Spring naar inhoud


Kwaliteitsopvoeding

Hoewel de meeste mensen gewoontedieren zijn, zullen ze dat niet gauw toegeven. Zoiets staat een beetje truttig en weinig avontuurlijk. Zelfs de meest saaie kantoorklerk, die jaar in jaar uit met z'n aktetasje achterop naar kantoor fietst waant zich in het diepst van zijn gedachten een onverschrokken wereldreiziger. Het is dat er brood op de plank moet komen voor z'n bloedjes van kinderen, maar anders wist hij het wel: dan kocht hij een motor en reed de horizon achterna.

Kinderen zijn vergeleken bij volwassenen gewoontedieren in het kwadraat. Wordt een groot mens al onaangenaam getroffen, wanneer hij z'n auto niet op z'n vaste parkeerplek – voor de deur – kwijt kan, kinderen raken helemaal van streek als hun knuffelbeertje weg is, als hun middagslaapje er bij ingeschoten is, als een indringer (een kind dat op bezoek is) zich op hun speelgoed stort. Zelf heb ik protesten van mijn kinderen meegemaakt, toen ze in een ander huis onder de douche moesten in plaats van in bad, wat ze thuis gewend waren. Ze protesteerden als het zomer werd en tijd voor korte broekjes en protesteerden ook weer als het herfst werd en tijd voor lange broeken. Ze protesteren nog steeds bij nieuwe recepten die ik uitprobeer, nieuwe babysits die 's avonds komen oppassen of een ander merk tandpasta.

Volwassenen projecteren de meest begeerlijke eigenschappen in hun kinderen. Hun nageslacht ziet er leuk uit, is intelligent, sociaal vaardig en motorisch goed ontwikkeld. In dit rijtje past geen 'gewoontedier', want daar stel je je onwillekeurig iets slooms bij voor, zo'n kind dat niet openstaat voor nieuwe dingen, een beetje stijf, een beetje bangelijk, een beetje, tja, kinderachtig.

Volwassenen die een diepgewortelde hekel hebben aan het gewoontedier in zichzelf en door roeien en ruiten gaan om het bij zichzelf te ontkennen, zijn al helemaal niet geneigd om het bij hun kinderen te accepteren. Uit deze combinatie van hardnekkige ontkenningen komt de zogenaamde kwaliteitsopvoeding voort. De achterliggende redenering gaat ongeveer zo: Wij als ouders zijn veelzijdige, breed ontwikkelde mensen met een interessante carrière waarin we ons ten volle kunnen ontplooien. Elke dag biedt ons nieuwe uitdagingen en wij willen dat onze kinderen een even dynamisch leven zullen leiden als wijzelf, te beginnen met hun verblijf in de baarmoeder.

Zwangerschap werd altijd door geheimzinnigheid en bijgeloof omgeven. Er gebeurt van alles in de baarmoeder, maar je kunt het niet zien en je hebt er ook geen vat op. Het maken van een echo van het ongeboren kind, zoals dat nu routine is, heeft meer controle met zich mee gebracht, maar het is een instrument bedoeld om afwijkingen op te sporen. In de meeste gevallen is alles normaal en dat is prettig om te weten, maar van de echo zelf word je niet veel wijzer. Dat is een wazige momentopname. Vroeger werden zwangere vrouwen aangemoedigd om naar mooie dingen te kijken en aangename gedachten te denken. Dit zou een gunstige invloed op de vrucht hebben. Wie tijdens haar zwangerschap iets heel lelijks aanschouwde, zou een misvormd kind krijgen. Deze gedachte leeft nog steeds voort. Wie nu haar kind een voorzetje wil meegeven, draait vanaf de vijfde maand klassieke muziek voor de buik.

In deze opvatting past het ook alvast te beginnen met voorlezen

en de buik veelvuldig hardop toe te spreken. Dit soort activiteiten zijn vulgariseringen van recente wetenschappelijke bevindingen. De wetenschap heeft nog niet zo lang geleden vastgesteld dat pasgeboren baby's de stem van hun moeder herkennen en dat het leren dus al in de baarmoeder begint.

Als iets vanzelf gebeurt, betekent dat dan dat je energie moet aanwenden om het te stimuleren? Volgens de doctrine van de kwaliteitsopvoeding luidt het antwoord op deze vraag 'ja'. Kwaliteitsopvoeders lezen kinderopvoedingsboeken en -tijdschriften. Zij stellen een groot vertrouwen in de wetenschap. Als ze lezen dat een baby tussen de nul en vier maanden eigenlijk alleen contrasten onderscheidt en nauwelijks kleur ziet, dan kopen ze bij de babywinkel een zwart-wit mobiel en een regiment zwart-wit speelgoeddieren. Esthetisch en pedagogisch verantwoord – het garandeert alleen niet dat de baby er eerder en beter door zal kunnen zien.

Kwaliteitsopvoeders willen niets liever dan het potentieel van hun kinderen zo goed mogelijk ontwikkelen. In een dynamisch babyleven barst het dan ook van de hulpmiddelen om deze ontwikkeling aan de gang te houden. De speelmat heeft een ABC-patroon om de kleine alvast met letters vertrouwd te maken. Zodra hij min of meer rechtop kan zitten, wordt hij in een contraptie op wieltjes gehesen en vastgegespt, waarmee hij zich kan verplaatsen door loopbewegingen te maken. Het idee is dat dit hem helpt om te leren lopen. Met voorlezen, zo luidt de inmiddels gevestigde mening, kun je niet vroeg genoeg beginnen. Ook de fysieke ontwikkeling behoeft stimulering. Kwaliteitsopvoeders gaan met hun zuigelingen op babyzwemmen (dan wennen ze alvast aan het water), ze gaan op babygymnastiek, waar deskundigen tegen flinke betaling het soort van spelletjes voordoen, wat ouders normaal op zondagochtend doen in plaats van uitslapen.

Al deze hulpmiddelen en stimuleringsactiviteiten hebben voor de baby zelf weinig zin. Je kunt het doen, je kunt het ook laten. Baby's gaan er geen maand eerder door praten of lopen, en zelfs al zouden ze dat wel doen, dan betekent dat nog niets. Nooit hoeft iemand op een sollicitatieformulier in te vullen of hij leerde lopen met 9, 12, 15 of 18 maanden. Het zijn dus niet zozeer de kinderen alswel de ouders die een kick krijgen van kwaliteitsopvoeding.

De psychologische mechanismen die hierachter zitten zijn voorstelbaar genoeg. Om te beginnen is daar die fascinatie waardoor elk ouderpaar bevangen wordt bij de geboorte van een kind. Die fascinatie is van alle tijden, maar lijkt nu wel overweldigender en langduriger. Dit zal wel te maken hebben met het feit dat kinderen krijgen nu meer als iets bijzonders wordt gezien dan in de tijden van voor de anti-conceptie. Als het krijgen van kinderen de gewoonste zaak van de wereld is en iets waar je verder ook weinig tegen kunt uitrichten, zal zo'n fase van adoratie eerder voorbijgaan dan wanneer je tegen het eind van de vruchtbare jaren alsnog besluit de uitdaging van het moederschap te aanvaarden. In zo'n situatie zul je ook eerder besluiten om de woonkamer als kindercrèche in te richten, waarin een blind paard geen schade kan aanrichten, dan een box op te stellen waar de kleine tijdelijk in geparkeerd kan worden als hij of zij je te veel voor de voeten loopt.

