire sekspraat, gooien sommige vrouwen ongedifferentieerd hun emoties in de groep. Op het werk is het gezellig, dus behandelen zij hun directe collega’s als intieme vrienden en vriendinnen. Alles uit hun persoonlijk leven wordt doorgenomen: de problemen met hun vriendjes, hun echtgenoten, hun kinderen, de ruzies die zij met hun naasten hebben, hun seksuele wedervaardigheden, hun gevoelens over dit en dat. Inderdaad, alweer alsof ze in het café om de tafel met goede vriendinnen zitten.

Maar sommige collega’s stellen helemaal geen prijs op deze emotionele leegloop. Die kiezen liever zelf hun vrienden buiten het werk, en hebben geen zin om intimiteiten aan te horen van iemand met wie ze gewoon prettig willen samenwerken en meer niet.

Ongewenste intimiteiten op het werk zijn een bijkomend product van de geïnformaliseerde werksfeer en escaleren in seksuele (of emotionele) intimidatie, wanneer een chef of bovengeschikte dit grenzenloos gedrag vertoont. Het is een schemergebied waar lastig vat op te krijgen valt, want niemand wil terug naar ‘Meneer Jansen’ die zijn orders uitvaardigt aan ‘Juffrouw Jannie’ en naar de collega’s in de grijze pakken van wie je niet eens weet waar ze wonen en of ze wel of niet een gezin hebben. In die tijd had je trouwens net zo goed ongewenste intimiteiten en intimidatie, die nog veel sterker uit machtsverschillen voortvloeiden.

Toch kan er wel iets gebeuren om het werk zakelijk te houden en ervoor te zorgen dat deze specifiek, voor sommigen ongewenste, authenticiteit binnen de perken blijft. Kantoren zouden een beleid van niet-aanraken kunnen invoeren. Het is jammer voor de touchy feely persoon, maar zo moeilijk is het niet om je in te prenten dat collega’s niet worden aangeraakt. Gewoon helemaal niet, behalve dan de formele handdruk in voorkomende gevallen. Dat betekent ook afschaffing van feestelijke zoenen. Die zijn nergens voor nodig. Veel jonge vrouwen vrezen hun verjaardag (die op het werk op de rol staat en dus gevierd moet worden), omdat dat betekent dat diverse collega’s, onder wie allerlei onappetijtelijke, oude knarren hun kans schoon zien om de jarige af te lebberen.

Mensen zouden op het werk een zekere formaliteit in acht moeten nemen. Dat hoeft niet eens zo veel te zijn – als ze zich maar realiseren dat het werk ander – zakelijker – gedrag vereist dan het café of de huiskamer of de sportkleedkamer. Zowel beeldende sekspraat als persoonlijke confidenties vallen buiten de orde. Seks-surfen op het internet is nu al terecht verboden op kantoor. Het werk is niet bedoeld om je interessante of geestige of vervelende persoonlijkheid te etaleren, maar, nu ja, om te werken. Werkers moeten zich dus een beetje inhouden. Buiten het werk kunnen ze weer helemaal zichzelf zijn. Daar vaart het werk wel bij en daar varen de collega’s wel bij.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Promovendus bedankt niet voor cadeaubon

Beste Beatrijs,

Een zoon van goede vrienden promoveerde tot doctor en stuurde mijn vrouw en mij een uitnodiging voor de promotie-plechtigheid. Mede door onze leeftijd en de reisafstand zijn wij niet gegaan. We hebben hem een felicitatiebrief gestuurd met een royale cadeaubon.

Dit alles vond drie maanden geleden plaats. Wij hebben echter nooit meer iets teruggehoord. Zijn vader (onze vriend dus) is een man van strakke principes en gehecht aan fatsoensnormen. Uiteraard hebben wij hem niet van een en ander op de hoogte gebracht, want hij zou het niet-reageren van zijn zoon zonder meer afkeuren. Moet ik de jongeman zelf nog maar eens aanschrijven met de vraag of ons cadeau wel is aangekomen, of moeten we er vrede mee hebben dat niet iedereen iets heeft met normen en waarden?

