Spring naar inhoud


Kersttraditie

Beatrijs Ritsema

December is voor kinderen meer nog dan voor volwassenen de maand van het grote incasseren. Mijn dochter van vier is er bijvoorbeeld heilig van overtuigd dat er met Kerstmis een soort Sinterklaas-reprise plaats zal vinden. Zo raar is dat niet, want ze ziet in reclames op tv een Sinterklaas look alike rondwaren die cadeautjes onder kerstbomen achterlaat. Als ik zeg dat die bij ons niet langs zal komen, begrijpt ze niet waarom niet en begint ze te huilen.

Deze tranen hoeven niet serieus te worden genomen, en vijf minuten later is ze de hele kwestie natuurlijk weer vergeten, maar het incidentje is wel een illustratie van de sfeer die over december heen hangt: ongelimiteerd innemen. De ergerlijkste exponent hiervan vind ik het kerstdiner voor kinderen, zoals elke zichzelf respecterende basisschool dat tegenwoordig organiseert. Dit is een betrekkelijk nieuwe traditie – uit mijn eigen jeugd kan ik me zoiets niet herinneren – en ik was ook erg verbaasd, toen ik hier twee jaar geleden, net terug van een lang verblijf in Amerika, voor het eerst mee te maken kreeg.

Ik vond het te absurd voor woorden. Kinderen moeten in nette kleren worden gehesen (meisjes in kwikjes en strikjes, jongens liefst in jasje, dasje) en om half zes 's avonds naar school gebracht om daar bij kaarslicht in een stemmig versierd klaslokaal een diner achterover te slaan. Dit eten is tussen de bedrijven door klaargemaakt door (meest werkende) moeders, die hun hoofd en handen vol hebben aan hun eigen op stapel staande kerstmenu's (wat wordt het deze keer: zwaardvisfilet of springboksteak?) en alle boodschappen die moeten worden ingeslagen.

Een schoolkerstdiner, hoe verzin je het? En dat voor kinderen die kort daarvoor overladen zijn met Sinterklaascadeaus, die de week daarna weer twee kerstdiners te verstouwen krijgen, die twee weken vakantie voor de boeg hebben, gevuld met leuke uitstapjes, een Oud- en Nieuwviering, waarbij ze mogen opblijven en vuurwerk afsteken, en die bovendien in groten getale naar de wintersport afreizen.

Een schoolkerstdiner! Terwijl kinderen, zoals bekend, niet zoveel om eten geven, zeker niet om onbekend of sjiek eten, wat dus voor de helft in de vuilnisbak belandt. Wat me tegenstaat is dat de hieraan bestede energie precies op de verkeerde groep gericht is: voor kinderen is december toch al één lang consumptiefestijn, vanaf het snoepgoed in de schoen tot en met het snaaien van de laatste oliebol op 4 januari. Hetzelfde nadeel kleeft overigens aan kerstpakketten: die komen precies terecht bij de verkeerde mensen (de werkende bevolking), terwijl werklozen, aow-ers, wao-ers, bijstandsmoeders toch eerder in aanmerking zouden komen.

Het zal wel weer schrieperig en calvinistisch van mij zijn om die kinderen hun schoolkerstdiner te misgunnen, maar ik kan maar niet wennen aan deze nieuwe Nederlandse traditie. In het spilzuchtige, hedonistische, super-consumptieve Amerika waren we het heel anders gewend. Geen schranspartijen op school, maar op de laatste dag voor de vakantie zetten de kinderen kerstpakketten in elkaar voor daklozen. For the homeless!

Oudere kinderen werden aangemoedigd van hun zakgeld iets te kopen, een tandenborstel, een flesje eau de cologne, een lekker stuk zeep of after shave, onder het motto: dat komt altijd van pas voor iemand die niets heeft. Kleine kinderen stonden verpakt snoepgoed af en ouders droegen ook artikelen bij, variërend van blikken kreeftesoep tot flessen wijn. De dozen werden door de kinderen versierd met kersttekeningen en spuitsneeuw en het zaakje werd bij alle scholen opgehaald en gedistribueerd over de opvangcentra. Zonder afzender, geen kaarten met namen die hengelden naar bedankjes.

In Nederland zijn misschien niet genoeg daklozen, maar je hebt wel allerlei blijf-van-m'n-lijf-huizen, gezinsvervangende huizen voor verstandelijk gehandicapten, inrichtingen, gevangenissen om iets extra's voor te doen.

Als kinderen zich maar één uurtje zouden bezighouden met het plezier van anderen in plaats van met dat van zichzelf, dan zou die decembermaand al geweldig opknappen. En wie weet de kinderen zelf ook wel.

Artikelen in NRC-column.


Therapeutische pretenties

Beatrijs Ritsema

Steeds meer mensen vervoegen zich bij therapeuten of Riaggs om hulp te krijgen voor psychische nood. Tussen 1985 en 1995 is de hulpvraag verdrievoudigd tot een half miljoen klanten per jaar, las ik in de Volkskrant. Hoe deze toename geïnterpreteerd moet worden, is niet helemaal duidelijk. Kunnen mensen minder tegen een stootje dan vroeger? Drukt de plicht tot gelukkig zijn te zwaar op hun schouders? Heeft het te maken met individualisering, waardoor sociale verbanden steeds meer gericht raken op plezier, terwijl al het onaangename wordt weggeduwd naar professionele vangnetten? Het is allemaal mogelijk, maar één ding staat vast: de schaamte om 'bij een therapeut te lopen' is praktisch verdwenen. Anders zouden die wachtkamers niet zo uitpuilen.

Maar volgens psychiater A. van Dantzig is het nog lang niet genoeg. In datzelfde Volkskrant-artikel kwam zijn ook elders al verkondigde stelling ter sprake dat we naar analogie van het schoolarts-onderzoek zouden moeten toewerken naar een regelmatige psychische onderhoudsbeurt voor alle kinderen. Dit om geestelijke storingen zo snel mogelijk op te sporen. 60 % van de psychiaters en therapeuten was het hiermee eens, blijkens een enqute van bureau Inter/View over deze en andere stellingen.

