Spring naar inhoud


Interview Stephanie Coontz

Stephanie Coontz heeft het afgelopen jaar de ronde langs de talkshows gemaakt. Haar boek The Way We Never Were gaat over de geschiedenis van het Amerikaanse gezin en sluit goed aan bij de discussie over family values, die in de politiek maar vooral ook in de media wordt gevoerd.

Coontz is historica en schreef eerder The Social Origins of Private Life: A History of American Families 1600 – 1900. In een vervolg hierop zou ze de twintigste eeuw behandelen. Maar toen in 1988 duidelijk werd dat de Republikeinen het gezin tot politiek issue zouden verklaren, besloot ze het onderwerp wat minder academisch aan te pakken, zodat ze een groter publiek zou bereiken. Coontz: 'Er werden door de Republikeinen zulke rare uitspraken gedaan, waar historisch gezien niets van klopte, dat ik me gedwongen voelde tegengas te geven. Het was voor mij niet moeilijk mijn plannen om te gooien. Ik heb twaalf jaar onderzoek naar het gezin gedaan – ik heb het nu alleen wat polemischer opgeschreven dan oorspronkelijk de bedoeling was.'

Een echt polemisch pamflet is The Way We Never Were niet geworden. Daarvoor is Coontz teveel wetenschapper, die veel bronnen heeft bestudeerd en ook niet kan nalaten die naar voren te brengen. Maar een indrukwekkende studie is het zeker met veel goed onderbouwde argumenten voor haar stelling dat 'er nu weliswaar veel ellende is op het gezinsfront, maar dat het vroeger zeker niet beter was.'

Uw boek ontzenuwt een aantal mythen over het gezin. Waarom zijn het juist de jaren vijftig die door velen zo geïdealiseerd worden?

'In die tijd werden voor het eerst beelden geproduceerd van hoe een ideeal gezinsleven eruit hoorde te zien. En die beelden zien we nog steeds op de tv bij herhalingen van sitcoms uit die tijd. Het zijn heel sterke, kleurige beelden. De mensen in de jaren vijftig zelf die naar die sitcoms keken, wisten dat het echte gezinsleven anders was. Ze hadden de depressie uit de jaren dertig achter de rug, toen er veel geweld plaatsvond binnen het gezin. De moord-ratio lag trouwens in de jaren dertig hoger dan nu. Na de oorlog waren de echtscheidingscijfers scherp gestegen. Een derde van de huwelijken liep op de klippen in 1946. Er bestond een sterk verlangen om het beter te doen. De advertentie-industrie speelde op dat verlangen in en verbond het met nieuwe consumptie-artikelen, waar de markt rijp voor was. Er was die enorme welvaartsgroei, omdat Amerika het enige land was dat niet verwoest was door de oorlog. De beelden die op die manier gecreëerd werden appelleerden aan diepe emoties en waren erg krachtig. En ze waren sterk verbonden aan de welvaart. In die tijd waren de vakbonden ook erg sterk. Er waren drie keer zo veel werkers vakbondslid als nu. Een dertigjarige man kon een huis kopen op grond van 15 % van zijn inkomen. En er waren allerlei overheidsprogramma's voor scholing en beurzen. Mensen vergeten dat wanneer ze de jaren vijftig romantiseren. En nu in de jaren negentig, nu de lonen achteruit gaan, het moeilijker wordt om een goede opleiding te krijgen, de werkloosheid groeit, de vakbonden zwakker worden, kijken mensen terug naar de beelden van de jaren vijftig en verwarren, zoals de adverteerders destijds wilden dat ze deden, het gezinsleven met de rest van de goede dingen uit die tijd, die eigenlijk vooral op materiële welvaart neerkomen. In de jaren vijftig leek het erop alsof The American Dream werkelijkheid begon te worden – daarom oefent die tijd zo'n aantrekkingskracht uit.'

In de inleiding stelt u dat het gezin als zodanig niet in elkaar gestort is, in tegenstelling tot wat Republikeinen beweren. Maar het idee van echtscheiding als zelfontplooiing staat u ook niet zo aan. Is het debat als zodanig zinloos?

'Mijn bijdrage komt erop neer dat de zaak gecompliceerder ligt dan hoe het debat over deze zaken gewoonlijk gevoerd wordt, namelijk door middel van sound bites. Het is niet een kwestie van louter optimisme of pessimisme. We kunnen de veranderingen niet begrijpen, tenzij we inzicht hebben in de verschillende trends die eraan ten grondslag liggen. Er zijn problemen die door de liberals en feministen niet serieus genoeg genomen zijn. Er zijn tendenzen die voor sommige mensen heel problematisch zijn, terwijl ze voor anderen een grote bevrijding betekenen. Maar de belangrijkste boodschap van mijn boek is dat, hoewel er serieuze problemen aan de hand zijn, er ligt geen magische oplossing in het verleden verborgen. Het gezin is nooit ideaal geweest, het heeft nooit een garantie tegen geweld gevormd of tegen armoede. Wat we nu meemaken is een enorme sociaal-economische verandering (de verkeerde kant op) en we merken het aan het gezinsleven, maar dat is niet de oorzaak van de ellende.'

De instorting van het gezinsleven als gevolg van de recessie?

'Ja, en verder moet je niet vergeten dat het voor sommige gezinnen goed is als ze in elkaar storten. Het is goed dat mensen het recht hebben om uit een zieke verhouding te stappen. Wat niet wegneemt dat mensen elkaar of hun kinderen ook om frivole redenen verlaten. Voor kinderen kan een echtscheiding heel pijnlijk zijn. Toch zie ik het vooral als een symptoom van bredere sociaal-economische veranderingen, het einde van de Amerikaanse welvaartsdroom. Daarnaast zijn er veranderingen van sociaal-culturele aard, maar die zijn het gevolg van de ideologie die hier altijd al bestaan heeft. Er heeft zich een afkalving van plichtsgevoel en commitment voorgedaan. Er heerst hier die zeer individualistische ideologie, waarin geen aandacht besteed aan onderlinge afhankelijkheid, omdat vrouwen dat altijd voor hun rekening namen. En nu vrouwen dat niet meer als vanzelfsprekend opknappen, doet zich een crisis voor, en de vraag is: kijken we terug in de tijd en gaan we vrouwen dwingen deze taken weer te vervullen of kijken we vooruit en gaan onze Amerikaanse ideologie een nieuwe inhoud geven.'

Hoe zat het met het gezinsleven tijdens de grote depressie in de jaren dertig? Bevond zich dat toen ook in een crisis?

'Er kwam toen behoorlijk wat geweld binnen het gezin voor. Ook al bestaan er geen statistieken van, uit dagboeken en brieven valt wel anekdotisch bewijsmateriaal te halen. Als echtscheiding toen mogelijk was geweest, zou het zeker veel meer voorgekomen zijn, omdat er zoveel gevallen van verlating waren. Maar het is waar dat het gezin als zodanig zich handhaafde, ik denk om twee redenen: Vrouwen hadden geen been om op te staan – ze beschikten niet over rechten en vrijheden, die ze nu dankzij het feminisme wel hebben. En verder was het voor mensen tijdens de depressie duidelijker dat hun problemen van buiten kwamen, van het economische dal en niet zozeer van elkaar.

Voor Amerikanen van nu is het probleem de combinatie van recessie en luxe. Die bestaan naast elkaar en dan is het veel moeilijker te zeggen dat het een maatschappelijk probleem is. Het is verleidelijk om het als een persoonlijk probleem te beschouwen dat je ook zelf kunt oplossen. De kloof tussen arm en rijk is nu veel groter. Een redelijk groot deel van de bevolking beschikt over de luxe die vroeger alleen voor de zeer rijken was weggelegd. Daarnaast is er een aanzienlijke groep die al jaren lang aan het wegglijden is uit de middenklasse en er dus op achteruit gaat. Dit is heel verwarrend voor Amerikanen, die als ideologie hebben dat we hier met ons allen een middle class maatschappij hebben. Onderlinge solidariteit is altijd al een zwak punt van Amerikanen geweest, met in deze tijd des te schrijnender gevolgen. Er is geen algemene ziektenkostenverzekering, er is niet de mogelijkheid, zoals in Zweden, voor werkende ouders om zes uur per dag te werken. Het is hier veel meer een kwestie van alles of niets. Ofwel je moet fulltime werken in de langste werkweek van de geïndustrialiseerde wereld (behalve Japan) of je bent werkloos, en dan wordt het al heel snel armoede. Voor werkende ouders is dat heel moeilijk.'

In het begin van de eeuw groeiden er evenveel kinderen op in een-ouder-gezinnen als nu. Alleen kwam het toen doordat mensen op veel jongere leeftijd overleden. Is er voor u geen verschil tussen de manier waarop je een van je ouders kwijtraakt, hetzij scheiding of dood?

'Ik wil niet alles op een hoop gooien, alleen aangeven dat het verschijnsel 'eenoudergezin' niet bepaald uniek in de geschiedenis is. Als kind ben je beter uit met een vriendschappelijke scheiding dan met de dood van een ouder. Maar het kan moeilijker zijn te leven met een bitter gevecht tussen ouders over wie de voogdij krijgt of die elkaar voortdurend zwartmaken dan met de dood van een van hen. Het is moeilijk te generaliseren, want het zijn sterk contekst-gevoelige gebeurtenissen.