De weloverwogen keuze om een kind te krijgen ('nemen' is het favoriete woord in dezen) impliceert dat het ook een verrijkende ervaring moet zijn. Zoals je ook een vakantie naar Oost-Timor onderneemt en je terdege voorbereidt met reisgidsen, opdat je ter plekke je ervaringen kunt optimaliseren. Hoewel alles gericht is op het welzijn en de talentontwikkeling van het kind, is de praktijk toch vaak egostreling van de ouders. Dit gaat verder dan de trotsheid over 'kijk, mijn kind kan al lopen' of 'mijn kind kan al het ABC opzeggen'. Deze trots over bereikte mijlpalen ondervinden alle ouders, of ze nu wel of niet aan kwaliteitsopvoeding doen.

Optimalisatie van de opvoeding vereist een gedurige alertheid van de ouders. Ze moeten erbovenop zitten om geen leermoment te missen. Bij dit voornemen worden zij ernstig gehinderd door hun beider carrières. Tegelijk zijn die carrières ook weer een onmisbare voorwaarde voor überhaupt het verschijnsel kwaliteitsopvoeding. Ouders met maar één carrière tussen hen in of een à twee baantjes hebben geen gebrek aan tijd en kunnen zich dus een gewone opvoeding permitteren. Een kwaliteitsopvoeding gaat gepaard met tijdsdruk. De ouders hebben het kind overdag onder de pannen gedaan bij een oppas of op een crèche en zien het pas 's avonds weer. De aandacht en het stimuleren moeten in de avonduren en de weekends plaatsvinden.

Het probleem is dat niet precies duidelijk is wat er eigenlijk moet gebeuren qua intensief contact. Vaak zijn de kinderen moe, maar je kunt je kind toch niet om half acht in bed stoppen, als je zelf om kwart voor zeven thuis bent gekomen? Oppassen en crèches worden dus geïnstrueerd om de kleintjes lang te laten slapen overdag, zodat ze 's avonds nog fris genoeg zijn voor de kwaliteitscontacten met hun ouders.

Fris of niet, meevallen doet het intussen nog steeds niet. Iedereen die langere tijd heeft doorgebracht met baby's, peuters of kleuters weet hoe ongelooflijk saai zo'n dag kan zijn. Baby's hebben als voordeel dat ze veel slapen, maar dat is na een jaar ook voorbij, en wat doe je dan zo'n hele dag? Je bouwt eens een toren, je leest eens een boekje, je praat tegen je kind, je maakt uitstapjes naar winkels of speelplaatsje. En tussendoor probeer je zoveel mogelijk je eigen dingen te doen, variërend van de was doen tot de krant lezen. Aanvankelijk doe je dat smokkelend, zo van: ze is nu gelukkig even zelf bezig met haar blokken. Later gaat dat zonder blikken of blozen: nee, laat mama even met rust, we gaan over een half uur naar buiten.

Werkende carrière-ouders kunnen het al niet over hun hart verkrijgen om hun kinderen op een normale tijd in bed te leggen; ze kunnen het zich dus ook niet permitteren om 's avonds rustig de krant te lezen of een eigen televisieprogramma te bekijken. Die tijd zijn ze aan hun kinderen verschuldigd. En het mag ook niet de normale dreuteltijd van overdag zijn, wanneer moeder en kind toch veel in parallel-werelden verkeren en er eigenlijk niets gebeurt. Nee, het moet kwalitatief hoogwaardige, een-op-een-tijd zijn.

Maar na drie Nijntje-boeken valt de goedwillende ouder bijna zelf in slaap, er is niets zo vervelend als zelf iets van Duplo te moeten bouwen of puzzeltjes te moeten voordoen en 's avonds om negen uur naar buiten voor een ommetje in het donker is ook

belachelijk. Vandaar dat deze ouders hun toevlucht nemen tot steeds buitenissiger tijdbestedingen. In Amerika gaan werkende ouders met hun peuters 's avonds vaak naar een kindergymzaal. Het kind zou er niets aan missen, als het niet zou gaan. Zijn motorische ontwikkeling krijgt er niet speciaal een impuls van. Het zijn de ouders die tevreden na een welbestede avond naar huis gaan. Zij kunnen de verveling en de saaiheid van een hele avond thuis met hun eigen kind niet onder ogen zien.

Verveling staat gelijk met falen. Naast de zorg voor voldoende prikkels en ontplooiingsmateriaal wordt in de kwaliteitsopvoeding ook veel aandacht besteed aan algehele leukheid. Fun, zoals de Amerikanen zweggen. Natuurlijk weet elke ouder dat je beter een boek met versjes kunt voorlezen dan een video van Beauty and the Beast opzetten, maar je kunt nu eenmaal niet langer dan twintig minuten versjes voorlezen. En de kleine moet bezig worden gehouden, anders gaat-ie dreinen of iets anders vervelends uitvoeren. Dus zet 'm dan maar voor de video met een bak snacks, dan houdt-ie zich wie weet een half uurtje rustig met verantwoord entertainment, zodat de ouders in ieder geval even samen kunnen eten.

Hoewel het idee van een kwaliteitsopvoeding erop gericht lijkt om de ouderlijke dynamiek in de kleintjes te reproduceren, spruit het toch vooral voort uit schuldgevoel. Carrière-ouders die getweeën zo'n tachtig à honderd uur werk per week verzetten lijden onverbiddelijk onder schuldgevoel dat ze hun kinderen misschien te kort doen. De compensatie ligt dan in een opwaardering van de schaarse contacturen. Als dit toch een beetje tegenvalt (want kinderen hebben de neiging zich juist niet op de voorgeschreven tijden dynamisch en communicatief te betonen), dan vallen ouders makkelijk terug op aandacht in de vorm van het verstrekken van consumptieartikelen of -uitjes. Hetzelfde verschijnsel zie je bij gescheiden vaders, die bij een bezoekfrequentie van twee weekenden per maand vanzelf en zonder het te willen suikeroom worden. Je kunt nu eenmaal niet je kinderen voor het weekend uitnodigen en dan de hele dag gaan vissen aan de waterkant.

Ouders die hun kinderen met kwaliteit achtervolgen denken dat kinderen steeds behoefte hebben aan iets nieuws, aan variatie, aan prikkelende uitdagingen. Kinderen van een jaar of vier, vijf willen vaak tot in den treure hetzelfde boek voorgelezen krijgen. De ouders gaan daar dan niet op in, want ze hebben tien boeken uit de bibliotheek gehaald en een nieuw verhaal is toch veel spannender? De variatie is in het voordeel van de voorlezende ouder, niet van het kind, dat ook graag eens ergens controle over heeft.

Deze ouders nemen hun kinderen ook 's avonds mee naar feestjes, omdat ze denken dat hun kind dat leuker vindt dan weer aan een babysit overgeleverd te worden. Als het kind belangstelling toont voor een vlinder, kopen ze meteen een vlinderencyclopedie voor hem. Als het een danspasje maakt, doen ze hem op ballet. En natuurlijk doen ze hem op zaterdagmiddagvoetbal en natuurlijk gaan ze zondags naar een museum om de kinderen in aanraking te brengen met kunst en cultuur. Helaas krijgt het kind daar tegen de tijd dat hij een jaar of tien is en er echt iets van zou kunnen opsteken, genoeg van en dan is het ook meteen afgelopen.