Teleurgesteld

Beste Teleurgesteld,

Deze jonge doctor mag dan intussen een zeer geleerd man zijn, op het gebied der goede manieren is hij nog een beginneling. U schrijft dat zijn vader geen waardering zou hebben voor deze nalatigheid en dat u hem er daarom niet op wilde attenderen. Dit lijkt mij bij uitstek een reden om het wél te doen! De vader moet opvoeden. Vrienden van de vader zijn daartoe niet bevoegd. U overweegt toch niet serieus om die jongen nederig aan te schrijven of uw gulle gift wel in goede orde is aangekomen? Als u uw vriend weer eens spreekt, zegt u terloops: ‘Niet voor het een of ander, maar zou jij eens aan je zoon willen vragen of ons cadeau eigenlijk ooit wel is aangekomen? Ik maak me zorgen dat het kwijt is geraakt bij de posterijen. Je hoort van die rare dingen tegenwoordig.’ Door u van de domme te houden gunt u de zoon het voordeel van de twijfel, terwijl de vader precies zal begrijpen wat hier aan de hand is en alsnog een hartig woordje met zijn zoon zal spreken. Daar zijn vaders voor!

Artikelen in Cadeaus, Festiviteiten, Post, Vrienden en kennissen.

Gelabeld met .


Onbeleefde vriendjes

Beste Beatrijs,

Ik heb twee zoontjes van vier en acht jaar oud, die allebei sociaal en prettig in de omgang zijn. Onze kinderen spreken graag af met vriendjes na schooltijd. Ook komen er vaak buurkinderen binnenlopen om te spelen. Ik ben vrij geduldig en kan veel hebben met kinderen, maar soms gedragen die kinderen zich ronduit irritant. Een voorbeeld: een vriendje mag van mij wat slagroom op een plakje cake spuiten. Kind spuit vervolgens de halve spuit leeg, schuift het bord terug en zegt: ‘ik lust die troep niet’. Of hij gaat hardhandig met de cavia om en als ik dat verbied, vraagt hij: ‘waarom niet?’ Of het kind krijgt een schoteltje met lekkers en spuugt er vervolgens overheen of snuit het vol met snot. Ook veelvuldig gezeur om snoep en chips ergert me mateloos. Ik word er erg moe van om in mijn eigen huis politieagent te moeten spelen, maar gun mijn kinderen hun vriendjes. Wat ik zo opvallend vind is dat ouders dit soort zaken bagatelliseren. ‘Hij is gewoon druk’ of ‘hij heeft het zo moeilijk met onze scheiding’ zeggen ze, als ik me in bedekte bewoordingen beklaag. Is het overdreven om te verlangen dat kinderen zich in mijn huis prettig gedragen? Moet ik een veto uitspreken over bepaalde kinderen of moet ik maar op mijn tanden bijten?

Politieagent tegen wil en dank

Beste Politieagent,

Nee, u moet zeker niet op uw tanden bijten, als vriendjes van uw kinderen zich misdragen in uw huis. U moet dan kordaat ingrijpen. En al veel eerder dan u nu doet, denk ik. Als een kind met slagroom gaat spuiten, moet u het onmiddellijk afpakken, met de woorden ‘Zo doen wij dat hier niet’ (tegen een achtjarige) of ‘Dat mag niet’ (tegen een vierjarige). Kinderen die eerst iets wel willen en het vervolgens ‘niet lusten’worden niet gedwongen het toch op te eten, maar krijgen eenvoudig verder niets meer. Ondergespuugd voedsel wordt zonder commentaar weggegooid, maar in geen geval krijgt het kind iets anders. Schoteltjes lekkers lijken me trouwens überhaupt teveel van het goede, net zoals plakken cake mét slagroom – dat is toch meer iets voor een verjaardag? Een belangrijk probleem in deze tijd is dat jonge kinderen worden overvoerd met snoep, vruchtensap en frisdrank (leidt allemaal tot vetzucht). Als kinderen gaan spelen met eten is dat ook vaak een teken dat er teveel is. Deel liever één snoepje of koekje uit dan een heel schoteltje.