Met scheidingen zou het zo geregeld moeten zijn als in de staat Washington. Er mag daar over niets onderhandeld worden, voordat er overeenstemming is over wat er met de kinderen moet gebeuren. Niet het recht op scheiding zelf wordt daarmee beknot, maar de prioriteiten worden zuiver gesteld. Pas in een later stadium komt de verdeling van materiële goederen en geld aan de orde.

Amerikanen hebben de neiging om zeer hoge eisen te stellen aan hun gezin en aan hun partner en ze worden des te woedender, als het mislukt of als er iets tegenzit. In vergelijking met Europeanen zijn ze minder in sociale netwerken buiten het directe gezin ingebed. Hun hele ziel en zaligheid leggen ze in hun partner. Dit leidt dan juist tot extra bittere scheidingen. Ook zijn Amerikanen meer dan wie ook geneigd tot personaliseren. Als er iets mis gaat in het leven, nemen ze dat altijd een persoon kwalijk. Ze geven de schuld aan hun ouders, die hen verkeerd hebben opgevoed, of aan hun partner of aan zichzelf, maar ze hebben weinig oog voor maatschappelijke omstandigheden.'

Dat vind ik juist wel sympathiek, niet zozeer om anderen de schuld te geven, maar jezelf verantwoordelijk te stellen. Dat maakt Amerika ook tot zo'n energiek land.

'Het heeft veel voordelen, die nadruk op eigen verantwoordelijkheid, maar in periodes zoals nu, met grote structurele veranderingen, zou er een beter sociaal vangnet moeten bestaan, meer sociale zekerheid en in ieder geval ziektekostenverzekering. Wat je ziet is dat de slachtoffers die vallen onder werkloosheid niet alleen door zichzelf maar ook door anderen als zelf verantwoordelijk worden beschouwd. Het is kortom hun eigen schuld. Terwijl bij ons de werkloosheid lager is dan in Europa, leven er meer mensen in armoede. Het wordt op een persoonlijk niveau geïnterpreteerd, ofwel door schuldbesef, ofwel door anderen tot zondebok te benoemen.'

Wat ik grappig vond in uw boek was de beschrijving van het 'I'm OK, you're not OK' mechanisme' vooral als het over gezinswaarden gaat. Iedereen maakt zich zorgen over gebroken gezinnen en ongesuperviseerde kinderen en gebrek aan contact tussen volwassenen en hun ouders, maar zelf doen ze het allemaal goed.

'Dat is waar. En de meesten doen het ook inderdaad goed. Een deel van die abstracte bezorgdheid is terug te voeren op de media. Als je naar het lokale nieuws kijkt op de tv, krijg je vier minuten lang gruwelverhalen over incest, zinloze moorden, allerlei soorten geweld. If it bleeds, it leads is daar het motto. En daarna krijg je een minuut reclame, waarin de fuzzy gezinnetjes mogen opdraven. Die combinatie creëert een soort belegerde-veste-mentaliteit. De mensen worden angstig en trekken zich terug op wat ze denken dat hun zekerheid is. Totdat er ergens een spaak in het wiel komt en dan is het ineens niet meer OK.

Amerikanen hebben altijd armoede verklaard door een beroep te doen op I'm OK, you're not. Ook in de vorige eeuw na de burgeroorlog, toen de armoede groot was en de maatschappij gewelddadig, werd de oorzaak gelegd bij falende gezinswaarden.'

Een andere mythe die u ontzenuwt is die van het self-supporting gezin, dat uit de tijd van de pioniers stamt.

'De ontwikkeling van de frontier in het westen viel samen met de overgang naar een loonarbeid-maatschappij, waarin de beperkingen van een corporatief systeem werden verlaten. Het gevolg hiervan was dat het idee ging leven dat gezinnen het heft in eigen hand konden nemen (in tegenstelling tot Europa) en alles zelf konden klaren. Dit was vanaf het begin een mythe. De grote trek naar het westen was in feite gesubsidieerd door de regering, en ironisch genoeg was het het begin van overheidsbemoeienis met het maatschappelijk leven. Het leger speelde een grote rol door de helft van Mexico in te pikken en de diverse indianensamenlevingen te verwoesten. Toen subsidieerde de regering alle transport- en communicatielijnen, de irrigatiesystemen en de aanleg van dammen; het land werd ver onder de marktprijs verkocht aan individuen; er werden subsidies verstrekt om bedrijven en winkels op te zetten. Dat is de grootste ironie van Amerika: we hebben onze hele eigenaardige Amerikaanse ideologie van 'rugged individualism' gebouwd op het beeld van de eenzame pionier die in de wildernis een bestaan voor zichzelf en zijn gezin uitkerfde, terwijl het in werkelijkheid een onderneming van de regering was.'

In uw analyse legt u sterk de nadruk op sociaal-economische invloeden. Hoe plausibel dit ook lijkt, ik werd er ook een beetje moedeloos van. Aan de economie valt maar met kleine beetjes te wrikken.

'Het erkennen van de invloed van sociaal-economische factoren vermindert de druk op het individu. In mijn visie maakt dat iemand niet machteloos, integendeel, ik zie het meer als 'de duimschroeven een beetje losdraaien'. Het geeft ook de gelegenheid om het beleid beter af te stemmen op diverse behoeften. Voorbeeld: zodra je erkent dat een aantal problemen die gelieerd zijn aan echtscheiding of een-oudergezinnen structureel van aard zijn en niet persoonlijk, dan wordt het makkelijker de notie te verlaten dat een-ouder-gezinnen gedoemd zijn tot ellende. Er komt dan ruimte om te analyseren wat de gebieden van kracht en wat de gebieden van zwakte zijn. Uit onderzoek zijn een aantal bevrijdende resultaten gekomen. De zwakke punten van eenoudergezinnen zijn bijvoorbeeld dat ze minder tijd besteden aan contact met leraren op school. Ook houden ze minder toezicht op het maken van huiswerk. Wanneer hun kinderen tieners worden, is het voor hun moeilijker om bepaald gedrag te verbieden – met twee ouders sta je nu eenmaal sterker. Aan de andere kant hebben ze ook sterke punten. Vaak praten ze meer met hun kinderen. Twee ouders zijn geneigd met elkaar te praten 's avonds bij het eten. Een-ouder-gezinnen met een redelijke financiële positie ervaren minder stress in de babytijd dan twee-ouder-gezinnen. Zoveel mannen in twee-ouder-gezinnen zijn wrokkig over het feit dat hun vrouw haar aandacht van hem naar de nieuwe baby verlegt. Veel latere scheidingen hebben hun wortels in deze vaak moeizame fase in een huwelijk, waarin een competitie wordt uitgevochten tussen de man en het kind.

Wanneer je dat eenmaal weet, kun je zeggen: zo kun je je sterke punten optimaliseren, en zo kun je je zwakke punten bijschaven.

Niet dat deze inzichten wondermiddelen zijn, maar het kan een startpunt zijn om situaties te verbeteren. Hoe meer je erkent dat mensen deel uitmaken van een brede sociaal-economische structuur, hoe minder je in algemene termen hoeft te moraliseren over gezinswaarden en hoe concreter je hulp kunt bieden.'

De Amerikaanse maatschappij krijgt intussen een steeds meer geatomiseerd karakter. Individualisme als ideologie lijkt verre van op de weg terug. Hoe zou je die trend kunnen ombuigen?

'Het verval van gemeenschapsinstituties, zoals de kerk en andere sociale netwerken binnen een buurt is als verklaringsgrond veel belangrijker dan pakweg de onverantwoordelijkheid van zwarte mannen of de invloed van het zwarte matriarchaat. Het is een enorme opgave om die gemeenschapsinstituties weer op poten te krijgen en daar ligt dan ook een taak voor de overheid. Er moet in die buurten geïnvesteerd worden en niet te vergeten de infrastructuur. Er wordt veel meer geld besteed aan de suburbs dan aan de binnensteden. Dat proces is al sinds de naoorlogse jaren bezig, met een kleine onderbreking gedurende de sociale programma's in de jaren zestig, maar ook toen werd er relatief minder geld besteed aan banen, huizen of speelplaatsen, maar lag de nadruk meer op bestrijding van racisme en werden er mensen geholpen om de binnensteden te verlaten en in de suburbs een nieuw bestaan op te bouwen, met als gevolg dat de zaak in de stad des te harder verpauperde. De binnensteden zijn gedurende tientallen jaren systematisch ontdaan van hun menselijke, economische, fysieke en sociale reserves. Wel verrezen er halfweghuizen en methadon-hulpposten, waardoor de buurten nog meer het karakter van een jungle kregen. Daar kunnen gezinnen niet meer tegenop.'

Maar middle-class suburbia hoort ook niet bij de prettigste woonomgevingen. Er zijn geen winkels, je kunt je alleen maar per auto verplaatsen, tieners kunnen nergens heen.