Tot zover de kwaliteitsopvoeding, die ontkent dat het kind een gewoontedier is en het liever ziet als een dynamisch wit raafje. Maar kinderen zijn dol op regels en routines. Niet omdat het luie conformisten zijn (dat zijn ze niet meer of minder dan volwassenen), maar omdat het ze een gevoel van macht geeft. Ze kunnen de uitkomst van iets voorspellen, ze weten waar ze aan toe zijn, ze beheersen de situatie.

Net zo goed als kinderen hebben kunnen wennen aan een zeekapitein als vader (hij was er nooit) of aan een gescheiden vader of een gestorven moeder, kunnen ze wennen aan carrière-ouders. De edelen uit vroeger tijden, allerlei rijke mensen met society-verplichtingen zagen hun kinderen vaker niet dan wel. Maar dat was geen reden om door schuldgevoelens overmand te raken en het belang van regels en routine uit het oog te verliezen. Een zich schuldig voelende ouder zal uiteindelijk door het kind worden geminacht.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Levensecht drama

Beatrijs Ritsema

Er heerst een wonderlijk sfeertje op de Amerikaanse dagtelevisie. Het is broeierig en bedompt in dit toevluchtsoord voor de niet-produktieven. Hoe veel dramatische uitbarstingen er ook plaatsvinden, nooit frist de zaak er merkbaar van op. Of het nu gaat om de soap-series met hun meanderende plotlijnen of het proces tegen O.J. Simpson (dat op het ogenblik als een koekoeksjong de plaats van de soaps heeft ingenomen) of de talk shows, alles draait om emoties. Daarmee profileert de dagtelevisie zich als een domein voor vrouwen.

Het fenomeen talk show valt allang niet meer samen met de grondleggers van het genre Phil Donahue en Oprah Winfrey. Na een jaar of tien absolute hegemonie zijn hun beider sterren tanende en richt de gunst van het publiek zich op een aantal nieuwe zielenbezweerders, van wie de een nog intimiteitoverschrijdender te werk gaat dan de ander. In deze reality tv is geen behoefte meer aan 'de deskundige' die na de openbare biechtpartijen de beschamende details in een geruststellend pop-psychologisch kader plaatst en het geheel voorziet van suggesties ter bevordering van persoonlijke groei. De schijn wordt niet langer opgehouden dat wie dan ook (de gekwelde gasten, het voyeuristische publiek) iets zou kunnen opsteken van het schouwspel. Het gaat alleen nog maar om het vuurwerk zelf, te vinden in onderwerpen als: tieners die hun moeder een slet vinden, mensen die vinden dat hun te dikke partners te sexy kleren aantrekken, vrouwen die hun vriendinnen ervan beschuldigen slechte moeders te zijn, vrouwen die hun partners van ontrouw verdenken.

De hieruit voortvloeiende discussies zijn niet echt verheffend te noemen. Nu blinken de groepsconversaties onder de hoede van de veelgeprezen Oprah evenmin uit in bedachtzaamheid of heldere analyse. Maar Oprah, die althans de indruk wekt het goede met de mensen voor te hebben, speelt het spelletje rechttoe rechtaan – haar gasten krijgen geen verrassingsaanvallen te verduren. In reality tv is het niet ongebruikelijk om gasten gedeeltelijk in het ongewisse te laten over wat er precies zal gebeuren. Achter een moeder die zich beklaagt over haar tienerdochter die niet wil deugen doemt dan plotseling haar eigen moeder op om een boekje open te doen over vroeger. Deze overvaltechniek dient om de gemoederen nog verder op te porren in de richting van levensecht drama.

Soms gaat er iets mis. Kortgeleden wijdde Jenny Jones, een van de nieuwe kometen, een show aan het thema 'stille aanbidders'. Een van de mannelijke gasten zag zichzelf tot zijn ontzetting geconfronteerd met een man die hem zijn geheime liefde bekende. De gast verklaarde zichzelf overtuigd heteroseksueel en deed er verder het zwijgen toe. Drie dagen later vond hij een amoureus briefje van dezelfde man bij de post. Daarop reed hij naar het huis van de nu niet meer geheime aanbidder en schoot hem dood.

Er valt over te twisten (eventueel in een talk show) of de vermoorde beschouwd moet worden als slachtoffer van de moderne talk show of van homohaat. Talk shows zijn een vrouwenaangelegenheid. Het toeval wil dat in dit bewuste incident twee mannen de hoofdrol spelen, maar meestal doen de mannelijke gasten niet meer dan een beetje dom lachen, terwijl de vrouwen over hun hoofd heen razen. Dat was ook deze man z'n plan: zich welwillend de bewondering van een hopelijk jonge, mooie vrouw te laten aanleunen. Vrouwen kletsen de tijd vol en vrouwen vormen in ruime meerderheid het kijkerspubliek. De meedogenloosheid waarmee gasten gestript worden van hun waardigheid (voor zover zij daarover beschikken) reduceert hen tot klompen sidderende emoties die elkaar verbaal verscheuren. De aanblik doet denken aan de uitzinnige, van elk gevoel voor decorum gespeende Bacchanten.

Het is de pervertering van wat voor vrouwelijke waarden doorgaat: praten over gevoelens. Parallel hieraan speelt zich op de radio iets heel anders af. Daar bereikt Rush Limbaugh een (voornamelijk mannelijk) miljoenenpubliek met zijn verbitterde tirades over het verdomhoekje waar de blanke mannen in zitten. Limbaugh haat alles wat te maken heeft met positieve discriminatie van minderheden. Terwijl vrouwen zwelgen in de barbaarse emoties van de Bacchanten-tv, beluisteren mannen instemmend het stoere jongens, snelle pistolen-gebral van Limbaugh en adepten. In androgynie heb ik nooit veel gezien, maar dit is wel het andere uiterste.

Artikelen in NRC-column.


Tristan Smith

The Unusual Life of Tristan Smith

door Peter Carey

Uitgever Alfred A. Knopf, 422 p., $ 24

Met het scheppen van een imaginaire wereld hebben schrijvers meestal een bedoeling die in de sfeer van maatschappijkritiek ligt. Het resultaat is de ene keer humor of satire, dan weer een parabel over het menselijk tekort, soms ook een grimmig sprookje met apocalyptische uitstapjes. Science fiction romans zijn op hun best consequent uitgewerkte gedachte-experimenten, extrapolaties van bestaande maatschappelijke trends.

In The Unusual Life of Tristan Smith schetst Peter Carey een zelf-bedachte, zij het goed herkenbare wereld. Het eilandenrijk Efica, geboorteland van de afzichtelijke misvormde Tristan, staat model voor alle kleine landjes waar ook ter wereld die volgens het recht van de sterkste overheerst worden door een groot en machtig buurland, in dit geval Voorstand. Het is niet moeilijk om in Voorstand het huidige Amerika te herkennen. De invloed van Voorstand is vooral cultureel – het land exporteert de amusementsindustrie Sirkus en alle commerciële spin-offs daarvan – hoewel de machthebbers zich ook niet ontzien om kernafval op te slaan op een van Efica's eilanden en politieke tegenstanders ter plekke uit de weg te ruimen.