Deze mensen zeggen ja tegen hun broodwinning – tot zover niets nieuws. Wat desondanks verbaast is de achteloosheid waarmee de metafoor van de psychische check-up wordt omarmd. De schoolarts die in vijf minuten lengte en gewicht opmeet, naar de longen luistert en de stand van de ruggegraat controleert, krijgt een nieuwe collega: de kindervorser, die in vijf minuten een kind doorlicht op depressie, schizoïde aanleg, psychopathische grondtonen en borderline-symptomen.

Het idee van Van Dantzig is dat je psychische problemen in de kiem kunt smoren, als je er maar vroeg bij bent, net zoals bij TBC of kanker. Blijkbaar gaat hij ervan uit dat de wordingsgeschiedenis van psychische stoornissen een zelfde patroon laat zien als die van lichamelijke ziekten. Een arts detecteert een link knobbeltje en snijdt het eruit voor de metastase plaatsvindt. Een therapeut detecteert de een of andere vorm van psychisch disfunctioneren en met slechts een korte therapie weet hij een toekomstige geestelijke totaal-ontsporing te voorkomen.

Deze zienswijze heeft niet alleen niets met de werkelijkheid te maken, ze getuigt bovendien van een onverteerbare hoogmoed. Zware psychische stoornissen als manische depressie en schizofrenie onttrekken zich aan preventie, omdat niet bekend is wat de alleereerste symptomen zijn. En voor zover dat in retrospectief wel aanwijsbaar is, geldt altijd dat andere kinderen daar ook wel eens last van hadden. Je kunt nooit voorspellen (in tegenstelling tot TBC in het beginstadium) hoe een bepaald kind met een psychische storing er tien jaar later aan toe zal zijn.

Maar als Van Dantzig zegt dat hij kinderen wil laten checken op 'geestelijke storingen' bedoelt hij natuurlijk niet dat hij op zoek is naar endogene geestelijke storingen. Dat hoeft ook niet, want die categorie is allang onder de pannen. Daar hebben de ouders zelf wel voor gezorgd. Als je kind autistisch is of niet in staat tot concentratie, hyperactief, extreem faalangstig of dyslectisch of sociaal geïnhibeerd, heb je echt geen buitenstaander nodig die een checklist afwerkt. Die kinderen lopen al bij de jeugdafdeling van het Riagg of anders hebben hun onderwijzers hen al naar het speciaal onderwijs verwezen.

Van Dantzig heeft exogene geestelijke storingen op het oog, trauma's door invloeden van buiten. En dan niet de storingen die het gevolg zijn van de gangbare klappen die het leven uitdeelt aan kinderen, zoals de dood van grootouders, de dood van een huisdier, verhuizen naar een andere stad, scheiding van de ouders of ruzie met je beste vriendje. Hoe hevig zo'n gebeurtenis ook kan aankomen in het leven van een kind, ik dacht niet dat Van Dantzig deze trauma's routinematig wil therapeutiseren. Daar is geen noodzaak toe, omdat kinderen ook uit zichzelf met steun van hun omgeving zo'n klap te boven kunnen komen. Zelfs een kind van wie een ouder doodgaat heeft niet altijd vanzelfsprekend professionele hulp nodig.

Waar is het hem wel om te doen? Om incest en mishandeling natuurlijk, de twee modieuze superdemonen waar alles voor moet wijken. Van Dantzig zegt het ronduit: 'wij hebben de plicht de geestelijke gezondheidszorg te laten kijken achter de heilige voordeur van het gezin.'

Incest en mishandeling vallen onder criminaliteit, evenals drugshandel en vergunningsloos vuurwapenbezit. Wie zich aan incest te buiten gaat of z'n kind het ziekenhuis in slaat pleegt strafbare handelingen. Het hele Nederlandse volk zou schande roepen, als het de politie toegestaan was om willekeurige voorbijgangers aan te houden en te fouilleren op illegale handelswaar en wapentuig. Waarom zou dat met het speurwerk naar incest en mishandeling anders liggen? Waarom moeten honderdduizenden kinderen met wie niets bijzonders aan de hand is periodiek doorgezaagd worden over de vraag of hun ouders zich wel helemaal kosher gedragen? Want in zulke specifieke termen zal de check-up verwoord moeten worden; houd je het vager en ga je af op 'signalen' dan loop je als diagnostiserend therapeut de kans allerlei kinderen op te vissen die net een periode van schuldbewuste contactgestoordheid doormaken, omdat ze het zich zo aantrekken dat ze op hun hamster zijn gaan zitten.

Het idee van de psychische check-up vervult me met des te meer afkeer vanwege de pretentie dat de therapeut de beoogde loodzware feiten wel boven water kan krijgen. Zelfs in kitschy tv-films gaan er weken van vertrouwen winnen overheen, voordat een vermoedelijk incest-kind de loyaliteit met de misdadige ouder verbreekt en tot verraad overgaat.

Ja hoor, het screenen van een miljoenenkoppige kinderpopulatie lijkt een prima instrument ter preventie van de mishandeling en incest, waar enkele honderden kinderen onder lijden. Prettig ook voor de sociale omgeving van zo'n kind. Die kunnen hun ogen met een gerust hart sluiten voor de rotzooi. Het kind wordt toch regelmatig psychisch gescreend? Er waakt toch ergens een goedbetaalde therapeut?

Artikelen in NRC-column.