'Dat is waar. Het land wordt steeds geatomiseerder, en we beginnen nu te beseffen hoeveel kosten dat met zich meebrengt. Maar de Amerikaanse hang naar individualisme is allesdoordringend. Het heeft veel weg van een verslaving. Het is een vicieuze cirkel. Hoe minder er sprake is van een gemeenschap waarin je leeft, hoe sterker men zich vastklampt aan het gezinsbastion en hoe kwetsbaarder dat mini-samenlevinkje wordt.'

Beatrijs Ritsema

Stephanie Coontz: The Way We Never Were. American Families and the Nostalgia Trap. Uitgever Basic Books/HarperCollins. $ 27

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Gewonde gevoelens

Beatrijs Ritsema

De Amerikaanse versie van zakdoekje leggen heet 'duck, duck, goose' en deze klassieker onder de kringspelletjes wordt op school nog steeds enthousiast gespeeld door kleuters en iets oudere kinderen. Zoals zoveel spelletjes heeft ook dit zijn hachelijke kanten. Je loopt als kind het risico de hele sessie lang niet uitgekozen te worden om het rondje om de kring heen te rennen. Daarom wordt dit spel zorgvuldig gestuurd door de toezicht houdende schooljuf. Dat gaat zo: 'Nee Craig, Nickie heeft al een beurt gehad, kies maar uit Alexandra of Will of Stevie.' Het spel is afgelopen als iedereen een keer aan de beurt is geweest, niet meer en niet minder.

Het is een gang van zaken waar niet zo veel bezwaar tegen te maken valt, zeker niet wanneer het vierjarigen betreft. Maar hoe ouder de kinderen, hoe bedenkelijker de inmenging van bovenaf met het spelen. Een paar jaar geleden verscheen er een boek van de kinderpsycholoog Virginia Paley, getiteld You Can't Say You Can't Play (ook vertaald in het Nederlands), waarin precies deze houding als opvoedkundig principe werd gepropageerd. Op de school waar Paley werkte werd de regel ingesteld dat geen enkel kind een andere kind mocht afwijzen, als het wilde meespelen. De regel zou even vanzelfsprekend moeten zijn als het bekende 'niet slaan, niet vechten, niet elkaar uitschelden'.

De ijzeren discipline van het met de armen over elkaar zitten en verboden te spreken in de klas is overal verdwenen. Daarvoor in de plaats is een veel zachtere en vooral goedbedoelende bemoeienis gekomen: eentje die niet zozeer op gedrag alswel op gevoelens is gericht. Ik weet niet of het onderwijzend personeel op de school van mijn kinderen bekend is met de ideeën van Paley, maar dat het er uiterst beschaafd aan toe gaat is duidelijk. Nooit zie je kinderen vechtend over het schoolplein rollebollen. Ze zijn aardig en voorkomend tegen elkaar. Je hoort ze 'sorry' en 'thank you' tegen elkaar zeggen. Aan de ene kant is het allemaal erg schattig, aan de andere kant heeft het ook iets totalitairs. Zoals mijn hart zich samenknijpt bij het zien van een filmscène, waarin een bruut van een meester een schoolklas aan het dresseren is, overvalt me soms een onbehaaglijk gevoel bij de aanblik van zoveel aanminnigheid in en om de school. Die onderwijzeressen moeten er heel wat energie in steken om het zo gezellig te krijgen. Alle activiteiten op school zijn erop gericht om onaangename gevoelens te vermijden. Niet alleen moet het leren zelf leuk zijn, ook de kinderen onderling mogen elkaar niet te na komen en daar wordt strikt op toegezien.

Het voordeel van deze omzwachtelende benadering is dat gruwelijke verschijnselen als gepeste of genegeerde kinderen zich niet voordoen. Het nadeel is dat elk conflict van bovenaf beslecht wordt, zodat de kinderen nauwelijks ervaring opdoen met frustratie of met het zelfstandig oplossen van een sociale aanvaring. Wel nemen ze het bijbehorende jargon over. Van kinderen van een jaar of zes verwacht je dat ze met elkaar spelen, ruzie maken, weglopen en een uur later hun woede weer vergeten zijn. Merkwaardig genoeg werkt dat niet zo. 'I don't want to play with you, because you hurt my feelings yesterday' zei een buurjongetje tegen mijn zich van geen kwaad bewuste zoontje. Ik stond versteld. Welk kind praat er nu op zo'n therapeutische manier over zichzelf? Maar ja, zo gek is dat misschien niet, als je de hele dag op school van de juf te horen krijgt: 'Be nice to your friends. We don't want to hurt each other's feelings, do we?'

Toen Walt Disney's film Fantasia vorig jaar opnieuw werd uitgebracht, liepen de actiegroepen te hoop om te protesteren tegen kwetsende passages. Ouders vonden 'Nacht op de kale berg' te angstaanjagend voor kinderen. Dieters United maakte bezwaar tegen de in tutu's gehulde dansende nijlpaarden, omdat dikke mensen daarmee belachelijk gemaakt werden. Milieu-activisten waren gepikeerd over de water-verspilling in het fragment 'Mickey als tovenaarsleerling'. Christelijk fundamentalisten veroordeelden de in beeld gebrachte evolutie. De anti-drug lobby vermoedde drugspropaganda achter de scène van de dansende paddestoelen in de Notekrakerssuite.

Het leger der gekwetsten groeit gestaag en ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ze zich minder gekwetst zouden voelen als ze ook eens overgeslagen waren bij het zakdoekje leggen.

Artikelen in NRC-column.


Bergafwaarts

Beatrijs Ritsema

Betty Friedan (72) heeft een ontdekking gedaan: ouderdom ligt niet zo goed in 'de' maatschappij. In haar nieuwe boek <c> The Fountain of Age <l> probeert ze een soort beweging aan te zwengelen ter bevrijding van 65-plussers uit de neerdrukkende stereotypen die voor deze leeftijdsgroep klaarliggen. Maar er is een verschil tussen vrouwen die zich in 1963 als groep aangesproken voelden door <c> The Feminine Mystique <l> en de leeftijdscategorie der gepensioneerden. De belemmeringen voor vrouwen kwamen overwegend van buiten, de beperkingen van de ouderdom vallen samen met onvermijdelijke aftakeling.

Hele rissen senioren heeft ze geïnterviewd, de een nog kwieker en ondernemender dan de ander. Ik werd er plaatsvervangend moe van, terwijl ik nog geen veertig ben. Allemachtig! Als je het eindelijk zonder al teveel kleerscheuren tot 75 jaar hebt gebracht, moet je dan echt veertig uur per week bezig zijn met het regisseren van een dansgezelschap voor bejaarden en daarmee door het land toeren, of jezelf storten in het vrijwilligerswerk ten behoeve van seksueel misbruikte kinderen?

Al deze swingende voorbeelden dienen ter bezwering van de angst en afkeer die opgeroepen worden door het verschijnsel ouderdom. Eigenlijk wil niemand er iets mee te maken hebben. Friedan somt de bekende illustraties van de seniorofobie op. Van de honderd televisiereclames brengen maar twee procent 65-plussers in beeld. In dramaseries op de tv of in films idem dito. Foto's in tijdschriften? Geen oudje te bekennen. Wordt er eens een artikel aan een beroemd oud persoon gewijd, staat het vol met foto's van twintig jaar geleden. Als er aandacht in de media gewijd wordt aan ouderdom, dan gaat het onveranderlijk over verpleeghuizen, eenzaamheid, dementie en andere akelige ziektes. Kortom altijd narigheid, nooit eens iets opbeurends.

Betty Friedan wil het imago van de ouderen opvijzelen, zodat niet alle 65-plussers automatisch in het hokje der zielige hulpbehoevenden terecht komen. Het is alleen jammer genoeg een windmolengevecht, omdat je toch altijd twee soorten van ouderen blijft houden: degenen die voor zichzelf kunnen zorgen en degenen die dat niet kunnen. In de categorie 65 tot 75 jaar overheersen de onafhankelijken. Dit zijn de mensen die op een kinderkaartje in de tram mogen, korting krijgen in musea en de trein, overwinteren in warme streken, geld en tijd hebben voor verre reizen in het laagseizoen, als het niet zo druk is bij de ruïnes der Azteken. Het zijn dezelfden die zich met succes verzetten tegen gedwongen VUT-regelingen of actiegroepen oprichten tegen leeftijdsdiscriminatie op het werk. Objectief gezien mogen zij dan onder 'de ouderen' vallen, ze voelen dat niet zo. Het feit dat ze een gerimpelde schildpaddenkop in de spiegel zien, betekent trouwens niet dat ze die ook graag in tv-reclames of tijdschriften willen tegenkomen. Krijgt een gebochelde een mentale opkikker bij het aanschouwen van een andere gebochelde? Welnee, net als de rest van de mensheid ziet hij ook liever een mooie, jonge meid. Deze groep van jongere ouderen hoeft helemaal geen hart onder de riem gestoken te krijgen, want zij hebben alle zeggenschap over hun leven en geld en macht genoeg om precies te doen waar ze zin in hebben.