Tristan Smith wordt geboren als zoon van Felicity Smith, een uit Voorstand afkomstige actrice, die ooit als foto-model in Efica is blijven hangen en later een geëngageerde theatergroep oprichtte. Deze theatergroep, de Feu Follet, speelt Shakespeare, Tsjechov en allerlei zelfgemaakte stukken en in de zomer trekken ze op het platteland van eiland naar eiland met de oorspronkelijke Efica-versie van het Circus.

Tristan groeit in het theater op temidden van acteurs. Zijn aangeboren defecten lijken in dit milieu onoverkomelijk. Zijn gezicht is zo misvormd (hij heeft bijvoorbeeld geen lippen) dat hij nauwelijks verstaanbaar is. Zijn benen staan verkeerd en hij heeft dwerggroei. Toch wil hij acteur worden, omdat het het enige is wat hij kent. Gelukkig heeft hij drie vaders. De echte, Bill Millefleur, is de jeune premier van het gezelschap – hij vertrekt op een gegeven moment naar Voorstand om daar als veredeld gastarbeider geld te verdienen in het Sirkus. Dan is er Vincent, de tweede minnaar van zijn moeder, een hooggeplaatste industrieel met politieke ambities. En tenslotte Wally, het manusje van alles van de Feu Follet, die de dagelijkse opvoeding van Tristan voor zijn rekening neemt uit liefde voor diens moeder.

De theatergroep wordt door de verre vijand oogluikend gedoogd. De subversieve stukken die in het armzalige theatertje voor eigen parochie worden gespeeld maken immers nog geen krasje in het glanzende pantser van het Voorstand-Sirkus. Daar komt verandering in, wanneer Felicity Smith besluit om de politiek in te gaan. Geholpen door haar tweede minnaar, de groot-industrieel, staat ze met haar partijprogramma voor een vrij Efica op het punt de verkiezingen te winnen, wanneer ze vermoord wordt.

Als Australiër heeft Peter Carey waarschijnlijk meer moeite met het Amerikaanse culturele imperialisme dan Europeanen die beschikken over langere tradities en een eigen taal. De afkeer

van de geliktheid van een massacultuur, waar iedereen voor door de knieën gaat, is voelbaar. Toch laat de hele mise-en-scène mij betrekkelijk koud. Carey knutselde een fantasiewereld in elkaar en gaandeweg kwam daar steeds meer bij kijken: de geschiedenis van de landen (compleet met eigen jaartelling), de taal (hoewel ze in beide landen dezelfde taal spreken, zitten er in het Voorstands veel Nederlandse elementen en in het Efica's allerlei Franse woorden) en de mythologie, die de crux van het boek moet uitmaken. Dit decor wordt nader verklaard in voetnoten met verwijzingen naar boeken, kranten, of transcripties van processen. Carey heeft landkaartjes bijgevoegd en twee verklarende woordenlijsten. Het procédé is effectief genoeg – de lezer wordt met huid en haar het boek in getrokken – alleen met de mythologie wil het niet lukken.

Dit komt door de inhoud van de mythes, waarin Bruder Mouse, Bruder Duck en Bruder Dog prominent figureren. Het is onmogelijk om niet meteen Mickey Mouse, Donald Duck en Goofy voor je geestesoog te zien verschijnen, ook al doen ze in die mythes veel verhevener dingen dan in de bekende Disney-tekenfilms en strips. Die directe associatie wringt. Het is moeilijk te aanvaarden dat een au fond onschuldig ikoon als Mickey Mouse (hoe commercieel ook) de gedachten van de wereldpopulatie gaat beheersen, zoals Jezus dat heeft gedaan of Karl Marx. Dat zou betekenen dat niemand meer het kinderstadium ontgroeit.

Hetzelfde geldt voor Carey's andere projectie, het Voorstandse Sirkus (in Efica: Circus). Het Sirkus is ieders meest populaire vrijetijdsbesteding. Overal staan gigantische koepels, waarin continu voorstellingen gehouden worden. De acteurs voeren voornamelijk fysieke hoogstandjes uit. Het zijn eigenlijk een soort geavanceerde potsenmakers. De thrill zit er in dat er geen veiligheidsmaatregelen bij te pas komen, zodat er af en toe eentje doodvalt. In Efica, waar het er primitiever aan toe gaat, werkt men nog met dieren; in Voorstand, waar iedereen volgens de wet vegetariër is, wordt dit als barbaars gezien, niet vanwege het gevaar voor mensen, maar vanuit het 'rechten van het dier'-perspectief. Ook het idee van een allesoverheersende circus-verslaving komt mij een beetje kinderachtig voor. De essentie van het Voorstandse/Amerikaanse cultuurimperialisme is verregaande kinderlijkheid, volgens Carey, en dat lijkt mij weer een iets te makkelijk stereotype.

The Unusual Life of Tristan Smith volgt verder het spoor van een reguliere ontwikkelingsroman, waaraan om de vaart erin te houden ook een dosis spionage is toegevoegd. Als geheel is het boek een kaleidoscopisch allegaartje – personages duiken op, compleet met levensgeschiedenis en verdwijnen weer spoorloos -, maar de even scherpzinnige als mismaakte Tristan Smith is als hoofdpersoon krachtig genoeg om de aandacht van de lezer vast te blijven houden. De zoektocht naar zijn vader in het desolate Saarlim (lees New York) mondt uit in een prachtige finale, waarin de onverschrokken held via Bruder Mouse het ongetwijfeld eenmalige genoegen mag smaken met een vrouw de liefde te bedrijven. Zo kan een verachtelijk ikoon toch nog zijn nut afwerpen.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Het hobby-perspectief

Beatrijs Ritsema

De vriendelijkste woorden scheppen vaak de grootste afstand. Hobby is zo'n woord met een geniepige lading. Zelf heb ik één hobby (bridgen), die mij op mijn oude dag hopelijk van de straat zal houden en dat is dan ook precies waar hobbies voor dienen. Terwijl iemands enthousiasme voor postzegels verzamelen of de marathon lopen toejuichbaar genoeg is, lijkt het wel alsof het woord 'hobby' er iets miezerigs van maakt. Alles wat als hobby wordt bestempeld, wordt in dezelfde adem subtiel gekleineerd.

Dit komt door de strikte scheiding tussen werk en vrije tijd. De prototypische hobbyist is iemand die niet zulk geweldig werk heeft, en zodra de vrije uurtjes of weekenden aanbreken, naar het balkon snelt om de duiven te melken of naar de waterkant om z'n hengel uit te werpen. Verder heb je kinderen die erachter moeten komen wat ze leuk vinden en de gepensioneerde die wanhopig op zoek is naar iets om de dagen mee stuk te slaan. Ga op safari, lokken de folders. Word lid van de wandelclub, doe een cursus pottenbakken. Het heeft iets treurigs, deze bezigheden die als compensatie dienen voor de saaiheid van de dagelijkse routine of als dam tegen de altijd op de loer liggende verveling.

Het begrip hobby scherpt de tegenstelling aan tussen werk en vrije tijd. Er zijn veel mensen met vervelend of zwaar werk, maar in een leuke hobby kunnen ze zich toch uitleven. Er zijn wat minder mensen met leuk werk en die hebben geen hobbies maar interesses. Een interesse ligt in het verlengde van je persoon; een hobby lijkt er meer aan vastgeplakt, zoals je op gezette tijden een speciaal hoedje op kunt zetten dat een signaal afgeeft: nu ben ik geen lokettist bij de spoorwegen, maar parachutespringer temidden van parachutespringers. Het een (werk) heeft niets met het ander (hobby) te maken. Achter elke norse spoorwegbeambte kan een toegewijd stijldanser schuilgaan. Dat is ontegenzeggelijk mooi, maar toch ook een beetje een doekje voor het bloeden, omdat het werk echter dan de hobby is.