Mollen mania

Beatrijs Ritsema

Ouders spenderen gemiddeld jaarlijks zo'n driehonderd gulden aan speelgoed per kind. Althans volgens de berekeningen van de Nederlandse speelgoedbranche. Ik herinner me dat cijfer uit een krantenartikel, waarin de speelgoeduitgaven van verschillende landen werden vergeleken (Nederlandse ouders scoorden relatief laag, omdat ze graag goedkope rotzooi kochten). Enigszins zelfvoldaan stelde ik vast dat die f 300,- per kind bij ons thuis toch mooi niet gehaald werd. Een overdaad aan speelgoed duidt op verwennen of in ieder geval een luie manier van opvoeden. Is het niet beter voor een kind als het nog iets te wensen overhoudt?

Maar later bedacht ik dat je in een mum van tijd aan f 300,- zit. Je hebt elk jaar een verjaardag en elk jaar Sinterklaas. En dan ook nog de verjaardagspartijtjes van andere kinderen. Als je kind zes keer per jaar voor een kinderpartijtje wordt uitgenodigd, kost je dat zes maal f 15,-, zijnde de richtprijs voor een acceptabel cadeautje. Die investering van f 100,- krijgt je kind op z'n eigen verjaardagspartijtje dubbel en dwars weer terug, want daar verschijnt minimaal iedereen bij wie hij eerder was uitgenodigd.

Je kunt je ook afvragen of de relatie tussen materiële overvloed en verwend zijn wel zo sterk is als pedagogen vrezen. Ik heb in de loop der jaren heel wat kinderen meegemaakt die naar mijn eigen maatstaven omkwamen in de spullen, aan wier neus blijkbaar nooit iets begerenswaardigs voorbij ging, en die zich desondanks vriendelijk, gezellig, voorkomend en sociaal gedroegen. Uitpuilende speelgoedkasten, weekendjes Disneyland alsof het niks kost en toch geen verwende krengen. Misschien staat een goede opvoeding wel helemaal los van materiële toegeeflijkheid.

Met dit frisse inzicht begaf ik me naar de speelgoedwinkel om daar eens onbekommerd toe te slaan met het oog op de naderende Sinterklaas. Maar sterker dan bij vroegere gelegenheden raakte ik gedeprimeerd onder de overstelpende hoeveelheid schreeuwerig gekleurde rotzooi. Ik wierp een blik op het verlanglijstje en huiverde: star shine, space robot, aquazone, gorilla grupgraag, willem wiebel, mollen mania, kippenvel, ben ik een banaan.

Volstrekt overbodige variaties op allerlei onzin die ze allang in huis hebben zonder er veel plezier aan te beleven. Het probleem van dit lijstje, waarvoor mijn zoontje op mijn verzoek toegewijd de speelgoedcatalogus heeft doorgevlooid, is dat ik het bij me moet hebben in de winkel, want ik ben niet in staat te onthouden wat er op staat. Sterker nog, als je hem vraagt wat hij voor Sinterklaas wil krijgen, moet hij eerst zijn lijstje consulteren, omdat hij vergeten is wat hij ook al weer opgeschreven had. Als ik vervolgens cadeautjes koop, moet ik dat precies noteren, anders vergeet ik onmiddellijk wat ik voor wie heb aangeschaft. En als het eenmaal met gepast enthousiasme uitgepakt is en oma een dagje later informeert wat ze gekregen hebben, dan zijn ze de helft alweer vergeten!

Blasé of niet, de echt leuke dingen hebben ze al en dus komt elke volgende Sinterklaas neer op het rondpompen van nog meer zinloosheid. Mijn weerzin tegen de aanschaf van op voorhand vergetenswaardig speelgoed wordt zo groot, dat ik besluit eerst iets eenvoudigs te kopen. 'Mag ik van jou het stadhuis van Groningen?' roepen mijn kinderen tegen elkaar, citerend uit Jan, Jans & de kinderen. Zij behelpen zich met een Jip & Janneke mini-kleuterkwartet. Wat zij kunnen gebruiken is het Nederlands Stedenkwartet. Flinke stapel kaarten, mooie plaatjes, zelf als kind ook met veel plezier mee gespeeld.

In vier speelgoedwinkels geweest. Nergens een Nederlands Stedenkwartet te vinden. Alleen Disney-derivaten en kwartetten met afbeeldingen die op kleuters zijn afgestemd: Sesam Straat, jonge dieren, sprookjes met kleurcodes omdat de doelgroep niet kan lezen. Het kwartetspel is kennelijk een in leeftijd sterk gezonken cultuurgoed.

De tijd dringt. Het 5 december ritueel moet worden voltrokken. Laat ik mijn calvinisme voor mezelf bewaren en niet de kinderen ermee lastigvallen. Balorig gooi ik mollen mania in het winkelmandje.

Artikelen in NRC-column.


De esthetische imperatief

Beatrijs Ritsema

Afvalgoeroe Montignac lijkt me zo ongeveer de grootste oplichter sinds Uri Geller. Niet dat ik zijn werken bestudeerd heb, maar een man die het gerecht 'boterham met kaas' op de zwarte lijst plaatst hoef je niet serieus te nemen en al degenen die dat wel doen, zouden zich eerder zorgen moeten maken over de laagte van hun IQ dan over de hoogte van hun lichaamsgewicht.

De theorie van Montignac over de kwalijke (bedoeld wordt 'dikmakende') gevolgen van het combineren van vetten en koolhydraten is de zoveelste variant van het Atkins-dieet uit de jaren zeventig en het brood-dieet uit de jaren tachtig. Van Atkins mocht je alles eten wat je wilde, als het maar geen brood, aardappels of suiker was. Bij het brood-dieet moest je je de ene dag beperken tot droog brood en water en mocht je de volgende dag alles eten waar je maar zin in had. De dag daarna weer brood en zo verder.

Dit is allemaal pertinente onzin, zelfs als het werkt, want niemand kan het natuurlijk volhouden om langer dan een paar weken alleen zalm en sla te eten en de aardappeltjes te laten staan of om bij het ontbijt kaas en hagelslag te eten zonder een boterham als onderleggertje. Dat gaat snel tegenstaan.