Boven de 75 jaar wordt het moeizamer. Niet doordat de onophoudelijke kleinering van bejaarden door de maatschappij en de media eindelijk zijn beslag krijgt, maar doordat de stereotiepen vlees worden. Het gaat bergafwaarts en nog onafwendbaar ook. De zorgelijke artikelen over incontinente dementen in verpleeghuizen, over degenen die gekluisterd zijn aan rolstoelen, die wegkwijnen onder de kanker, last krijgen van doofheid en geen belang meer stellen in de krant, gaan niet over de viefe 65-plusser die aan het begin van <c> the golden years <l> staat, maar over de 80-plusser die voor de poorten van de dood staat. En aangezien de gemiddelde levensverwachting nu op 78 jaar ligt, betreft het hier flinke aantallen mensen.

Wat me tegenstaat in de pogingen om de ouderdom als levensfase op te waarderen en als een zoveelste kans tot innerlijke groei en zelfontplooiing aan te merken, is het impliciete idee dat mensen hierin peroonlijk een keus hebben. Wie actief blijft, hoeft niet af te takelen. Maar dat is een ordinaire leugen. Als mensen echt iets te kiezen hadden, zouden ze allemaal 35 jaar blijven en geen dag ouder.

Artikelen in NRC-column.


Het wezen van de moraal

THE MORAL SENSE

door James Q. Wilson

Uitgever The Free Press, 313 p., $ 22.95

In een land (Amerika) en een tijd (eind 20ste eeuw), waarin groeiende ongerustheid heerst over het verval van traditionele waarden en vooral de stijging van criminaliteit, is het verfrissend een boek te lezen van iemand die de omgekeerde weg bewandelt. In plaats van zich af te vragen waar de escalatie van geweld en andere misdrijven vandaan komt, verdiept James Q. Wilson zich in de vraag hoe het eigenlijk komt dat de meeste mensen zich wel aan de wet houden, hun plichten vervullen, hun kinderen redelijk goed opvoeden, kortom het egoïsme binnen te perken weten te houden.

Zijn boek The Moral Sense is een verhandeling over het wezen van de moraal. Wilson (professor of Management and Public Policy aan de UCLA universiteit in Californië) benadert zijn onderwerp vanuit diverse disciplines. Hij modelleert zijn theorie met elementen uit de filosofie, de geschiedenis, sociaal-psychologisch onderzoek, culturele antropologie en biologie. Dit brede scala van bronnen en invalshoeken bergt het gevaar van zielloos eclecticisme in zich, maar Wilsons eigen ideeën zijn hiervoor te uitgesproken. Hij laat tegenstanders van zijn opvattingen niet ongenoemd, maar gaat er juist mee in debat om zijn argumenten aan te scherpen. Dit geeft het boek het karakter van een innerlijke monoloog met een grote gedrevenheid, terwijl tegelijk het informatieve gehalte hoog genoeg ligt, zodat het geheel niet in een oratio pro domo uitmondt.

Wilsons hoofdstelling is dat de 'moral sense', het gevoel voor goed en kwaad, aangeboren is. Het is een menselijke faculteit die goeddeels op een lijn te stellen is met de drang tot overleven of tot seks. Zonder de neiging om onderscheid te maken tussen goed en kwaad zou de mensheid zich als soort niet hebbben kunnen handhaven, laat staan zich ontwikkelen tot de oppermachtige diersoort op aarde. Om dit te staven beroept hij zich op de evolutietheorie: de geneigdheid morele onderscheiden te maken moet op de een of andere manier al in een ver verleden nut hebben afgeworpen – zo niet, dan zou natuurlijke selectie de individuen uitgerangeerd hebben die beschikten over nutteloze eigenschappen als sympathie, zelfbeheersing of rechtvaardigheid, ten faveure van degenen die geneigd waren tot meedogenloosheid, onmiddellijke behoeftebevrediging en egoïsme.

Het grootste nut van de moraal, en ook de reden waarom dit als geneigdheid in de evolutiesoep naar boven is komen drijven, ligt dicht bij huis: de algemeen menselijke bereidheid om het nageslacht gedurende vele jaren te verzorgen. Het kost een ongelooflijke hoeveelheid tijd, moeite en energie om een pasgeborene tot zelfstandigheid op te voeden. Als ouders niet beschikken over een minimale vorm van plichtsgevoel en mededogen, als ze niet in staat zijn tot de geringste zelfopoffering, dan loopt het al gauw volkomen spaak met het nageslacht.

Cultureel antropologen met hun principiële interesse in de verschillen tussen culturen (een voorkeur die uiteindelijk leidde tot de even bloedeloze als verwerpelijke ideologie van het cultureel relativisme) zijn geneigd weinig betekenis te hechten aan deze fundamentele overeenkomst. Zoals Clifford Geertz het stelde: 'Dat overal ter wereld mensen kinderen krijgen en grootbrengen, dat iedereen een elementair besef van mijn en dijn kent (..) doet nauwelijks ter zake als je een beeld van de mens wilt schetsen dat meer is dan een cartoon.' Maar, voegt Wilson eraan toe: 'Misschien zijn deze feiten niet zo belangrijk om een ''beeld van de mens te schetsen'', maar ze zijn van uiterst belang om de morele natuur van de mens te begrijpen. Bij deze feiten verbleekt al het andere, zelfs de indringende beschrijving van een Balinees hanengevecht, tot een cartoon.'

Behalve het grootbrengen van kinderen zijn er twee andere door de moraal ingegeven universele patronen en dat zijn het taboe op incest en het taboe op moord. In alle culturen vallen deze gedragingen buiten de orde (ook in de door Colin Turnbull ten onrechte als liefdeloos beschreven stam der Ik uit Noord-Oeganda). Ook al staat de ene cultuur wat losser tegenover bloedvergieten dan de andere, nergens is het zo dat iemand een stam- of dorpsgenoot zomaar om het leven kan brengen omdat hij daar toevallig zin in heeft, zonder dat daar sancties tegenover staan.

Wilson onderscheidt vier aspecten aan de morele zin. Dit zijn mededogen, rechtvaardigheid, plichtsgevoel en zelfbeheersing en ze komen voort uit de behoefte aan verbondenheid, die zoals onderzoek naar het gedrag van zuigelingen heeft aangetoond, al vanaf de geboorte aanwezig is. In een van die experimenten hing de psycholoog Andrew Meltzoff geruime tijd boven de wieg van enkele dagen oude baby's, terwijl hij zijn tong uitstak, zijn lippen uitstulpte of met zijn vingers kronkelde. Al deze gedragingen werden door de baby's geïmiteerd, terwijl baby's die niet aan Meltzoffs clowneske gebaren werden blootgesteld het gedrag niet vertoonden. Imitatie is de motor achter sociaal gedrag – het vormt een brug tussen het zelf en de ander.

De imitatieneiging van het jonge kind is een belangrijk mechanisme om de eisen die het ouderschap stelt een beetje draaglijk te houden. Glimlachen doet zich spontaan voor na een aantal weken, maar de verrukte reactie van de ouders op dit eerste teken van affectie zorgt ervoor dat lachen en oogcontact maken al snel verankerd wordt in het arsenaal van gedragingen, waarmee de baby invloed op zijn omgeving probeert uit te oefenen. Lang voordat het kind kan praten, vaak al met een maand of acht, negen, begint het aan anderen dingen te offreren: hapjes voedsel of stukjes speelgoed. Het kind doet dit op eigen initiatief, maar tegelijk is het zuivere imitatie van wat het gedurende zijn eerste levensjaar heeft meegemaakt. Op die manier wordt op een tamelijk automatische manier de grondslag voor sociaal gedrag gelegd (troosten, iets aardigs voor een ander doen) zonder dat daar expliciet behavioristische mechanismes voor nodig zijn. Volgens de behavioristische leertheorie staat elke vorm van leren in verband met ofwel straf ofwel beloning. Maar een heleboel sociaal-wenselijk gedrag doet zich spontaan voor bij kinderen, omdat ze de neiging hebben te imiteren, zoals sommige honden de aandrift hebben om te apporteren (dat hoeft hun ook niet geleerd te worden).

Dit betekent niet dat opvoeden een fluitje van een cent is omdat kinderen vanzelf al tot het goede en het edele geneigd zijn (het idee dat de eigen kamer opgeruimd moet worden is bijvoorbeeld beslist niet aangeboren), maar het verklaart wel dat er relatief zo weinig kinderen opgroeien tot misdadigers of onaangename egoïsten. Ook het begrip rechtvaardigheid manifesteert zich vaak al op zeer jonge leeftijd. Ouders moeten peuters en kleuters duizend keer voorhouden dat ze hun speelgoed moeten delen, voordat het muntje doorvalt, maar een tweejarige kan al brullen dat 'het niet eerlijk is!' als hij ziet dat zijn vriendje tien koekjes op z'n bordje heeft liggen en hijzelf maar één.

De vier aspecten van de moraal kennen verschillende prioriteiten in verschillende culturen. Geen enkele cultuur mist een van de vier, maar in de westerse wordt meer waarde gehecht aan mededogen en rechtvaardigheid, terwijl in de meeste niet-westerse plichtsbesef en zelfbeheersing hoger genoteerd staan. Japan is van dit laatste een duidelijk voorbeeld. Het verschil in belang dat aan deze moraal-aspecten toegekend wordt is af te lezen aan de verschillende opvoedingsstijlen. Het is dezelfde tegenstelling die sociaal-psycholoog Harry Triandis signaleerde in zijn vergelijking van de westerse individualistische cultuur met de meeste niet-westerse collectivistische culturen.