Hobbies floreren in contactadvertenties. Toneelbezoek, skivakanties, snorkelen, antiekmarkten – hoe sterk een persoon ook in zoiets op kan gaan, op het moment dat dat deel uit gaat maken van een contactadvertentie devalueert het tot een decoratieve activiteit, iets om jezelf mee op te tutten. De informatieve waarde van decoratie is gering. Voel ik me meer of minder aangetrokken tot iemand die aan paardrijden doet? Met de hand op mijn hart: het maakt me niets uit.

Het favoriete gespreksonderwerp van een quizmaster met kandidaten luidt sinds jaar en dag 'hobbies'. Het is het veiligste terrein dat maar betreden kan worden. Die kandidaten moeten geïntroduceerd worden en je kunt niet over het weer gaan praten.

Hobbyist was altijd al een scheldwoord, waarmee iemand effectief in de marge gedrukt kon worden. Je kunt iemand behoorlijk degraderen door delen van zijn leven als hobby te bestempelen. Een goed voorbeeld hiervan is kinderen krijgen en opvoeden. Sinds de breed beschikbare anticonceptie zijn kinderen een keuze die je wel of niet kunt maken. Door deze vrijwilligheid gaan ze vaak in een moeite door voor particuliere hobby. Zoals je lid wordt van de zangvereniging – je kunt het doen, je kunt het ook laten. Het rare is dat ouders in El Salvador of Marokko nooit gezien worden als mensen met een specifieke hobby namelijk kinderen, niet in hun eigen land, maar ook niet in Nederland.

Elke hobby is vrijwillig, maar niet alles wat vrijwillig gebeurt is om die reden een hobby. Deze houding trivialiseert om niet te zeggen corrumpeert het leven. Het is geen hobby om getrouwd te zijn of samen te wonen. Het is ook geen hobby om vrienden te bezoeken of je om familieleden te bekommeren, ook al gaat er soms veel tijd in zitten en doe je het uit vrije wil. Brieven schrijven valt er ook niet onder, net zo min als boodschappen doen en werken. Zelfs seks valt er niet onder en als iemand wel seks in het rijtje hobbies noemt, zit er ergens iets mis. Al die dingen horen bij het leven en het feit dat je ergens plezier in hebt is mooi meegenomen, maar dat maakt het nog niet tot een hobby die anderen welwillend kunnen tolereren, zoals je dat kunt doen wanneer je buurvrouw een cursus flamencodansen begint. Als iets er echt toe doet, dan is de hobbysfeer zowel te kneuterig als te luxueus.

Artikelen in NRC-column.


Een ongelukkig toeval

Beatrijs Ritsema

Een paar jaar geleden, ergens in het zuiden van de Verenigde Staten, ging een man met zijn dochtertje per auto boodschappen doen. Omdat de supermarkt vlakbij was, had hij haar niet in haar autostoeltje geïnstalleerd. Buiten zijn schuld raakte hij in een verkeersongeluk, waarbij het kind de auto uit vloog en om het leven kwam. Vervolgens werd hij gearresteerd en hoorde hij door de openbare aanklager gevangenisstraf tegen zich eisen wegens nalatigheid. De vader werd rechtstreeks verantwoordelijk gesteld voor de dood van zijn kind.

Dit voorbeeld van wurgende causaliteit laat zien hoe het hele idee van 'een ongelukkige samenloop van omstandigheden' (toeval of het noodlot) weggebannen wordt uit het dagelijkse leven. Dit is vooral ook beangstigend, omdat iedereen zijn momenten van slordigheid kent.

Zelf betrapte ik onlangs mijn vijftien maanden oude dochtertje, terwijl ze in de hoek van de keuken bezig was met het sabbelen op een broodmes. Ze heeft daar een la met rommeltjes, houten lepels, een roomklopper, een schuimspaan, wasknijpers, touwtjes, waar ze mee mag spelen. Ik dacht dat ik al het gevaarlijke spul (fonduevorken, oude scharen) had verwijderd, maar blijkbaar niet grondig genoeg. Dankzij de goede afloop hoef ik me niet de rest van mijn leven voor mijn kop te slaan wegens onvergeeflijke nalatigheid. Toch ben ik in feite even schuldig als de man die z'n kind niet in het autostoeltje had vastgegespt. Voor elke tien ongelukken door nalatigheid met fatale gevolgen staan honderd bijna-ongelukken die alleen een moment van schrik geven. Het verschil tussen die twee is pech, maar pech doet niet meer mee in de analyses van hoe iets heeft kunnen gebeuren. Zeker niet als deskundigen zich ermee bemoeien.

Op de school die mijn kinderen bezoeken loopt een [c] counselor [l] rond. Dat is iemand die het welzijn in bredere zin van de kinderen in de gaten houdt. Ze geeft af en toe lessen over glibberige onderwerpen als 'wat vind je van je uiterlijk' of over self-esteem. De oudste komt dan thuis en zegt dat het belangrijk is om trots op jezelf te zijn, want 'dan kun je veel meer leren'. Ik ga er maar niet over met hem in discussie. Met de counselor zelf trouwens ook niet, want de waarheid is dat ik een beetje bang voor haar ben. Ze geeft ook lessen over [c] bad touches [l] en [c] good touches [l] en over afstand bewaren tot [c] strangers [l]. Dat lijkt me nu precies iemand om gespitst te zijn op gewone en seksuele kindermishandeling. En inderdaad. Toen de jongste zich met een flinke kras over de wang op school vertoonde, werd ik onmiddellijk aangesproken. Op een luchtige, niet-bedreigende, van warme belangstelling getuigende manier, maar toch. Tot mijn ergernis voelde ik schaamte opkruipen, toen ik uitlegde dat het door ruzie met zijn broer kwam, en dat die hem wel eens een klap gaf (een uitzondering, hoor) en dat ik zijn nagels had moeten knippen (nalatigheid!) maar dat ze in het algemeen prima met elkaar overweg kunnen.

Het valt toe te juichen dat er op scholen meer oog is voor de excessen, waar kinderen onder te lijden kunnen hebben, maar juist omdat ik weet dat die mogelijkheden in het hoofd van de deskundigen zitten, word ik zenuwachtig onder hun spiedend oog. 'Kijk mij nu toch eens, zoals het hoort, een geliefde moeder zijn,' denk ik, als mijn jongste zoontje enthousiast op me afstormt bij het uitgaan van de school. Ik wil dat soort dingen helemaal niet denken, maar ze komen onweerstaanbaar in me op, als ik de counselor met haar adelaarsblik over het schoolplein zie patrouilleren.

Op een ochtend werd ik wakker met een rood oog. Hoewel het geen pijn deed, zag het er verontrustend uit, zoals een griezel in een horrorfilm vaak uitgemonsterd wordt. De huisarts stelde telefonisch de diagnose 'spontaan gesprongen adertje, niets aan de hand, gaat vanzelf over'. Een rood oog is geen blauw oog, toch zien mensen dat al gauw als een pot nat. In een gezelschap bleek een enkele flauwe grap over vrouwenmishandeling dan ook onvermijdelijk. Een van die grappen, afkomstig van een toegewijd feministische kennis, had een serieuze ondertoon. Mijn mans ontkenning werd met een beleefde glimlach aangehoord. Het is moeilijk mensen te overtuigen die niet in toeval geloven.