Een dag of tien geleden kreeg de uitgever van het Montignac-boek vijf minuten gratis reclame in het NOS-journaal. Dat was op zichzelf al schandalig: dat de obcurantistische ideeën van een op geld beluste zwendelaar kritiekloos geëtaleerd werden, alsof het levenswijsheden van Spinoza betrof. Maar veel erger nog om aan te zien was de geestesgesteldheid van het publiek. In de reportage zag je een zaal vol Montignac-adepten die devoot in hun ganzelever zaten te prikken, een glaasje rode wijn erbij. Er werden mensen op straat geïnterviewd. Iedereen zei desgevraagd dat hij/zij te zwaar was en graag een paar kilo eraf wilde, maar het bizarre was: ik zag helemaal niets bijzonders aan die mensen. Ze zagen er volstrekt normaal uit!

Mensen die over hun lichaamsgewicht of over afvaldiëten zeuren zijn per definitie vervelend. Ik zou niet snel een saaier gespreksonderwerp weten. Tot hoever kun je zinken in onbenulligheid? Ga een kruiswoordpuzzel oplossen of de hond uitlaten, alles is beter dan te tobben over die stompzinnigste aller obsessies, je eigen gewicht.

Toch wordt iedereen van harte aangemoedigd om dat nu juist wel te doen. Bij volksgezondheid luidt men al enige tijd de noodklok: de Nederlandse bevolking komt in snel tempo aan; overgewicht en vetzucht kost de samenleving 800 miljoen gulden per jaar (hoezo? iedereen betaalt toch zelf z'n chips en chipolatataart?), en zelfs een geringe mate van overgewicht brengt al risico's voor de gezondheid met zich mee. De alarmerende boodschap is duidelijk. We worden dik en vadsig en graven ons graf met onze eigen tanden.

Artsen en volksgezondheidambtenaren staan en bloc klaar met hun voorspelbare remedies: minder eten, meer lichaamsbeweging, zo blijven we gezond. Maar de link tussen deze drie factoren is minder solide dan het zich laat aanzien. Als het werkelijk (en dan bedoel ik wetenschappelijk) waar was dat dik zijn ongezond is, dan zou de verwachte gemiddelde levensduur al enige jaren op z'n retour zijn. Het klopt dat Nederlanders nu flink wat dikker zijn dan pakweg twintig jaar geleden. Maar we worden gemiddeld vijf jaar ouder dan twintig jaar geleden, dus zo ongezond kan die dikte nu ook weer niet zijn. Ik zal niet zo ver gaan om het om te draaien en te beweren dat meer lichaamsgewicht blijkbaar leidt tot een langer leven, maar het valt in ieder geval moeilijk staande te houden dat zelfs een gering overgewicht al gezondheidsrisico's met zich meebrengt. Want wat is in hemelsnaam een gering overgewicht? Twee kilo, vijf kilo? tien kilo? Alsof voor elk persoon het ideale standaardgewicht ergens in ivoor gebeiteld staat!

Het krantenlezend publiek dat deze hap-snap theorieën over dikte en gezondheid voor zoete koek slikt, laat zich gewillig in de gewenste richting duwen, al bestaat hun persoonlijke motivatie minder uit gezondheid danwel uit esthetica. Mensen willen heus niet afvallen om een hartkwaal te ontlopen (wat bovendien niet eens zou lukken), maar om op een Spice Girl te lijken. Artsen en publieke voorlichters die ten strijde trekken tegen het patatje-oorlog en de frikadel verdenk ik er ook van hun patiënten/doelgroepen meer op Spice Girls te willen laten lijken. Ze verkopen esthetica onder het mom van gezondheid. Ze zijn niet bezorgd voor het lichamelijk welzijn van de gemiddelde Nederlander, maar ze vinden hem of haar te dik en dikte boezemt walging in.

Wie maar genoeg van die signalen opvangt of onbenullig genoeg is om ze zelf te genereren, slaat vanzelf aan het diëten. En dan is het pleit verloren, want afvaldiëten leiden, zoals bekend, in het overgrote deel van de gevallen tot gewichtstoename op de lange termijn. Je verliest tien kilo en twee jaar later heb je er twaalf kilo bij. Je doet het nog eens en hetzelfde gebeurt weer. De diksten onder de dikkerds, de moddervette slagschepen van lillend vlees, hebben vaak een hartbrekende dieet-historie achter de rug. Zij zitten gevangen in de wraak die hun eigen lichaam op hen heeft genomen.

Wat moet een mens doen? In beweging komen soms? Helpt ook niet, want van bewegen krijg je honger. Wie zich een paar uur op het sportveld inspant, heeft meer honger dan wie de hele dag met z'n neus in de boeken zit. Wat je eraf beweegt, eet je er precies weer bij.

We leven in een ongelooflijk overvloedige cultuur. Nooit eerder kostte het zo weinig tijd en moeite om smakelijk, gevarieerd eten op tafel te krijgen. Je zou denken dat de vrijgekomen tijd aan andere dingen besteed zou worden, aan geestelijke ontwikkeling of aan interessante hobbies, of aan je inzetten voor een (nog) betere wereld en dat mensen de bijkomende kilo's voor lief zouden nemen. Maar nee, men lijdt nu onder het regime van de weegschaal zoals vroeger onder dat van het kruisbeeld en de zondagschool. 'Leef ik in zonde?' is vervangen door 'ben ik wel een esthetisch verantwoord persoon?' Het is zelfgeselend hedonisme van het miezerigste soort. Geef mij de kroketten maar door.

Artikelen in NRC-column.


Instant geluk

Beatrijs Ritsema

Toen ik in de krant las dat bisschop Simonis het toenemende straatgeweld weet aan de losse normen op het gebied van abortus en euthanasie, dacht ik, net als zowat iedereen: wat een idiote uitspraak. Die twee fenomenen, straatgeweld en vrijheid van abortus, c.q. in zekere mate van euthanasie, hebben niets met elkaar te maken, dus hoe kan de een de ander veroorzaken?