Solidariteit binnen het gezin, de familie, de clan of de stam is historisch of sociologisch gezien niets bijzonders. Onderling vertrouwen en reciprociteit bij het uitwisselen van goederen en diensten zijn noodzakelijke voorwaarden om een soort ordelijke maatschappij in stand te houden, die niet elk ogenblik kan uiteenspatten in een oorlog van allen tegen allen. De vraag die Wilson opwerpt is hoe het komt dat juist in de westerse cultuur de notie ontstond dat morele overwegingen niet beperkt horen te blijven tot familieleden en eventueel stad- of landgenoten, maar zich zouden moeten uitstrekken tot alle mensen waar ook ter wereld. Dit idee dat uit de Verlichting stamt vond aanvankelijk alleen weerklank onder intellectuelen, maar drong toch verbazend snel door in brede lagen van de bevolking in Noord- en West-Europa en in Amerika, met als belangrijk gevolg: de afschaffing van de slavernij (een verschijnsel in veel culturen), wat later de vrouwenemancipatie en nog weer iets later Het Handvest van de Rechten van de Mens.

De grondslag voor dit individualisme (persoonlijke vrijheid en autonomie, respect voor anderen onafhankelijk van ras, religie of sekse, privacy) was al veel eerder gelegd. Wilson noemt de afwezigheid van sterke clans in Middeleeuws Noord-West-Europa als een belangrijke oorzaak. In dat gebied kon een man alleen akkers uithakken uit bos- of heuvelland en was in staat om zelf met zijn vrouw voor het gezin te zorgen; in de meer vruchtbare gebieden rond de Middellandse zee waren sterke clans nodig voor verdediging en om irrigatie te organiseren. In de rest van de wereld maakten (maken) clans voor het individu de dienst uit met hun autoritaire familiestructuren en hun endogame huwelijken. In Europa bestond weliswaar het pachtersysteem, maar de betrekkingen tussen boeren en grootgrondbezitters of edelen waren een stuk zakelijker en minder indringend dan de verhoudingen binnen een clan. Belasting betalen of gedeelten van de oogst afstaan in ruil voor bescherming tegen vijanden, daar kwam het op neer. In Engeland was particulier grondbezit trouwens al in de 13de eeuw een wijdverspreid fenomeen.

Een andere belangrijke invloed was de Kerk. Augustinus had het huwelijk tot sacrament verheven en daarmee was een ban komen te liggen op echtscheiding, overspel en polygamie. Tegen het eind van de zevende eeuw begon de Kerk bezwaar te maken tegen huwelijken tussen familieleden: er kwam een verbod op huwelijken tussen neven en nichten, tussen aangetrouwde familieleden of met pleegkinderen; een verbod op hertrouwen na scheiding en zelfs een verbod om kinderen te adopteren. De achtergrond van al deze restricties is niet helemaal duidelijk, maar de historicus Goody vermoedt dat het de bedoeling was om de gelegenheid tot het voortbrengen van nageslacht in te tomen, zodat er bij kinderloos overlijden meer land aan de Kerk zou toevallen. Anderen wijzen op de inspanningen van de Kerk om het gedrag van de gelovigen los te weken van de controle van de familie en onder haar eigen supervisie te krijgen via de biecht. Hoe dan ook, als het huwelijk een sacrament was, impliceerde dat een vrijwillige aangelegenheid tussen twee personen, niet zozeer gesanctioneerd door de familie als wel door de Kerk. In de 12de eeuw werd het vrije huwelijk (dat wil zeggen: toestemming van de ouders was niet nodig) dan ook per pauselijk decreet ingesteld. Dit leidde tot een flinke invloedsvermindering van ouders en de rest van de familie op de partnerkeuze. En het legde ook de basis voor de latere vrouwenemancipatie, omdat man en vrouw zich vrijwillig aan elkaar bonden.

De vrije partnerkeuze verlegde de nadruk van de familie naar het gezin. Dit had als gevolg dat mensen later trouwden dan in een door clans beheerste maatschappij. Om een gezin te beginnen moest er eerst gespaard worden. Veel meisjes werkten jarenlang als meid en trouwden pas in de loop van de twintig. Dergelijke huwelijken tussen volwassenen hebben een ander karakter dan de door clans voorbeschikte tienerhuwelijken.

Wilson spreekt van 'de twijfelachtige nalatenschap van de Verlichting'. De nadruk op autonomie, rechtvaardigheid en universele sympathie heeft geleid tot een preoccupatie met rechten en een verminderd vermogen tot zelfbeheersing en plichtsbesef. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van een cultuur van commitment naar een cultuur van keuzes. Allerlei denkrichtingen hebben daartoe bijgedragen. In de psychoanalyse kun je je een eind maken aan de verdringingsmechanismes van het superego. Volgens het Marxisme kun je kiezen voor gelijkheid. Maar het idee dat een individu alles voor het kiezen heeft, opvattingen en waarden, tradities, sociale vormen en familiestructuur, is even ijdel als theoretisch. Cultureel relativisme en nihilisme liggen dicht bij elkaar.

Wilson eindigt met een pleidooi voor een goed karakter (in Aristotelische zin, dat wil zeggen door oefening van deugdzaamheid). Zoals je alleen piano kunt leren spelen door het vaak te doen, zo krijg je een goed karakter door van kindsaf aan in moraal te oefenen. Dit is geen ingewikkeld onderwijs, want de morele faculteiten zijn allemaal in aanleg aanwezig. Het is een kwestie van gewoontevorming. Wat belangrijk is, is dat het erop na houden van een goed karakter niet onder het domein van de vrije keuze valt. De moraal is niet zoiets als chocolade-ijs, wat je wel of niet lekker kunt vinden.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Doelloos medelijden

Beatrijs Ritsema

Met het gevoel medelijden is iets vreemds aan de hand: het is een beetje verdacht geworden. Nog niet zo lang geleden bestonden er talloze groepen die onverbloemd in aanmerking kwamen voor medelijden en daar ook in ruime mate van voorzien werden. Te denken valt aan de arme zwartjes in Afrika, ongehuwde moeders, achterbuurtkinderen, alle gehandicapten en zieken en bijna de meeste ouden van dagen. Alleen al de terminologie waarmee deze groepen aangeduid werden heeft nu een hopeloos ouderwetse bijklank.

Medelijden is een ongemakkelijk gevoel. Het is een mengeling van superioriteit en afgrijzen. Degene die zich eraan overgeeft neemt zichzelf als maatstaf om de situatie van anderen te beoordelen, en als de vergelijking gunstig voor de beoordelaar uitvalt, levert dit al snel medelijden op. Het omgekeerde geval, waarin de beoordelaar zichzelf als minder goed af waarneemt, leidt tot afgunst, een gevoel dat juist veel van zijn irrespectabiliteit verloren heeft. Medelijden is gratuït, afgunst slechts de negatief geformuleerde ervaring van onrecht. Iemand die overspoeld wordt door medelijden houdt er in wezen een zelfgenoegzaam wereldbeeld op na, omzoomd met goedkope sentimenten voor degenen die zich buiten de gerieflijke cocon bevinden. Afgunst daarentegen is veel meer een kritische kracht, geassocieerd met heilige verontwaardiging en fiere acties.

Met medelijden hoef je bij niemand meer aan te komen. Gehandicapten roepen om 't hardst dat ze er geen prijs op stellen – ze zijn meer gebaat bij voor hun karretjes toegankelijke opritten naar restaurants en andere openbare gebouwen, aangepaste huizen en gereserveerde parkeerplaatsen. Ongehuwde moeders hebben geen behoefte aan kerstpakketten of tweedehands babykleertjes, maar aan een stevige uitkering. Zelfs de dierenbescherming opereert minder uit zieligheidsoverwegingen dan wel als zaakwaarnemer ter verdediging van de rechten van het dier.

Zodra er rechten in het spel zijn, wordt medelijden een overbodige emotie. Menselijke verhoudingen verliezen aan neteligheid en winnen aan zuiverheid. Niemand hoeft zich meer ongemakkelijk te voelen onder het uitdelen of ontvangen van vrijblijvende filantropie. Er wordt via andere (altijd meer bureaukratische) methodes gewerkt aan het opheffen van de ongelijkheid. Geen zilverdoppen sparen voor lepra-patiënten, maar belastinggelden innen voor ontwikkelingssamenwerking.

Het doel van alle strevingen naar emancipatie en meer rechten voor minderheden is desondanks nog steeds goed vergelijkbaar met de functie van medelijden uitstorten. In allebei de bewegingen gaat het om integratie in de hoofdstroom (wat dat ook mag zijn) of tenminste het overbruggen van een kloof. Of je nu een gulden weggeeft aan een bedelaar of je krachten besteedt aan een project 'woonruimte voor daklozen', er treedt een verkleining van de afstand op, hoe minimaal ook.