Artikelen in NRC-column.


Slachtofferkunst

Beatrijs Ritsema

Tegenover een verliezer staat een winnaar, maar wat staat er tegenover een slachtoffer? De ene keer is het een beul, dan weer een oplichter, een onderdrukker of een psychopaat. Het kan ook breder: een natuurramp, een oorlog, een ziekte. En vager: het systeem, het verkeer, het patriarchaat.

Een verliezer kan medelijden wekken, maar door merg en been gaat het niet, want een verliezer had in theorie ook een winnaar kunnen zijn. Bij onschuldige slachtoffers valt er niet onder medelijden uit te komen: ze zitten zich rustig met hun eigen zaken te bemoeien, totdat ze ineens overvallen worden door een gruwel.

De onschuld van slachtoffers wekt bij de toeschouwers niet alleen medelijden maar ook weerzin. De opnamecapaciteit voor andermans leed is beperkt en overdosering kan leiden tot het wegredeneren van onbehagen in de trant van: als hij haar zo vreselijk geslagen heeft, dan moet ze het er wel een beetje naar gemaakt hebben. Het is zaak deze weerzin binnenboord te houden, want voordat je het weet verandert het slachtoffer in de aanstichter van zijn eigen ellende.

Weerzin voor slachtoffers is ongepast. Men hoort zich niet vol walging af te wenden van meervoudig gehandicapten, uitgehongerde Somaliërs of aids-lijders. Zelfs medelijden gaat eigenlijk al over de schreef. Toch is er nauwelijks een andere reactie denkbaar, behalve dan iets manhaftigs als 'Dit mag nooit meer gebeuren! We moeten hier nu een eind aan maken! Er moet meer geld op tafel komen! Laten we handtekeningen verzamelen!'

Het slachtofferschap laat de toeschouwer weinig ruimte voor gevarieerde reacties. In Amerika trekt deze maanden een dansgezelschap onder leiding van de zwarte choreograaf Bill T. Jones door het land met het door hem bedachte programma [c] Still/There [l]. De dansers dansen tegen een achtergrond van videobeelden, waarop aids-patiënten vertellen over hun leven met deze ziekte en hun naderende dood. Deze voorstelling kreeg veel lovende recensies, maar werd aangevallen door Arlene Croce, de danscriticus van The New Yorker. Zij weigerde de voorstelling te gaan zien, omdat ze niet door de (eveneens aan aids lijdende) maker in de richting van medelijden gemanipuleerd wilde worden. In het aangezicht van werkelijk stervende mensen kon zij naar haar idee haar taak als criticus niet behoorlijk doen.

Een heleboel mensen beschuldigden haar van struisvogelpolitiek, omdat aids nu eenmaal bij deze tijd hoort en kunstenaars vanuit hun eigen ervaring werken. Maar ik kon me wel iets voorstellen bij haar weerzin. Elke choreografie wordt triviaal, wanneer je de getuigenis van een stervende erachter projecteert. Hoewel dit in het dagelijks leven aan de orde van de dag is (in de oorlog wordt op de ene plek gevochten en gestorven en een eindje verderop geklaverjast en piano gespeeld), heerst in de kunst de conventie van stylering, hoe minimaal ook.

Kunst en ongestyleerd slachtofferschap verhouden zich niet plezierig met elkaar. Medelijden is een emotie met een beperkte reikwijdte en het agit-prop element van de combinatie (het laten-we-de-handen-ineen-slaan-gevoel) wordt al snel een goedkope boodschap op actiegroep-niveau. Kunst en televisie vormen ook al geen geweldig ensemble. De wet van de verbroedering van gemeenschappelijke vijanden voorspelt een warme verhouding tussen slachtofferschap en televisie en die bestaat dan ook. Bij deze openbare hartuitstortingen is iedereen gebaat: de slachtoffers krijgen aandacht, het publiek bevredigt zijn voyeurisme en de omroep ziet de kijkcijfers opgestuwd.

Een van de mooiste oorlogsboeken die ik ken is [c] Kinderjaren [l] van Jona Oberski. Het gaat over een joods jongetje als slachtoffer van tijd en omstandigheden. Het boek is zo goed geschreven dat het verhaal wegzweeft van de rauwe emoties, waar het door ingegeven werd, en een tijdloze geldigheid krijgt.

Waarschijnlijk is drie kwart van alle geproduceerde kunstwerken het gevolg van persoonlijk leed en gesublimeerd slachtofferschap, wat niet wil zeggen dat de schokkende verhalen van ter dood veroordeelden (of het nu aids of kanker of elektrische stoel is) op voorhand iets met kunst te maken hebben. En [c] Shoah [l] van Claude Lanzmann dan, werp ik mezelf tegen. Ja, oké, maar wie daar naar keek, werd niet afgeleid door mensen die op de voorgrond een dansje maakten.

Artikelen in NRC-column.


Informatie

Ik ben nog nooit iemand tegengekomen die persoonlijk gebukt ging onder een teveel aan informatie. Als mensen klagen over de informatie-overlast die zo tekenend heet te zijn voor deze tijd, dan bedoelen ze anderen en niet zichzelf.

De standaard-klacht gaat ongeveer zo: Kijk toch eens naar al die boeken, kranten en tijdschriften die er dagelijks verschijnen, al die televisiekanalen waar je uit kunt kiezen, al die wetenschappelijke vakbladen en niet te vergeten het internet, waarop je allerlei nuttige files kunt laden. Niemand kan al die informatie tot zich nemen. Het ideaal van de homo universalis is voorgoed ten onder gegaan. De tendens is om steeds meer van steeds minder te weten. Zelfs specialisten kunnen hun eigen vakgebied niet meer overzien.

Ik zal niet ontkennen dat de hoeveelheid beschikbare informatie flink is toegenomen sinds, laten we zeggen, het begin van de eeuw, ik denk alleen niet dat iemand last heeft van die overvloed. Net zo min als het iemand echt hindert dat in de supermarkt honderden artikelen verkrijgbaar zijn die hij of zij zelf nooit van z'n leven zal aanschaffen.

Ontwikkelde mensen worden geacht geïnformeerd te zijn. De actualiteit staat nooit stil, wat niet betekent dat alles dwangmatig gevolgd moet worden. Niemand die bij zinnen is leest de krant vanaf de eerste pagina linksboven tot en met de laatste pagina rechtsonder. Iedereen selecteert wat hem interessant lijkt.

De kriteria waarop je selecteert kunnen nogal uiteenlopen. Zo herinner ik me dat ik de eerste maanden van de onlusten in Joegoslavië er nooit een stuk over las. Ik vond het te ingewikkeld om de strijdende partijen van elkaar te onderscheiden en hoopte dat het conflict snel voorbij zou zijn, zodat ik me er niet in hoefde te verdiepen. Deze hoop bleek ijdel, dus op een gegeven moment kwam ik er niet langer onderuit, maar nog steeds hoort Bosnië (of andere brandhaarden in de wereld) niet bij de onderwerpen waar ik alles over weten wil. Voor de grote lijn heb ik aan de koppen boven de artikelen wel voldoende.