Maar een dag later, terwijl ik de aardappels aan het schillen was en met een half oor naar de radio luisterde, werd daar ineens Simonis geïnterviewd die zei (ik parafraseer): 'de vrijheid om abortus of euthanasie te plegen en het geweld op straat zijn allebei consequenties van de nadruk op onmiddellijke behoeftebevrediging die onze maatschappij kenmerkt.' Terwijl ik nog dacht: 'hé, interessant idee,' ging het radiogesprek door over de doctrinaire eerbied van de kerk voor al het leven, het absolute taboe op het doden van een ander, en zo verder. Daarna schreef Simonis een halve pagina met theologische overwegingen in de Volkskrant en ontspon zich een nogal saaie discussie over de opvattingen van de bisschop en of hij die wel mocht ventileren in het kader van de scheiding tussen kerk en staat (bij bisschop Muskens hoorde je niemand zeuren over de scheiding tussen kerk en staat).

Merkwaardig was dat die onmiddellijke behoeftebevrediging nergens meer in de discussie opdook. Simonis zelf kwam er niet op terug in zijn Volkskrantstuk, het kwam niet aan de orde in het gesprek met minister Borst, in geen enkel commentaar werd eraan gerefereerd. Ik begon zelfs even aan mezelf aan te twijfelen: had ik het wel goed gehoord in dat radio-interview? Maar natuurlijk is dat het geval, anders zou ik niet zo getroffen zijn geweest door dit juweeltje van een inzicht, achteloos gedeponeerd temidden van het theologisch kreupelhout.

Want in sociologische zin heeft Simonis gelijk. Wie ongewenst zwanger is en tot een abortus besluit, heeft twee belangen tegen elkaar afgewogen: die van zichzelf en die van de ongeborene. Er kunnen duizend redenen bestaan waarom deze afzonderlijke belangen niet parallel lopen. De ene reden (uitzicht op een totaal gehandicapt leven) is wat meer salonfähig dan de ander (zwangerschap komt slecht uit in verband met een geplande wereldreis), maar altijd laat de vrouw die abortus pleegt haar eigen belangen prevaleren boven die van de ongeborene. Zij heeft geen behoefte aan een kind op een verkeerd moment of geen behoefte aan een gehandicapt kind – hoe dan ook, ze laat het er niet bij zitten, ze bevrijdt zich. In de abortuswetgeving sanctioneert de maatschappij de geneigdheid om allereerst de eigen hedonistische behoeften te bevredigen. Voor de goede orde: ik ben in het geheel niet anti-abortus; het is vaak heel verstandig om dreigende ellende in de kiem te smoren, maar het is ook ontegenzeggelijk egoïstisch.

Hetzelfde geldt voor euthanasie. De drempels om het levenseinde hier en daar wat te bespoedigen worden lager, omdat niemand de zin van langer lijden inziet. De mensen worden al ouder dan ooit. In theorie kunnen de sterfbedden eindeloos uitgerekt worden, maar de stervenden zelf hebben er geen zin meer in, hun familie na verloop van tijd ook niet meer en de artsen evenmin. Zelfs bisschop Simonis veroordeelt niet de praktijk van het morfine toedienen aan terminale patiënten bij wijze van pijnbestrijding maar wel met de dood als gevolg. Met euthanasie wordt het lijden ontvlucht en het is dus een vorm van hedonisme.

De overeenkomst tussen abortus, euthanasie en aan de andere kant straatgeweld ligt in het onmiddellijk actie ondernemen om de behoeften van dat moment te bevredigen. Als je op straat boos wordt op iemand, zou je je kunnen verbijten en weglopen. Maar de woede zet je aan die ander volledig in elkaar te slaan. Wie het lijden beschouwt als iets wat gedragen moet worden, waar je op de een of andere manier het beste van moet zien te maken, die pleegt geen abortus (ook niet na verkrachting) en geen euthanasie. Maar zo zit onze cultuur niet in elkaar. Wij zijn gespitst op en hebben vaak de legale mogelijkheden tot instant behoeftebevrediging. Dat heeft Simonis goed gezien.

Artikelen in NRC-column.