Vandaar de gevoelens van onbehagen over separatistische neigingen van minderheden. Separatisme valt niet goed te bevatten voor niet-ingewijden. Een voorbeeld daarvan is de omstreden roep van radicale zijde om een afrocentrisch onderwijsprogramma in Amerikaanse binnensteden, waar de meerderheid van de bevolking uit zwarten bestaat. Afrocentristisch onderwijs is niet in de eerste plaats gericht op academische vaardigheden als lezen, schrijven en rekenen, maar op het kweken van zelfrespect op grond van een gedeelde Afro-Amerikaanse cultuur. Niet-zwarten hebben daar geen boodschap aan, maar ook voor een heleboel zwarten is een dergelijke ideologie niet meer dan een zijspoor, waar ze weinig winst van verwachten als het gaat om het wegwerken van achterstand in sociaal-economisch opzicht.

Voor de meeste minderheden is separatisme toch een randverschijnsel met tamelijk geringe dagelijkse relevantie. Op een uitzondering na en dat zijn de doven. Terwijl alle andere gehandicapten streven naar integratie in de maatschappij (openbare voorzieningen voor rolstoelrijders, Down-syndroomkinderen op de gewone basisschool, leegstand in Het Dorp, anti-discriminatiemaatregelen bij sollicitaties), bloeit het separatisme in de dovenwereld. Althans in Amerika, waar op het ogenblik een merkwaardig debat plaatsvindt over de wenselijkheid van implantatie van een nieuw soort gehoorprothese bij jonge, dove kinderen. Dit hulpmiddel zou in sommige gevallen 95 % doofheid kunnen reduceren tot 60 %. Nog steeds niet geweldig, maar beter dan niets. Maar de belangenverenigingen van doven zien er geen heil in, omdat in hun visie doofheid geen handicap is, maar een andere levenswijze, vergelijkbaar met bijvoorbeeld homoseksualiteit. Het gaat niet aan een homoseksueel om te vormen tot hetero (voor zover dat al mogelijk is) en evenmin hoor je met kunst en vliegwerk van een dove een slecht-horende te maken.

Deze opvatting heeft alles te maken met de recente legitimiteit van gebarentaal als volwaardig communicatiemiddel. De geschiedenis van doven door de eeuwen heen is een treurige. Voor zo ver ze niet als achterlijk werden beschouwd, probeerden medelijdende religieuzen hen de wereld van de horenden binnen te trekken door hen te leren liplezen. Maar met die integratie is het nooit echt wat geworden, gezien het ervaringsfeit dat doven het liefst met doven omgaan en ook meestal binnen de gemeenschap trouwen. Bovendien is liplezen meer mythe dan werkelijkheid.

Aan de ene kant is het een uitkomst, deze opwaardering van de gebarentaal, want dat betekent dat doven geen medelijden meer nodig hebben. Hun leven is niet per definitie minder van kwaliteit dan dat van een horend persoon. Aan de andere kant is het wel erg gebonden aan een subcultuur. Zoals een van de horende ouders die een gehoorimplantatie overwoog voor zijn dove kind het formuleerde: 'Het lijkt wel of ik met de Moonies te maken heb. De belangenbehartigers voor doven verzekeren me dat mijn kind in hun subcultuur gelukkig zal worden en dat ik hem niet in zijn waarde laat, als ik ervoor zorg dat hij een beetje kan horen.'

Het is een verraderlijk soort separatisme, want voor het standpunt van de dovengemeenschap valt best wat te zeggen. Er is niets mis met een doof persoon die een gevarieerd en communicatief leven leidt in de doven-subcultuur. Toch duikt er weer medelijden op, al is het deze keer niet met de doven zelf, maar met de ouders die voor een dilemma staan. Niet dat medelijden iets oplost natuurlijk. Maar onuitroeibaar blijft het wel.

Artikelen in NRC-column.


Moderne overlevingsregels

Beatrijs Ritsema

– Rijd in uw auto altijd met alle portieren op slot.

– Gesloten portieren zullen overvallers er niet van weerhouden een zijraam in te slaan om een greep naar op de voorbank liggende damestasjes te doen. Plaats uw tasje onder de bestuurdersstoel.

– Wees erop bedacht dat verkrachters en overvallers zich graag verkleden als politie-agent.

– Er zijn boeven die een auto, wanneer hij even stilstaat voor een stopbord, van achteren zachtjes aanrijden. Als u eruit komt om de schade op te nemen en verzekeringsgegevens uit te wisselen, springt er eentje in uw auto en rijdt ermee weg.

– Hetzelfde kan gebeuren, wanneer een medeweggebruiker u wijst op een zogenaamde kapotte voorlamp of een niet-werkend remlicht.

– Verlaat daarom onder geen beding ooit de auto, tenzij op een goed verlichte plek waar ook andere mensen rondlopen.

– De helft van de inbraken vindt overdag plaats, terwijl er iemand thuis is. Houd dus ramen en deuren op slot, ook als u thuis bent.

– Laat geen onbekende meteropnemers of klusjeslieden binnen, als ze zich niet kunnen identificeren. Bij onaangekondigd bezoek is het hoe dan ook raadzaam eerst te bellen met de bewuste firma of instantie of het wel snor zit.

– Nodig een vriendin of een buurvrouw uit op de koffie, wanneer er een klusjesman in uw huis bezig is.

– Als dat niet lukt, vraag dan of de klusjesman niet teveel lawaai wil maken, omdat uw man boven ligt te slapen. Of zeg dat hij elk ogenblik thuis kan komen.

– Zorg ervoor dat er een kamer in uw huis is die zwaar vergrendeld kan worden. In deze kamer moet zich een telefoon bevinden, bij voorkeur een draagbare met een ander nummer dan de huistelefoon.

– Laat tasjes, sleutels en portemonnees nooit in het zicht in huis rondslingeren.

– Stel geen computers of dure geluidsinstallaties vlakbij een raam op.

– Verberg juwelen in oude koffieblikken in het keukenkastje. Cheques of girobetaalkaarten nooit in een bureaula, maar in het vriesvak van de ijskast of onderin de wasmand in een oud kussensloop.

– Haal nooit 's nachts geld uit een geldautomaat. Doe het overdag alleen als er meerdere mensen in de buurt zijn. Let er dan nog steeds op dat u niet gevolgd wordt.

– Draag uw tasje kruiselings over het lichaam onder uw jas. Als het te warm is voor jassen, klem het dan onder uw arm.

– Loop niet te dagdromen op straat en zet geen walkman op. Wend de blik niet af van voorbijgangers, maar kijk ze juist aan met een superieure blik. Overvallers en verkrachters zoeken hun prooi eerder onder verstrooide en bangelijke types dan onder vrouwen met een assertieve uitstraling.

– Bewaar een afstand van twee meter, wanneer iemand om de tijd of naar de weg vraagt. Als het ingewikkeld is om uit te leggen, zeg dan dat u het niet weet.

– Negeer alle andere verzoeken om hulp, en helemaal wanneer u zich in een slechtverlichte omgeving zonder omstanders bevindt. Loop of rij door naar een winkel of benzinestation en waarschuw daar telefonisch de autoriteiten.

– Als voorzorg tegen straatoverval of verkrachting door onbekenden moet dit voldoende zijn. Dat neemt niet weg dat de meerderheid van de verkrachtingen door bekenden wordt gepleegd. Vermijd daarom elk onder-vier-ogen-contact met een persoon tegenover wie u ook maar de geringste reserve koestert. Dit geldt zowel familieleden, kennissen, buren als collega's.

– Spreek daarentegen af in openbare gelegenheden, handel het telefonisch af of zorg dat er een derde persoon bij het gesprek aanwezig is.

– Wat voor vrouwen opgaat, is des te sterker van toepassing op kinderen. Denk niet dat u klaar bent als u uitgelegd hebt dat ze niet met onbekenden mee mogen. Kindermisbruik gebeurt vaker door bekenden. Leer ze daarom al vroeg het verschil tussen 'goede' en 'slechte' aanrakingen.

– Als ze dat niet begrijpen, zeg dan dat ze zich helemaal niet moeten laten aanraken.

– Het lijkt misschien erg veel moeite allemaal, maar u moet bedenken dat als brutalen de halve wereld bezitten, de andere helft niet voor de onnozelen maar voor de paranoïden bestemd is.

Artikelen in NRC-column.


Recyclen

Beatrijs Ritsema

Je hebt mensen die het liefst alles bewaren en mensen die graag zo veel mogelijk weggooien. Zelf hoor ik thuis bij de weggoooiers. Op mijn aanrecht houden dingen die er niets te maken hebben het niet langer dan een paar uur vol. In de rest van het huis gelden iets soepeler standaarden, maar toch vormt elke weggooi-handeling een kleine bevrijding uit de kluisters van de materie. Bewaren is neerdrukkend, weggooien is lichtzinnig.

Met een positief etiketje zou je het ordelijkheid kunnen noemen, maar strikt genomen gaat het om luiheid: het is me eenvoudig teveel moeite om een klerenkast voor de helft vol met ongedragen spullen te moeten doorploegen op zoek naar iets bruikbaars; ik heb er geen zin in allerlei waardeloze onzin te moeten verplaatsen, voor ik een nieuwe batterij te pakken heb of een pleister voor een geschaafd kinderknietje.