Zeuren om snoep of chips pareert u met: ‘Nee, daar is het nu geen tijd voor.’ Op waarom-vragen antwoordt u: ‘Daarom niet.’ Of u herhaalt het antwoord: ‘Omdat het daar geen tijd voor is’.

Een cavia moet onmiddellijk uit mishandelende kinderhanden worden gered. U zegt erbij: ‘Niet doen! Dan heeft de cavia pijn!’ Dat is meteen ook het antwoord op de vraag waarom het kind de cavia niet mag mishandelen.

Het heeft geen zin om ouders van deze kinderen te wijzen op onbeleefd/onprettig gedrag van hun kroost. De meeste ouders kunnen geen kritiek op hun lieve bloedjes van kinderen verdragen en zullen zich van de weeromstuit aan u ergeren, in plaats van hun kinderen beter op te voeden. Bovendien zullen veel ouders niet begrijpen waar u het over hebt, want zij vinden dit gedrag van hun kinderen vaak volstrekt normaal. Spreek geen veto uit over vriendjes van uw kinderen (tenzij er sprake is van aanhoudend onacceptabel gedrag, maar dan vinden uw kinderen het waarschijnlijk ook niet meer leuk om met ze om te gaan). Handhaaf gewoon de regels in uw huis. Op een vriendelijke, zakelijke, lik-op-stuk-manier. Als ze uit zichzelf de tv aanzetten, terwijl u daar andere tijden voor aanhoudt, dan zet u hem onmiddellijk uit en zegt: ‘Daar is het nu geen tijd voor, ga maar wat anders spelen’. Als een politie-agent inderdaad, er zit niets anders op.

Wees steeds duidelijk, stel de grenzen vast en ga nooit in op waarom-vragen of andere discussie-uitnodigingen. Meestal leggen kinderen zich daar vlot bij neer, want zij begrijpen heel goed dat het niet in elk huis hetzelfde toegaat.

Artikelen in Eten en drinken, Kinderopvoeding.

Gelabeld met , .


Handkus

Beste Beatrijs,

Mag men als man tegenwoordig nog de hand van een dame kussen of wordt dit als te ouderwets gezien? Het zal een beetje van de situatie afhangen. Ik weet dat de handkus geen echte zoen is, men buigt zich over de hand van een vrouw.

Kusgraag

Beste Kusgraag,

U kunt nog steeds gerust de hand van een dame kussen (zich eroverheen buigen met de mond, inderdaad), maar doe het niet als routinegebaar. Dus niet zes meisjes die u bij een gelegenheid tegenkomt allemaal afwerken met een handkus. Ook niet als u een bekende tegenkomt in de tram of in een winkel. Wel ter begroeting/afscheid van een vriendin die u voor een etentje heeft uitgenodigd bijvoorbeeld of een bijzondere vrouw die u wel kent maar niet elke dag tegenkomt, of iemand voor wie u speciale gevoelens van hoogachting koestert of iemand met wie u een beetje flirt.

De handkus kan heel goed, maar doseer hem. Niet ermee in het rond strooien.

Artikelen in Aanspreken en begroeten, Traditionele etiquette.

Gelabeld met .