Of mensen die in een bepaald vakgebied zitten zichzelf overstroomd voelen door informatie, betwijfel ik ten sterkste. Ik ben nog nooit iemand tegengekomen die zei dat hij zijn eigen vakgebied niet meer kon bijhouden. Dat is alleen een stereotiep beeld dat buitenstaanders erop nahouden. Ontegenzeggelijk kunnen kanker-specialisten of sociolinguïsten niet alle publikaties op hun respectieve terreinen bijhouden. Maar dat hoeft ook niet, want niet alle publikaties zijn voor iedereen even relevant. Een wetenschappelijk vakgebied is niet anders dan willekeurig welke subcultuur. Alle subculturen zijn hiërarchisch gestructureerd en een belangrijk kenmerk is dat de leden elkaar kennen, zo al niet in persoon dan toch van naam. Zo gaat het in de Nederlandse toneelwereld, maar ook in Hollywood, de internationale opera of in de Tour de France.

In elke subcultuur staat een handjevol namen aan de top (het meest invloedrijk, beste prestaties enz.). Hoe meer een jonge wetenschapper ingewijd raakt in zijn subcultuur en zelf ook actieve bijdragen levert in de vorm van publikaties, hoe meer namen hij kent en hoe beter hij iedereen kan plaatsen (wie er met

wat bezig is en tot wat voor resultaten dat heeft geleid). Als je je vak serieus beoefent, gaat dat vanzelf. Daar hoef je geen extra inspanningen voor te verrichten, dat hoort bij het vak van de wetenschap.

Informatie-overlast? Iemand die zo'n vijfentwintig jaar in het vak heeft gezeten, diverse publikaties op zijn naam heeft, een wetenschappelijke tijdschrift heeft geredigeerd, zo iemand weet na drie regels lezen in de summary van een artikel in een vakblad dat hij in een verloren ogenblik doorbladert, precies waar hij aan toe is. Zoals een uitgever ook binnen een minuut kan bepalen of een ongevraagd toegestuurd manuscript wel of niet iets voorstelt. En als de wetenschapper toevallig iets van belang heeft gemist, is er altijd nog de wetenschappelijke grape-vine die dit gemis snel corrigeert.

De Renaissancistische homo universalis is intussen wel ter ziele gegaan. In de wetenschap lopen dit soort types niet meer rond. En als iemand zich wel als zodanig presenteert, is dat vooral een reden tot wantrouwen. De enige beroepsgroep die dit ideaal nog een beetje benadert is de journalist, die van vele markten thuis moet zijn en bereid om zich in voortdurend andere subculturen te storten. Hoe dun het ijs is waar de journalist op loopt blijkt uit de verbaasde gewondheid van menig ingezonden-brievenschrijver: 'Mijn lijfblad … (vul in: welke kwaliteitskrant dan ook waar ook ter wereld) geeft doorgaans heel goede en terzake kundige informatie. Maar zodra mijn eigen vakgebied aan bod komt, barst het van de missers. Ik zou u willen adviseren zich in dit opzicht toch beter te informeren.'

Het publiek denkt dat de wetenschapper alleen nog maar details kent en de grote lijn kwijt is. De wetenschapper denkt dat de journalist een oppervlakkig stukje schrijft. Maar volgens henzelf is iedereen adequaat geïnformeerd en ik denk dat ze gelijk hebben.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Camille Paglia

Vamps & Tramps

door Camille Paglia

Uitgever Vintage Books, 532 p., $ 15

Camille Paglia heeft geen gebrek aan opinies. Na verschijning van haar geruchtmakende boek Sexual Personae ontwikkelde ze zich snel tot lieveling van de media, hierbij niet in de laatste plaats geholpen door haar theatrale zelf-presentatie. Wat het onderwerp van de dag ook was – de afgesneden penis van John Bobbitt, de zaak van de 16-jarige Amy Fischer (de 'Long Island Lolita', die de vrouw van haar minnaar neerschoot), de semi-incest van Woody Allen met Soon-Yi – Paglia toonde zich altijd bereid tot commentaar en levert ook steevast quotable quotes.

Dit is allemaal heel amusant, al loopt ze door haar eigen happigheid een reëel risico in de rol van dorpsgek verzeild te raken en deze fase leidt maar al te vaak tot algehele uitkotsing. Zo ver is het nog niet. Maar Paglia's laatste essaybundel Vamps & Tramps versterkt wel het beeld van een schrijver wier hoogste ambitie het is om te rollebollen in de media.

Het boek heeft nog het meest weg van een plakboek, zoals liefdevolle moeders dat bijhouden voor hun beroemd geworden kind. Alleen heeft in dit geval Paglia zelf de archiefkast omgekeerd. Er staan serieuze artikelen in over de oorlog tussen de seksen, Hillary Clinton of liefdespoëzie door de eeuwen heen. Deze zijn in de minderheid. Vele pagina's worden in beslag genomen door letterlijke transcripties van Paglia's optredens voor de tv, variërend van deelneming aan forums of talkshows tot hele programma's (meestal van de BBC) en documentaire-films die aan haar persoon waren gewijd, of waarin zij haar zegje mocht doen over het een of andere culturele onderwerp. Ik ben nog nooit zo'n schaamteloze zelfverheerlijking in boekvorm tegengekomen.

Van iets wat op de televisie best een interessant programma kan zijn, blijft in het koele zwart op wit toch niet meer over dan tweedehands gekwek, ook al is er veel moeite gedaan om de bijgaande beelden te beschrijven en zijn de voorkomende emoties tussen haakjes in de tekst geplaatst in de trant van 'snorts scornfully', 'in mock surprise', 'with delight' enz. Geen snippertje publiek optreden van de afgelopen twee jaar lijkt de lezer bespaard te blijven: boekrecensies waar geen lijn in zit, de ene keer voor de New York Times Book Review, de andere keer voor People Magazine (geen boulevardpers, maar toch een beetje een kappersblad); ingezonden brieven die Paglia achreef; jeugdherinneringen aan zomerkampen, waar een krant diverse beroemdheden om had gevraagd; mislukte satirische uitstapjes van Paglia in het blad Spy, waarin ze een paar keer een Lieve-Lita rubriek deed. En in de bijlagen 25 pagina's met Paglia-cartoons, waaronder ook heel onleuke uit heel obscure blaadjes en een bibliografie met artikelen over en interviews met haar die over de hele wereld zijn verschenen.

Het is moeilijk voor te stellen wie er geïnteresseerd kan zijn in deze schuimvloed die zowel het zicht op haar ideeën belemmert als er een toffe show van maakt. Wanneer alle superstar-slagroom weggeschraapt wordt van het boek, blijft er een kern van ik schat 200 pagina's over: essays die eventueel de moeite van het

bundelen waard zijn. Veel nieuws valt hier overigens niet in te ontdekken voor degenen die bekend zijn met Paglia's eerdere werk. Alle Paglia-thema's passeren de revue. Haar verheerlijking van pornografie en prostitutie. Lofliederen op popmuziek en televisie en Madonna (al was Paglia niet blij met Sex, Madonna's boek over erotische fantasieën). De aanvallen op het slachtofferfeminisme en in het bijzonder op degenen die een punt van date-rape maken. De sleutelrol van homoseksualiteit en/of geslachtelijke dubbelzinnigheid bij het tot stand komen van kunst.