Risico

Proefpersoon nummer 6 Toen ik psychologie studeerde, deed ik regelmatig mee alsproefpersoon bij experimenten van ouderejaars of vanwetenschappelijk medewerkers. Meestal waren ze vrij saai, maareentje herinner ik me nog goed, althans de contekst ervan, nietde inhoud. Dit was er weer zo een, waarbij je een vragenlijstmoest invullen, daarna een informatieve tekst te lezen kreeg envervolgens weer een vragenlijst. Ongetwijfeld werd hier weer eenvariant op de cognitieve dissonantietheorie uitgetest. Hetopmerkelijke gebeurde de dag daarna, toen ik een vriendin enjaargenote vroeg wat zij ervan had gevonden. Ze zei dat ze natien minuten was weggelopen en op mijn verbaasde vraag 'waarom?'antwoordde ze dat ze geen zin had gehad om muizen pijn te doendoor middel van elektrische schokken of 'airpuffs' (luchtstootjesop de snuit). Voor een van deze alternatieven had de proefpersoonzijn voorkeur moeten uitspreken. Dat het experiment zichuiteindelijk alleen op papier zou afspelen en dat er geen levende muis aan te pas kwam, was op het ogenblik dat je dievraag invulde naar welke straf je wilde gebruiken, niet bekend. Ik was geheel en al van mijn stuk. Mijn vriendin had gelijk! Ditwas Milgram in mini-formaat! Zij had zichzelf de vraag gesteld'wil ik muizen pijnigen, zodat iemand zijn doctoraalscriptie kanschrijven?', terwijl ik klakkeloos overal antwoord op hadgegeven (airpuffs was mijn keuze geweest). Ik ergerde me aanmezelf dat de mogelijkheid het veld te verlaten niet eens in meopgekomen was en ik bewonderde mijn vriendin voor haar moed. Het risico dat een dergelijk moedige opstelling met zichmeebrengt is objectief gezien niet zo groot. Wat kan je gebeuren?Hoogstens reageert de proefleider narrig. Toch zou ik liever ophet juiste ogenblik dit soort moed, gebaseerd op verstandelijkeen morele overwegingen, tevoorschijn kunnen toveren dan de echteheldenmoed die met grote risico's en grote emoties gepaard gaat.Niet omdat ik die emotionele heldenmoed minder hoog aansla, maaromdat die er voor mij toch niet inzit. Ik ben een routinematigrisicovlieder: Ik houd niet van hoogtes, niet van hard rijden,niet van liften. Casino's doen me niks, geen interesse inbuitenissige drugs of wereldreizen, geen extravagante aankopen,geen bovenmatige fysieke inspanning, geen hoogoplopende ruzies.Geen extremiteiten kortom en waar de risico's ontbreken, vervaltde noodzaak tot moed. Het verschil tussen een held en een boef komt neer op deomstandigheden. Beiden nemen ze risico's: de een met goed gevolg(bewondering, toejuichingen, medailles), de ander met slechtgevolg (minachting, uitsluiting, gevangenisstraf). Zo zou het inieder geval horen te gaan. Dat in werkelijkheid het kwaad maaral te vaak beloond wordt doet niets af aan het verlangen naargerechtigheid en in het algemeen spraakgebruik gelden de held ende boef dan ook als elkaars tegenpool. Maar het gedrag zelf dat iemand tot held dan wel boef maakt ligtniet op voorhand vast. Ook voor de meest vanzelfsprekende vormenvan crininaliteit, zoals moord en diefstal, zijn eromstandigheden denkbaar waaronder de gevoelswaarde van de actieverschuift van laakbaar naar loffelijk. Was de aanslag op Hitlernnn

Artikelen in NRC-column.


Loyaliteit

Beatrijs Ritsema

'Maar liefje, het is maar een huwelijksaanzoek, ik vraag je toch niet om levenslange commitment,' luidde het onderschrift van een cartoon in The New Yorker, waarop een man met een bosje bloemen te zien was, die een geschrokken vrouw probeerde gerust te stellen. In de wetenschap dat een op de drie huwelijken op echtscheiding uitloopt, lijkt dit inderdaad een realistische no-nonsense uitspraak. Van hetzelfde kaliber zijn de in Amerika steeds populairder wordende prenuptial agreements, huwelijkse voorwaarden, maar dan veel stringenter dan het standaardpakket, met een precies uitgewerkte opsomming van materiële en financiële entiteiten, waar de partner geen aanspraak op mag maken, in geval van echtscheiding. Wie als minvermogende zijn (meestal haar) handtekening onder een dergelijk document plaatst, kan elke financiële compensatie verder wel vergeten en moet vaak ook de tijdens het huwelijk gekregen cadeaus teruggeven.

Hoe meer er rekening gehouden wordt met mislukking, hoe geringer de kans op succes – dat is de keerzijde van de no-nonsense aanpak. Om te kunnen beginnen aan een huwelijk heb je toch een vorm van heilig vuur nodig, een gevoel van onbekommerdheid over de gemeenschappelijke toekomst. Anders heeft de hele verbintenis geen zin.

Wat voor de liefde geldt, gaat ook op voor het werk. Mensen sluiten huwelijken, omdat het een handige manier is om zich van intimiteit te verzekeren en nageslacht groot te brengen, en mensen werken om geld te verdienen. Maar zowel in een huwelijk als op het werk gaat het ook nog om iets anders: loyaliteit. Zonder lange-termijnperspectief heeft een huwelijk geen basis, zonder loyaliteit is werk een dorre, emotioneel uitputtende aangelegenheid.

De meeste mensen werken niet louter en alleen voor het geld. In de hogere baantjes vinden ze vaak het werk zelf leuk, in de lagere baantjes vinden ze het werk misschien wat minder, maar toch altijd nog beter dan niks. Maar bijna iedereen, hoog of laag in de hiërarchie, is gesteld op de routine van met collega's omgaan en ervaart betrokkenheid met het bedrijf of de instelling. Wie ergens een tijdje werkt, ontwikkelt vanzelf hart voor de zaak, zoals je ook in de loop der jaren gehecht raakt aan de buurt waar je woont.

Onder het motto employability wil Philips de vaste baan vervangen door flexibele (lees: korte-termijn) arbeidscontracten en minister-president Kok trompetterde al even enthousiast mee in zijn toekomstvisie van werkend Nederland: 'De baanzekerheid wordt steeds kleiner en wordt vervangen door werkzekerheid'. Mits je je omschoolt natuurlijk. Mits je als werknemer voortdurend op het vinkentouw zit om je in nieuwe veelbelovende beroepssegmenten te bekwamen.

Waarom kan ik me nu nooit een concrete situatie voorstellen, waarin dat idee zinnig en voordelig uitpakt? Ik stel me achtereenvolgens voor: een fysiotherapeut, een receptioniste, een violist, een werker in de postkamer, een schoolmeester, een grafisch tekenaar, een loodgieter, een tandtechnicus, een gevangenisbewaarder, een vuilnisman, een ambtenaar van de griffie. Waarom zouden al deze mensen zich op eigen initiatief op voorhand moeten omscholen, omdat ze misschien niet hun hele leven op dezelfde plek zullen zitten? Bovendien is die hele statica allang uit het werk verdwenen. Nergens bekleedt nog iemand veertig jaar dezelfde functie. In alle iets grotere bedrijven en instellingen is de banencarroussel met carrièreplanning, overstappen naar andere afdelingen, herdefiniëring en herindeling van functies aan de orde van de dag. Nog afgezien van het gemak waarmee ambitieuze werknemers zelf hun baan opzeggen en iets interessanters, dan wel beter betalends aannemen.