Stiefgrootouders aanspreken

Beste Beatrijs,

Sinds een jaar ben ik gelukkig getrouwd met een weduwnaar die vier kinderen heeft. Mijn eerste huwelijk is kinderloos gebleven. Zijn kinderen spreken mij aan met mijn voornaam, wat ik prima vind. Ze spreken mijn ouders ook aan met hun voornaam, maar wij vinden dat niet zo beleefd. Zelf zeg ik ‘u’ en ‘vader’ en ‘moeder’ tegen mijn ouders. Zij zijn even oud als de biologische grootouders van de kinderen. Mijn voorstel is dat ze ‘opa en oma’ zeggen. De oudste kinderen (van 20 en 18) willen dat niet, en willen eventueel ‘meneer’ of ‘mevrouw’ tegen hen zeggen. In de praktijk blijkt dat ze nu ‘umpf’ zeggen of mijn ouders negeren als ze bij ons zijn. De jongste twee (van 15 en 14) vinden ‘opa en oma’ zeggen niet gek. Verlang ik wat overdrevens van mijn stiefkinderen?

Opa of meneer?

Beste Opa of,

Kinderen van 18 en 20 zijn te oud om ‘opa en oma’ te zeggen tegen relatief onbekende mensen die hun opa en oma niet zijn. Misschien kunnen ze ‘opa en oma Achternaam’ zeggen. Deze variant klinkt beleefd en toch wat persoonlijker dan ‘meneer of mevrouw’, waar overigens niets mis mee is. Met korte achternamen gaat dat natuurlijk makkelijker dan met lange. ‘Opa Bos’ klinkt beter dan ‘opa Van den Loverendaale’ om maar een voorbeeld te geven.

De variant ‘opa Voornaam en oma Voornaam’ wordt ook nog weleens gebruikt. Kinderen zeggen dan ‘oma Rita’ of ‘opa Kees’ tegen hun stiefgrootouders. Maar dat zullen uw ouders wel niet willen horen, vermoed ik, als u zelf hen niet eens tutoyeert. Vraag aan uw ouders hoe zij zich willen laten aanspreken door uw stiefkinderen en leg hun een aantal keuzes voor, waaronder ‘meneer en mevrouw’ (eventueel: ‘meneer Kees’ en ‘mevrouw Rita’), en zeg erbij dat ‘opa’ en ‘oma’ sec niet in aanmerking komen omdat de kinderen daar problemen mee hebben. Deel vervolgens hun keuze mee aan uw stiefkinderen, en verplicht hen in ieder geval tot ‘u’ zeggen, want dat doet u zelf ook.

Artikelen in Aanspreken en begroeten, Grootouders en kleinkinderen, Stieffamilie.

Gelabeld met .


Man of minnaar?

Beste Beatrijs,

Ik ben een getrouwde vrouw met kinderen. Ik heb ook een minnaar die ik niet zoveel zie als ik zou willen. Ik zou graag met deze minnaar doorgaan en mijn huwelijk opgeven voor hem. Maar hij zegt het niet aan te kunnen om zijn gezin te verlaten voor mij (hij is ook getrouwd, met kinderen). Ik heb hier veel verdriet om. Mijn man is op de hoogte van de relatie met mijn minnaar, zijn vrouw weet van niets. Ik weet dat het zo niet lang door kan gaan. Maar ik kan het niet opbrengen om te breken met mijn minnaar. En dan de tweede keuze: blijf ik bij mijn man of ga ik alleen verder? Wij zijn wel in relatietherapie. En mijn man houdt heel veel van mij. Ik voel wel genegenheid voor mijn man. Maar of ik van hem houd weet ik op het moment niet goed. Hebt u goede raad voor mij?

Innerlijk verscheurd

Beste Innerlijk verscheurd,

U bent een getrouwde vrouw met kinderen. Uw eerste solidariteit ligt bij uw kinderen. Zou daar althans moeten liggen. U hebt een minnaar. Dat is natuurlijk leuk voor u. Zo leuk dat u zelfs uw huwelijk wil opgeven (chaos in uw eigen leven, in dat van uw man én in dat van uw kinderen!) om met hem samen voor altijd gelukkig te zijn. Maar uw minnaar wil dat helemaal niet! Die wil gewoon lekker blijven zitten waar die zit met zijn eigen vrouw en kinderen. Heel verstandig van hem.