Deze door luiheid ingegeven ordelijkheid verklaart ook mijn instinctieve weerzin tegen recyclen. Het eerste dat bij me opkomt als ik aan recycling denk, is een huis waarin de aanrecht, alle vensterbanken en schoorsteenmantels vol staan met lege blikjes, die in vrolijke kleuren beschilderd zijn om ooit als pennehouders te dienen. Ook stikt het er van de lege yoghurt-containertjes, waarin armzalige stekjes van chlorofieten opgekweekt worden, lege flessen die als kandelaar fungeren en grote stapels jaargangen van de Libelle (handig voor recepten en breipatronen).

Dit is een beetje flauw van me, want iedereen weet dat onder recyclen iets veel fundamentelers wordt verstaan: glasbakken, de inzameling van plastic en aluminium, het erop nahouden van een aparte (gemeen stinkende) bak voor organisch afval (die niet vaker dan eens per twee weken wordt opgehaald), hergebruik van oud papier, en, de edelsteen onder de recyclingshandelingen: het gebruik van katoenen in plaats van wegwerpluiers. Het is allemaal even nobel en toch blijf ik wantrouwig. Neem bijvoorbeeld de wegwerpluier. Een uitvinding die als geen ander heeft bijgedragen tot het comfort van moderne ouders (en hun baby's). Maar de milieubeweging wil de consument doen geloven dat wegwerpluiers 5 tot 12 % van het totale huishoudelijk afval uitmaken en daarmee een onverantwoord zware druk op het milieu leggen.

De Amerikaanse afvalarchaeologen Rathje en Murphy hebben door middel van opgravingen in vuilnisbelten vastgesteld dat luiers slechts 1 à 1.5 % van het totale afval uitmaken. We hoeven dit onderzoeksresultaat niet voetstoots over te nemen (Amerikanen zijn tenslotte notoire weggooiers, wat zou betekenen dat het aandeel luiers op de afvalhoop relatief kleiner is), maar we kunnen het makkelijk voor Nederland uitrekenen. Dit gaat als volgt: Toen ik nog een tweepersoonshuishouden vormde, voor de komst van ons eerste kind, zette ik elke week twee vuilniszakken op straat. Toen de baby eenmaal daar was, werden dat er drie, ofwel een afvaltoename van 50 %. Nu worden er jaarlijks dertien baby's geboren op 1000 inwoners. Deze 1000 inwoners bevinden zich in 400 huishoudens, want het gemiddelde huishouden in Nederland bestaat uit 2.5 persoon. Als ik mijn eigen vuilniszakkengedrag als gemiddeld beschouw, volgt daaruit dat 400 huishoudens gemiddeld 800 zakken buitenzetten per week, en daar komen dan 13 zakken bij voor elk huishouden waarin zich een baby bevindt. Dit aantal van 13 moet met een factor 2.5 vermenigvuldigd worden, omdat het 2.5 jaar duurt voor een kind zindelijk is. Dit levert 32 zakken vol met luiers op, hetgeen op een totaal van 832 neerkomt op een aandeel voor de wegwerpluiers van iets minder dan 4 %.

Moeten we ons nu echt in bochten gaan wringen met die smerige, rode billetjes veroorzakende, katoenen kledderlappen, die bovendien ook een niet onaanzienlijke hoeveelheid energie kosten in de zin van heet water om ze schoon te krijgen en benzinekosten in geval van luiercentrales, en oppervlaktewater vervuilende wasmiddelen, louter en alleen om tot een besparing van 4 % afval te komen? Ik weet wel betere dingen om me schuldig over te voelen. Kranten en tijdschriften lezen bijvoorbeeld. Volgens diezelfde Rathje en Murphy maakt oud papier ongeveer 40 % van het afval uit. Dit stemt somber, maar ik lees er geen krant minder om. Wel zette ik altijd oude kranten apart (in lege pamperdozen, handig!) op straat voor de oud-papierhandel en maakte ik trouw mijn tochtjes naar de glasbak.

Hier in Washington draait sinds een jaar ook een recycling-programma, en ik ben de beroerdste niet, en heb gelukkig ook een grote keuken, dus ik doe mee met de kranten in papieren zakken en het blik, het glas en het plastic in blauwe, biologisch afbreekbare (?) plastic supermarktzakjes. Niet dat ik er veel vertrouwen in had, want hoe zit het eigenlijk met de resten mayonaise en jam in de glazen potjes (of moet je soms alles eerst schoonschrobben – dat kost ook energie) en de etiketten op de blikjes en potjes (die krijg je er met geen mogelijkheid vanaf) en het lood op de wijnflessen, en de kleuren-reclamefolders die in de kranten verstopt zitten? Maar mijn verstand stond pas echt stil, toen ik op een gegeven moment zag hoe de ophalers alles bij elkaar in de recycling-vrachtwagen mikten en hoe de perser de rotzooi nog eens lekker aanstampte. Al snel verschenen verontruste brieven in de krant, waarna een woordvoerder van de gemeente helderheid schiep: al het te recyclen spul gaat naar een stortplaats, waarop gemeentewerkers rondlopen die alles weer uit elkaar pluizen, glas bij glas, papier bij papier, enzovoort.

Voelde ik me bedrogen? Nauwelijks, want ik wist allang dat de oud-papierhandel in elkaar gestort is, sinds elke gemeente zich op het inzamelen van kranten heeft gestort. Met oud papier valt tot op zekere hoogte iets te doen: je kunt er cornflakes-pakken van maken, autoportieren van binnen mee opvullen en (voor 30 %) nieuwe kranten van maken. Maar het aanbod is onnoemelijk veel groter dan de vraag. Idem voor gebruikt glas en plastic. Eigenlijk is alleen aluminium rendabel, in die zin dat de kosten van blikjes recyclen opwegen tegen de baten.

Wat mij ergert aan de recycling-beweging is dat ze de burgers blijft bestoken met vrome regels voor goed gedrag, terwijl zich aan de andere kant een stuwmeer van onbruikbare rotzooi vormt, waar niemand vooralsnog mee uit de voeten kan. Ware ik trouw aan mijn eigen leer, ik zou alles bij elkaar in een zak mieteren, maar ja, je voelt je ook weer zo'n milieu-barbaar, als je als enige van de straat niet je blauwe zakjes buiten zet op woensdag. Dus maak ik mijn loze gebaar terwille van de maskerade die voor recycling doorgaat.

Artikelen in NRC-column.


Bevolkingsexplosie

Beatrijs Ritsema

Een van de punten waarop mensen zich van dieren onderscheiden is het toekomstperspectief. Mensen kunnen bepaalde doelen nastreven, zodat ze in de toekomst er beter uitspringen dan wanneer ze zich uitsluitend laten sturen door de eisen van het moment. Echt heel scherp ligt dit verschil tussen mens en dier nu trouwens ook weer niet. Eekhoorns bijvoorbeeld verstoppen in de herfst nootjes om de schaarste aan voedsel in de winter te overleven. Lastig, althans vanuit menselijk standpunt, is dat ze niet slim genoeg zijn om de bergplaatsen te onthouden. Maar omdat dit voor alle eekhoorns geldt, kan een willekeurig exemplaar lukraak wat zoeken en hij zal altijd wel iets vinden, dankzij de som van alle eekhoorn-inspanningen.

Het menselijk toekomstperspectief is egoïstisch en op z'n best nepotistisch. Er bestaat een onuitroeibare weerzin tegen het betalen van belasting, terwijl het prepareren van de erfenis voor de nabestaanden een voldaan gevoel geeft. Heel rationeel is dit allemaal niet. De mensheid als geheel zou vast meer gebaat zijn bij opheffing van het erfrecht en eerlijke toewijzing van middelen uit een algemene pot, maar niemand die daar in z'n hart aan wil. Ook al zijn je volwassen kinderen in goede doen, je ziet je spaarcentjes na je dood toch liever bij hen terecht komen dan bij het ministerie van WVC.

Pogingen om de menselijke geneigdheid tot bevoordelen van zichzelf en de naasten om te buigen naar een meer abstracte vorm van altruïsme zijn tot mislukken gedoemd. Een voorbeeld van een dergelijke poging is de bevolkingspolitiek van de laatste twintig jaar in China, die, zoals het zich nu laat aanzien, rechtstreeks afkoerst op een fiasco. Het een-kind-gezin wordt nu al twintig jaar lang van overheidswege door de strot van de weerspannige bevolking geduwd en wat is het gevolg? In 1993 is in China de ratio van recentelijk geboren jongetjes ten opzichte van meisjes 120 : 100, terwijl de standaard-verhouding zonder ingrijpen op 105 : 100 ligt.