Niemand die als vijfentwintigjarige ergens binnenkomt kan verwachten dat hij of zij de komende veertig jaar gebeiteld zit en alleen nog maar hoeft toe te passen wat hij zich in z'n opleiding aan kennis heeft eigen gemaakt. Huisartsen moeten naar opfriscursussen. Verpleeghuisartsen moeten leren communiceren met de familie van terminale patiënten. Alle academici moeten hun vakliteratuur bijhouden. Therapeuten moeten seminars van nieuwlichters volgen. Iedereen die met computers werkt, moet sowieso om de vijf jaar op een geheel nieuw systeem overschakelen. Diplomaten moeten verhuizen. Ambtenaren moeten van specialisme veranderen. Treinconducteurs en lokettisten moeten massaal naar spoedcursussen 'Hoe ga ik om met agressieve klanten?' Dat zou voor tram- en busschauffeurs trouwens ook geen kwaad kunnen. De hele horeca moet zich bijscholen op het gebied van klantvriendelijkheid. Docenten moeten leren lesgeven in een studiehuis. Belastingconsulenten moeten zich de nieuwe belastingwetgeving eigen maken. Loodgieters en timmerlieden moeten nieuwe ontwikkelingen in materialen en technieken bijhouden.

Al die dingen zijn noodzakelijk en gebeuren overal. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat werkend Nederland zit te suffen op z'n vaste arbeidsplekje. Voor de zelfstandig werker valt bijscholing onder eigen verantwoordelijkheid, voor de werker in loondienst is het meer de verantwoordelijkheid van de werkgever, van wie je tenslotte mag verwachten dat hij overzicht heeft. Als de werkgever geen overzicht heeft van waar het naar toe moet, dan is het een flutwerkgever die failliet moet gaan of ontslag krijgen.

Het absurde is nu dat ontslag dreigt als de werknemer geen om- dan wel bijscholingsinitiatieven aan de dag legt. Je moet dus eigenlijk beter zijn dan de baas, wil je je baantje houden. In deze opzet van tijdelijke arbeidscontracten, waarin je je leven lang van de ene schots op de andere springt, wordt het principe geschonden van de dubbele loyaliteit tussen werkgever en werknemer. Zoals je geen goed huwelijk bouwt bovenop een wurgcontract, zo kun je geen aangename werksfeer verwachten, als loyaliteit geen deel uitmaakt van de verhouding tussen bedrijf en werknemer. Wat je overhoudt is het Donald Duck-kapitalisme: deze eend wordt voor duizend baantjes aangenomen, maar vliegt er altijd even hard weer uit.

Artikelen in NRC-column.


Op de vuist

Beatrijs Ritsema

Valt er door de overheid iets te doen aan het straatgeweld, waar sinds de dood van Meindert Tjoelker, en eerder Joes Kloppenburg, de kranten mee volstaan? Een van de vele opiniestukken hield een pleidooi voor meer gezellige drukte op straat om daarin het geweld te delgen, een andere schrijver drong juist aan op meer stilte, omdat het oorverdovende lawaai in cafés en disco's, gecombineerd met veel drank, het publiek opzweept tot grensoverschrijdend gedrag. Van schreeuwers zitten de vuisten losser.

Beide oplossingen zijn volstrekt irreëel. De oproep tot meer goedaardige drukte klinkt in theorie veelbelovend, maar het publiek dat je daar voor nodig hebt, moeders met peuters in een buggy, bejaarden met boodschappentassen, huisvaders met hondjes, twaalfjarigen op skeelers, krijg je 's nachts om twaalf uur niet op de been. Die zitten thuis en de meesten slapen. Het nachtelijke uitgaansleven wordt per definitie gedomineerd door jongeren en door mensen zonder kinderen, niet door het Albert Cuypmarkt-publiek van zaterdagmiddag.

Ook het idee van meer stilte is niet te verwezenlijken. Harde muziek, lawaai en drank is juist wat de zogenaamde stappers aantrekt in de horeca. Die lui zijn er helemaal niet op uit om een goed gesprek te voeren en het is ook wel erg patroniserend om ze daartoe te willen opvoeden. Laat ze maar lallen.

Het lastige van straatgeweld is dat het telkens om incidenten gaat, waarbij de dingen uit de hand lopen zonder dat de betrokkenen die speciale afloop op het oog hadden. De moordenaars van Tjoelker (onder wie nota bene een huisvader) weten natuurlijk best dat ze niemand moeten doodschoppen en nu hebben ze spijt, maar het is te laat. Zelfs bezinning op de gevaren van woede helpt niet, zoals bleek toen een van de deelnemers aan de minuut stilte de dag daarop zelf iemand op straat in elkaar sloeg. Alleen uit al dat tweede incident kun je afleiden dat 'strengere straffen', waar ook hier en daar om geroepen wordt, niets zullen helpen. Tijdens aanvallen van razernij denken mensen niet aan de gevolgen.

Tegen incidenten kun je je slecht indekken. Als individu kun je je voornemen je nergens mee te bemoeien en altijd de andere kant op te kijken. Dit was de toon van veel ingezonden brieven-schrijvers die bij straatgeweld betrokken waren geraakt, bijvoorbeeld omdat ze anderen tot de orde riepen, en dat lijkt in deze cultuur, waarin niemand zich nog door een willekeurige onbekende tot de orde laat roepen, de meest verstandige gedragslijn.

De enige manier om greep te krijgen op incidenten is om ze te concentreren in ruimte en tijd. In het geval van straatgeweld ligt de oplossing voor de hand: vaste sluitingstijden voor de cafés, doordeweeks om een uur, in het weekend om twee uur. Als argument voor niet-gereguleerde openingstijden van de horeca hoor je altijd dat het voor omwonenden prettiger is als beschonken personen zich gespatieerd door de nacht naar buiten begeven, dan wanneer er op een vast tijdstip een enorme vloedgolf tegelijk op straat rolt. Maar als ik in het uitgaanscentrum woonde, zou ik liever één keer door veel lawaai worden gestoord, dan de hele nacht door kleine uitbarstinkjes. Het is het verschil tussen een pleister ineens eraf scheuren of met kleine beetjes tegelijk.