Waarom zou die man kiezen om met andermans kinderen te gaan samenwonen (want u wil uw kinderen ongetwijfeld niet kwijt, dus die blijven bij u) in plaats van bij zijn eigen kinderen te blijven? Dat is niet aanlokkelijk voor hem, vervelend voor uw kinderen en ellendig voor zijn kinderen. Om maar te zwijgen hoe erg het is voor uw man en uw minnaars vrouw om als grofvuil aan de straat te worden gezet. De kans dat de door u gewenste relatiebestendiging met uw minnaar gunstig uitpakt voor de betrokkenen is nihil. Laat dit tot u doordringen en vergeet hem als nieuwe levenspartner. Dat wordt toch niks.

Verder vraagt u zich af of u alleen moet gaan wonen (mét uw kinderen dan toch zeker) of bij uw man moet blijven. Wel, ik denk dat u beter bij uw man kunt blijven (die trouwens wel ongelooflijk begripvol en koelbloedig is dat hij niet onmiddellijk zelf naar een advocaat is gesneld om de scheiding aan te vragen – mijn complimenten voor uw man). Als u eenmaal een gescheiden alleenstaande moeder bent, vindt u niet snel weer een andere man. Denk maar niet dat u er aantrekkelijker op wordt voor uw minnaar tegen de tijd dat u, gescheiden en wel, totaal beschikbaar voor hem bent. Integendeel zelfs. U zult zien dat hij u dan helemaal niet meer hoeft. Als u een scheiding doorzet, zal dit erop uitdraaien dat u zelf de rest van uw leven alleen blijft, terwijl u het leven van uw man en kinderen voor een lange periode behoorlijk vergald hebt. En dit alleen maar voor een minnaar die nu ook weer niet zo verschrikkelijk stapel op u is.

Blijf gewoon thuis en probeer uw huwelijk uit het moeras te trekken. Uw man is kennelijk nog niet gillend weggelopen – dat scheelt alweer – en uw gevoelens voor uw minnaar slijten wel op den duur.

Artikelen in Huwelijk en scheiding, Liefde en relaties, Vreemdgaan.


Vriendin laat zich dopen

Beste Beatrijs,

Een goede vriendin van mijn vrouw en mij heeft besloten zich over te laten dopen in een evangelische gemeente. Zij heeft ons uitgenodigd bij de doopceremonie aanwezig te zijn. Hoewel wij en onze vriendin het geloof anders beleven en vormgeven, delen we al jaren lief en leed. We halen als het ware het brood bij verschillende bakkers en accepteren dat van elkaar. De verschillen tussen haar en mijn geloofsbeleving lopen echter dermate uiteen, dat ik het niet op kan brengen om bij deze evangelische doop aanwezig te zijn. Volgens mijn vrouw moet ik het voor onze vriendin over hebben, maar van het idee dat ik daar tussen alle familie en overige vrienden hypocriet blij sta te zijn, ga ik nu al hyperen. Ik heb namelijk niks meer met dopen en Jezus volgen en je overgeven aan God. Wat zal ik doen?

Geen evangelisch brood voor mij

Beste Geen evangelisch,

De persoon die gedoopt gaat worden is een vriendin van u en van uw vrouw. Dan is het toch niet erg als uw vrouw zonder u naar deze doopplechtigheid gaat? Het komt toch wel vaker voor dat een echtpaar niet met hun tweeën naar een feestje, diploma-uitreiking of jubileumviering gaat, maar alleen één van de twee?

Blijf thuis als u er niets in ziet. En laat uw vrouw u excuseren dat u zich niet lekker voelde of dringende andere besognes had, maar dat u haar van harte feliciteert en dat u hoopt haar snel weer te spreken. Geen geloofszaken als reden van uw wegblijven opvoeren – dat zet gauw de bijl aan de wortel van een vriendschap.

Artikelen in Kerk, Vrienden en kennissen.

Gelabeld met .