Veel van die stukken stemmen nog steeds wel tot nadenken, al komt er ook ergernis bij over het berijden van stokpaardjes. Er staan bepaalde zinswendingen in Vamps & Tramps die ik wel twintig keer ben tegengekomen, zodat ik de neiging kreeg met mijn kop tegen de muur te bonken: 'As a libertarian my position is..', 'I am a Sixties-person, so I..', en zelfs 'As an Aries I…'

Het hoofdessay 'No Law in the Arena' is typisch Paglia. Ze keurt de absolute scheiding tussen de geslachten af (haar eigen ideaal is dat van de drag queen) vooral in het geval van homoseksuelen. Sinds de ontdekking van homoseksuelen als minderheidsgroep lijkt het wel of er twee geslachten bij zijn gekomen. Door homoseksualiteit te politiseren worden homo's geïsoleerd van de rest van het gewone leven en daardoor gepathologiseerd. Tijdens de ongeremde badhuis-promiscuïteit van de jaren zeventig kon het aids-virus zich met een razende vaart verspreiden. Hoewel ze homoseksuelen bewondert vanwege hun moed om van het normale af te wijken, meent ze dat het in het aangezicht van de natuur hovaardig is om zich geheel en al van het andere geslacht af te wenden. Volgens haar is dat in de geschiedenis ook nooit het geval geweest. Altijd hebben homoseksuelen zich ook seksueel met het andere geslacht kunnen verstaan. Geef aan Cybele wat Cybele toekomt. Stonewall was een Pyrrhus-overwinning. Dit is een mooi essay dat instrijkt tegen het bijna alom aanvaarde idee dat homoseksualiteit louter een kwestie van aanleg is.

In een lang autobiografisch verhaal kijkt Paglia terug op haar vriendschap met drie homoseksuelen. Dit stuk zou interessant zijn als Paglia tien jaar dood was en zich tijdens haar leven tot een van de grootste Amerikaanse cultuurcritici had ontwikkeld. Op dit punt van haar carrière ben ik toch nog meer in haar ideeën geïnteresseerd dan in wie haar vrienden op de universiteit waren en hoe ze met elkaar omgingen.

Maar ik vrees dat haar ideeën te esthetisch zijn om veel ontwikkeling door te maken. Haar referentiepunt is kunst – high art of popcultuur, dat maakt niet uit. Voor haar staat het leven in dienst van de kunst. De levens van bijvoorbeeld Jackie Kennedy en Prinses Diana beschouwt zij met behulp van Griekse mythen, Renaissance-schilderijen, thema's en symbolen uit de wereldliteratuur. Dit kan ze vloeiend aaneensmeden tot een flonkerend krantestukje, maar het blijft esthetica.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Bedorven embryo’s

Beatrijs Ritsema

In een diepvriezer staat de tijd praktisch stil. Je moet van goede huize komen om het verschil te proeven tussen versgeplukte boontjes in de zomer en diezelfde boontjes drie maanden later, diepgevroren en ontdooid. Tussen een versgeproduceerd embryo van 37 graden Celsius en eentje in de diepvries is nog minder verschil, omdat de vloeibare stikstof van min 200 graden de tijd nog verder tot stilstand dwingt. De houdbaarheid is onbeperkt als van een rol scheepsbeschuit.

Het manipuleren van de tijd hoort bij de standaardgimmicks van de science-fiction, een verstrooiend genre met filosofische uitstapjes, bijvoorbeeld naar het verband tussen oorzaak en gevolg. Het is lang geleden dat ik science fiction las, maar wat ik ervan onthouden heb is dat het zelden goed afloopt met gepruts aan de vierde dimensie.

Bevroren embryo's lijken hier een geschikte illustratie van. De bedoeling ervan is om onvruchtbare echtparen toch aan een kind te helpen. De geoogste en handmatig bevruchte eitjes overwinteren in de vloeibare stikstof en worden op een geschikt moment ontdooid en in de baarmoeder losgelaten. Meestal blijven er een paar in reserve voor latere pogingen. Zolang de hele procedure volgens de planning verloopt, is er niets aan de hand. Maar wat te doen als er ruzie komt?

Er hebben zich al verschillende gevallen voorgedaan van echtparen die in scheiding lagen, waarbij geheel onduidelijk was wat er met de diepgevroren embryo's moest gebeuren. In de staat New York betwistten twee ex-echtgenoten elkaar de zeggenschap over hun potentiële nageslacht. De man wilde af van hun bestaan, de vrouw wilde doorgaan op de ingeslagen weg en een of meer zwangerschappen bij zichzelf teweeg brengen.

De viercellige organismen in een koelbox zijn eigendom van de twee betrokkenen, zij het een ander soort eigendom dan hun materiële bezittingen, waarvoor met een beetje getouwtrek altijd wel een verdeelsleutel gevonden kan worden bij een scheiding. Diepgevroren embryo's lijken meer op levende have, alleen minder uitgesproken dan huisdieren of kinderen. Uiteindelijk besloot de rechter dat ze gelijkgeschakeld moesten worden met een ongeboren vrucht in de moederschoot. En omdat het de vrouw is die beslissingsbevoegdheid heeft over al dan niet aborteren, wees de rechter in dit geval de zeggenschap toe aan de ex-echtgenote.

Na deze overwinning kondigde de vrouw aan via de rechter onderhoudsplicht en alimentatie af te zullen dwingen van haar ex-man bij elke gelukte geboorte. En zo zit er achter elke deur met narigheid een deur met nog grotere narigheid. Voor de man (die overigens in hoger beroep gaat – daar nodigt dit soort ruzies nu eenmaal toe uit) moet dit een onverdraaglijk vonnis zijn.

Mannen kunnen geen vrouwen tot abortus dwingen, al hebben ze nog zo'n weerzin tegen het vaderschap. Een vrouw beschikt in dit opzicht over meer macht dan een man. Maar volstrekt machteloos is de man nu ook weer niet, want hij had altijd een condoom kunnen aantrekken.

Er is pas werkelijk sprake van machteloosheid, als een vrouw zich na mislukking van het huwelijk de klompjes gemixt erfelijk materiaal toeëigent en aan de slag gaat om een gezin van wie weet wel drie of vier kinderen te stichten. In het vonnis wordt geen onderscheid gemaakt tussen baas in eigen buik en baas in de gemeenschappelijke koelbox, maar vanuit de man gezien komt het laatste neer op genenroof met voorbedachten rade. Iemand van zijn sperma beroven ligt in dezelfde sfeer als iemand tegen haar wil sperma opdringen. De man is dus eigenlijk verkracht.

Het is daarbij een beetje vreemd gedwongen te worden tot medewerking aan medische hoogstandjes, die zo ingrijpen in het persoonlijk leven. Zelfs voor het verwerven van bruikbare organen van gestorvenen is toestemming van de familie nodig.

De embryo's zitten intussen wemelend van potentie in de koelbox, klaar om geïnplanteerd te worden en zich te ontwikkelen tot nuttige burgers. Maar buiten de antiseptische ijzigheid van hun stikstoftank heeft de tijd niet stilgestaan. Het traject tussen oorzaak (in vitro fertilisatie) en gevolg (een spartelende baby) is door bederf aangetast. Zodra die embryo's ontdooien, raken ze ook besmet.

Artikelen in NRC-column.