Meisjes waren in China al nooit populair om te krijgen, maar sinds de voortplanting van hogerhand beperkt is tot één kind per ouderpaar, worden er meer meisjes dan ooit post-nataal geaborteerd, te vondeling gelegd of in het beste geval afgestaan ter adoptie. De laatste jaren is de echo-apparatuur ter diagnose van foetale afwijkingen ineens gepenetreerd in heel China. Er zijn er honderdduizenden van geproduceerd. Elk zichzelf respecterend geboortecentrum heeft er eentje staan. Een echo dient nadrukkelijk niet om het geslacht van de foetus te bepalen, maar een geoefend interpretator kan het vaak wel zien. De praktijk is nu dat de aanstaande ouders de arts enige bankbiljetten toeschuiven, waarop deze de (ongeoorloofde) vraag naar de sekse van de ongeborene beantwoordt. In het geval van een teleurstellende uitslag besluiten de ouders maar al te vaak tot abortus.

Er zijn allerlei redenen om ach en wee te roepen over dit verschijnsel. Je kunt je eraan ergeren dat die Chinezen het maar niet in hun bolle hersens kunnen krijgen dat meisjes evenveel waard zijn als jongens en dat ze zich blijven vastklampen aan archaïsche tradities als dat zonen zorgen voor hun oudgeworden ouders en dochters voor de schoonouders. Dit mag waar zijn – zeker in westerse ogen – maar de gevolgen van een maatschappelijke regulering met te weinig weerklank onder de bevolking lijken nog veel rampzaliger.

Over een jaar of twintig lopen er miljoenen Chinese mannen rond die geen vrouw zullen kunnen vinden. Cynici zullen aanvoeren dat dat een nog veel efficiëntere manier van geboortebeperking is, maar voor hetzelfde geld ontstaat er een akelige maatschappelijke ontwrichting, waarbij het niet ondenkbaar is dat huwbare mannen naar de grenzen trekken om in de buurlanden vrouwen te schaken, of, als het echt een massabeweging wordt, naburige landen militair op te rollen en de vrouwen weg te voeren.

Dit alles in naam van de geboortebeperking om de dreiging van een exploderende wereldbevolking tegen te gaan. Tien jaar geleden was ik zelf nog zo onder de indruk van dit gevaar dat het mij alleszins acceptabel leek om mensen in de zogenaamde derde wereld een radio in het vooruitzicht te stellen als lokkertje om zich te laten steriliseren. Maar intussen ben ik van gedachten veranderd. In de eerste plaats maak ik dat naïeve onderscheid niet meer tussen mensen in het westen en mensen in de derde wereld. Waarom zou de groep in het westen wel mogen doen waar ze zin in hebben en de anderen niet? De belangrijkste reden waarom de gezinsgrootte hier is teruggelopen is dat de oudedagsvoorziening niet meer vanzelfsprekend op de hoofden van de kinderen neerkomt. Iets wat overigens genoeg echtparen er niet van weerhoudt om gezinnen met drie, vier of vijf kinderen te stichten, zuiver omdat ze daar lol in hebben (zie de geboorte-aankondigingen in deze krant). In landen met een minder hoog welvaartsniveau is het altijd nog verstandiger te investeren in een behoorlijk kindertal dan je lot in handen te leggen van een overheid, waarvan je nooit helemaal zeker bent of die haar beloften wel kan nakomen. Zodra de welvaart stijgt in een land, iets wat bijna altijd gepaard gaat met verwestersing van waarden, zakt het kindertal automatisch. Het treffen van dwingende demografische maatregelen tast niet alleen de rechten van de mens aan, maar werkt bovendien averechts.

De dreiging van de wereldbevolkingsexplosie is daarmee nog niet van de baan, maar zo langzamerhand ben ik dat gaan zien als een van die problemen die op een gegeven moment zichzelf wel oplossen. Het is onverstandig van die Chinezen om meer dan één kind te willen in een land dat voor 90 % ongeschikt is voor akkerbouw of veeteelt. Zo is het ook onverstandig van de bewoners van Los Angeles en San Francisco om te blijven zitten, waar ze zitten. (c) The Big One (l) kan zich daar over honderd jaar voordoen, maar ook over twintig jaar of over drie weken. En tenslotte zal dat gedoe van de Nederlanders met die dijken ook vergeefs blijken, want tussen nu en 500 jaar zal het westen van het land zo ver onder de zeespiegel zakken dat na een ramp de Utrechtse Heuvelrug de nieuwe duinen zullen worden. Voor het heil van het toekomstig nageslacht zou het beslist aanbevelenswaardig zijn om nu al als Amsterdammer naar Deventer te verkassen. Maar dat nageslacht is te abstract, een wazig collectief dat niet tot offers brengen uitnodigt. Het probleem met de mensheid is dat ze te weinig op het eekhoorndom lijkt.

Artikelen in NRC-column.


Seksueel maanlandschap

Beatrijs Ritsema

Een paar weken geleden verscheen er een rapport met de resultaten van een grootscheeps landelijk onderzoek naar seksuele intimidatie op de Amerikaanse high schools. Zoals gewoonlijk bij onderzoeken naar seksuele misstanden was alles veel erger dan iedereen in de verste verte gedacht had en het rapport mocht zich dan ook verheugen in ruime aandacht van pers en talkshows. Meer dan drie kwart van de ondervraagde meisjes en 56 procent van de jongens zeiden het doelwit geweest te zijn van ongewenst seksueel commentaar, grapjes of obscene gebaren, terwijl twee derde van de meisjes en 42 procent van de jongens handtastelijkheden te verduren hadden. Ik had al bijna het hele onderzoek terzijde geschoven als het zoveelste voorbeeld van expansie van het slachtofferschap, waarbij deze keer irritant adolescentengedrag werd getoetst aan politiek correcte standaarden, toen ik ineens getroffen werd door een minstens zo opmerkelijke uitslag: twee derde van de ondervraagde jongens en de helft van de meisjes gaven toe dat ze hun medeleerlingen hadden bestookt met seksuele pesterijen.

Dit wierp een heel ander licht op de materie. Als niet alleen de slachtoffers klagen maar ook de beulen de feiten erkennen, dan moet er wel iets aan de hand zijn. De percentages van beide categorieën zijn bovendien zo hoog dat veel tieners zich blijkbaar in beide kampen tegelijk ophouden, nu eens als doelwit, dan weer als bruut.

Het tienerreservaat is nooit een paradijs geweest, maar nu lijkt het wel de contouren van een seksueel maanlandschap aan te nemen. Een snel uitgevoerd vervolgonderzoek op een klein aantal high schools bevestigde dat idee. Representatief voor alle tieners in heel Amerika waren deze interviews niet – daarvoor was de middenklasse ondervertegenwoordigd -, maar de eenstemmigheid onder de ondervraagden was groot genoeg om van een interessante trend te spreken: het dating systeem staat op de helling! Sinds mensenheugenis staat in Amerika de tienertijd in het teken van de date. Ze zijn nog niet goed en wel seksueel ontwaakt, of het leven wordt voor jaren aan een stuk beheerst door de brandende vraag: hoe krijg ik een aantrekkelijke date voor zaterdagavond?

Aan dit op zichzelf onverkwikkelijke dwangsysteem van vrijetijdsbesteding lijkt nu een eind gekomen te zijn, omdat de jongens het laten afweten. Ze willen voor geen goud door hun vrienden gesnapt worden bij een date met een meisje, want dat betekent een afgang. Volgens de standaardopvatting in die kringen zijn meisjes nu eenmaal uit op vaste verkering en jongens op seks en je zou wel gek zijn (en ook een beetje een doetje) om je gerief te bereiken via zo'n arbeidsintensieve omweg. Niet dat deze houding eenzijdig van de jongens afkomt trouwens. Zoals een van de ondervraagde jongens het formuleerde: 'Stap ik op een meisje af in de disco en ik vraag haar op welke school ze zit, roept ze: did you ever hit skins before?' (tienerslang voor 'met iemand naar bed gaan').

Het is wel duidelijk dat omwegen, finesses, versluieringen, kortom alles wat de tienertijd althans retrospectief tot een spannende periode maakt, inmiddels voor passé doorgaan. Alleen Joris Goedbloed ligt nog met een bosje verlepte rozen voor de deur. Alleen Tut Hola houdt vergeefs de wacht bij de telefoon. De anderen komen direct ter zake zonder veel bekommernis of hun daden of woorden wel zullen aanslaan bij de tegenpartij. Vandaar het geklaag over seksuele intimidatie.

Er is één uitzondering op het verdwijnen van de omzichtigheid: de terugkeer van de clandestiene verhouding. Ondanks de verharding van de seksuele omgangsvormen wordt er natuurlijk toch nog wel eens iemand ouderwets en beantwoord verliefd. De oplossing voor dit dilemma ligt dan in het geheim houden van de verhouding. In het openbaar doet zo'n jongen alsof hij niets heeft met het meisje om gezichtsverlies tegenover zijn vrienden te vermijden. Dit doet me sterk denken aan de clandestiene tienerverhoudingen in de jaren vijftig, alleen waren het destijds de ouders die erbovenop zaten. Toen lag het taboe op seks, nu op liefde. Romantiek is uit, cynisme is in.

Vanochtend las ik in de krant dat voor de vijfde keer sinds de recente hittegolf in New York een ontredderd meisje uit het overvolle zwembad is opgevist dat door een groepje baldadige jongens van haar bikini werd ontdaan en onprettig betast. Een geintje, volgens de daders.

Artikelen in NRC-column.