Wie in een café zit, heeft de neiging te blijven zitten, omdat het zo gezellig is of omdat het misschien straks nog gezellig wordt. Strikte sluitingstijden zijn vervelend voor de cafébezoeker en worden als bevoogdend ervaren. Aan de andere kant is het vaak ook weer teveel moeite om naar een nachtcafé te gaan, als je om een of twee uur 's nachts tegen je zin buiten in de kou staat. Eigenlijk kun je dan net zo goed naar huis gaan.

Vaste sluitingstijden sturen veel mensen naar huis, die anders waren blijven doordrinken. De diehards die er geen genoeg van krijgen, gaan naar de spaarzame nachtcafés. Het moet voor de politie makkelijk patrouilleren zijn in zo'n overzichtelijke situatie. Maar de financiële belangen van de horeca zullen vast te sterk blijken voor zo'n regulering die de voordelen van drukte en stilte op straat met elkaar combineert.

Artikelen in NRC-column.


Sterilisatie

Beatrijs Ritsema

De geschiedenis van de idioot, de zwakzinnige, de verstandelijk gehandicapte (allemaal benamingen voor hetzelfde) ziet er weinig verheffend uit. In een bepaald romantisch wereldbeeld past het om nostalgisch te spreken over vroeger tijden, toen de dorpsgek een geaccepteerd verschijnsel was waar niemand moeilijk over deed en die net zo goed in het sociale leven was geïntegreerd als de boeren en de bakker. Maar ik vermoed dat het lot van de idioten van weleer helemaal niet zo benijdenswaardig was.

Hoogstwaarschijnlijk werden ze als goedkope arbeidskrachten afgebeuld, werden ze uitgelachen en uitgejouwd door meedogenloze kinderen, kregen ze de schuld van door anderen gepleegde misdrijven (ze konden zich toch niet verdedigen) en fungeerden ze als makkelijke prooi voor seksuele onverlaten. Dat gold dan nog de groep van zwakzinnigen die over een minimum aan sociale vaardigheden en zelfredzaamheid beschikte, genoeg om in de buurt of het dorp geduld te worden. Daarnaast bestond er natuurlijk ook een categorie van zwakzinnigen die voornamelijk overlast gaven, omdat ze agressief waren, onvoorspelbaar gedrag vertoonden of niet in staat waren om mee te werken. Deze mensen werden wel degelijk opgesloten in inrichtingen samen met de psychiatrische gevallen en zij vielen noodgedwongen in handen van nonnen of anderssoortige religieuze vrouwen, die de verzorging bij wijze van roeping gratis op zich namen.

Wat er in die inrichtingen in ieder geval niet heerste was een vrije seksuele moraal. De religieuze toonzetting van de zwakzinnigenzorg maakte dat onmogelijk en ook de latere gedeconfessionaliseerde overheidsinrichtingen stonden tot ver in de twintigste eeuw niet echt open voor het onderwerp zwakzinnigenseks, vooral omdat zwakzinnigen met 'onschuldige' kinderen werden gelijkgeschakeld, die je ook uit de buurt van seks moest houden. Hoe het leven in zo'n inrichting eruit zag kan ik me levendig voorstellen: de afdelingen waren seksegesegregeerd, privécontacten tussen mannen en vrouwen waren verboden, op masturbatie stond straf en er werd gepatrouilleerd of er geen vrijende paartjes in de bosjes lagen of zich in de linnenkamer hadden verstopt.

Gegeven deze geschiedenis van de idioot, die ik niet persoonlijk heb uitgezocht maar die in grote lijnen wel moet kloppen, begrijp ik niet waar de commotie over sterilisatie van zwakzinnigen in Zweden vandaan komt. Historisch gezien is de sprong van een totaalverbod op zwakzinnigenseks naar routinematige sterilisatie juist een illustratie van verlicht denken over zwakzinnigheid: er wordt in ieder geval niet meer ontkend dat ook zij aan seks doen en ze krijgen een vrijbrief om hun gang te gaan. Alleen al het wegvallen van de morele veroordeling was een enorme winst. En dat in 1947!

Dat er geen toestemming van de betrokkene werd gevraagd voor zo'n rigoureuze ingreep als sterilisatie is nu in 1997 de reden waarom men zich gruwend afwendt (nazimethodes!) van deze praktijk, waar in Zweden nog tot in 1974 mee werd doorgegaan. Maar de opvattingen over nageslacht van verstandelijk gehandicapten zijn niet veranderd. Vraag duizend ouders/familieleden/vertrouwelingen/verzorgers of het hun een goed idee lijkt dat hun verstandelijk gehandicapt kind/familielid/pupil zelf moeder of vader wordt en je krijgt duizend maal 'nee' als antwoord. Waarom? Omdat het leven zo al moeilijk genoeg is. Een baby erbij is smeken om ellende, zo niet voor de ouder(s) in spe, dan wel voor de vrucht hunner schoot.

En dus wordt de pil door het eten geroerd of decennialang de prikpil toegediend, terwijl ouders en verzorgers intussen op de persoon in kwestie inpraten om hem of haar tot sterilisatie te verleiden. En sommige ouders besluiten tot die ingreep ook zonder expliciete toestemming van de betrokkene – bijvoorbeeld omdat die niet begrijpt waar het over gaat – daar ben ik van overtuigd.

Een overlegmodel is altijd sympathieker dan autoritaire ingrepen, dat kun je de huidige gang van zaken nageven. Het lijkt me alleen sterk dat een verstandelijk gehandicapte inderdaad een baby zou overhouden aan dat overleg. Gelukkig zijn er altijd nog cavia's om te verzorgen.

Artikelen in NRC-column.