Spring naar inhoud


Pech of schuld

Een echte tv-film hoort gebaseerd te zijn op een waargebeurd verhaal. Hoewel het duidelijk is dat we te maken hebben met gefictionaliseerde werkelijkheid, brengt het idee dat het geraamte van het verhaal zich echt heeft afgespeeld toch een zekere urgentie met zich mee. Als er in het dagelijks leven van willekeurige mensen iets gebeurt dat zo bijzonder is dat er een tv-film van gemaakt wordt, valt dat thema noodzakelijk onder de iconen en hang-ups van deze tijd. Vandaar mijn fascinatie voor tv-films. (Ik kom er nog een keer op terug, omdat die van eergisteren nogal pet was als verzonnen verhaaltje, terwijl die van gisteren voorbeeldig in het genre past.)

Typische tv-film-onderwerpen zijn bijvoorbeeld 'moeder van autistisch kind denkt dat zij de enige ter wereld is die met hem om kan gaan' of 'geadopteerd kind herkent zichzelf in foto op melkpak en denkt dat haar adoptief-ouders haar van haar echte ouders ontvoerd hebben' of 'vrouw wordt gestalked door collega van het werk' of 'vrouw meent zich na therapie-sessies misbruik door haar vader te herinneren'. Het zijn altijd thema's met een sterk maatschappelijk-ethische lading, die bij mij in ieder geval betrokkenheid oproepen, hoe knullig een en ander vaak ook in scène is gezet.

Gisteravond vertoonde de BRT God Bless the Child over dakloosheid, een even irritante als emotionerende tear-jerker. Dakloosheid is de moeite waard om over na te denken. Waarom is er nu zo veel van in vergelijking met dertig jaar geleden, terwijl we met ons allen hier in het westen zoveel rijker zijn geworden? Deze vraag is moeilijk te beantwoorden zonder in sociologische algemeenheden te vervallen. Toegenomen anonimiteit in de maatschappij is een mogelijke verklaring, alsook een grotere beschikbaarheid van alcohol en drugs (verkeerd bestede rijkdom als het ware).

In een tv-film telt het sociologisch perspectief niet mee; het draait om de persoonlijke invalshoek, wat in dit geval leidt tot de vraag 'zou ik op dezelfde manier reageren als de door haar man in de steek gelaten en uit haar flat gezette moeder met dochtertje van zeven?' Zou dakloosheid mij ook kunnen overkomen? Het is een ideologisch dilemma: eigen schuld of toeval. Afgezien van psychiatrische stoornissen, waar mensen niets aan kunnen doen, liggen de oorzaken vaak in drugs- of drankgebruik of verkeerd geldbeheer (schulden), problemen die wel degelijk toegeschreven worden aan eigen verantwoordelijkheid. Dakloosheid is afschuwelijk om aan te zien, dus dan moet je het er wel zelf naar gemaakt hebben, want de wereld waarin wij leven zit in grote lijnen rechtvaardig in elkaar. Of het waar is of niet doet niet ter zake, aan deze opvatting klampen de meeste mensen zich vast om het leven voor zichzelf draaglijk te houden.

In de film werd hartstochtelijk het 'domme pech' standpunt uitgedragen. De moeder verloor buiten haar schuld eerst haar man, daarna haar flat en haar baantje. Omdat ze geen huis had, kon ze geen werk meer krijgen en omdat ze geen werk had, kreeg ze geen huis. Vreselijke omzwervingen volgen, van opvangcentra naar de straat via een intermezzo in een van ratten krioelend krot. Uiteindelijk besloot ze in samenspraak met een hulpverlener haar kind moedwillig te verlaten, omdat dat de enige manier was het kind via het pleeggezincircuit een beter leven te bezorgen.

De tentoongespreide machteloosheid was zo overweldigend, in het licht van de schamele 250 dollar waarover de vrouw niet beschikte om de borg voor een andere flat te kunnen betalen, dat die hele neerwaartse spiraal mij ongeloofwaardig voorkwam. Terwijl ik heel goed weet dat die zich inderdaad in dat soort situaties voordoet en dat het sociologisch gezien waar is, zoals de hulpverlener in de film het formuleerde: 'armoede is als een dooretterende ziekte waar je niet meer vanaf komt'. Toch kon ik, weliswaar als aan wal staande stuurman, van alles verzinnen wat beter zou zijn om te doen dan wat die vrouw deed. Een individueel geval is oplosbaar, honderdduizend niet.

Deze film vraagt je de illusie op te geven dat je je eigen leven kunt bepalen. Ik kan niet anders dan weigeren.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Een olijf op een slagroomtaart

In een week tv-recensies hoort in ieder geval het ondergewaardeerde genre van de een tv-film thuis. Vergeleken met de bioscoopfilm is de tv-film slomer, saaier, voorspelbaarder en vaak ook behoorlijk ordinair. Bij het zappen heb je altijd meteen in de gaten waar je mee te doen hebt. Een bioscoopfilm is groots en in zekere zin joyeus opgezet, hetzij in artistieke pretentie, in aantallen figuranten, in originaliteit van de plot, hetzij in spectaculaire achtervolgingsscènes. Een tv-film is goedkoop, barst van de close-ups, lange dialogen met veel overbodigheden erin en is meestal voorzien van afschuwelijke muziek.

Toch heb ik er een zwak voor. Mijn favoriete wijze van tv-films vertonen vindt plaats bij de BRT op dinsdagavond (dat is dus vanavond), omdat er daar na afloop van de film in de studio gediscussieerd wordt over het thema met personen die hetzelfde meegemaakt hebben. Dit is een fantastische opzet! Niet zomaar een film de ether inslingeren, maar nog eventjes het geheel in een kader zetten. De kijker krijgt de bezinning er in een moeite door bijgeleverd.

Dat ik de verleiding van de tv-film Northern Lights gisteravond niet kon weerstaan kwam doordat Diane Keaton erin speelde. De korte inhoud, zoals vermeld in de gids, zag er niet echt veelbelovend uit (nee, dan de BRT – die weten wat voor vuurwerk ze moeten programmeren op dit gebied), maar Diane Keaton vind ik altijd leuk om te zien. Ze speelt weliswaar altijd min of meer hetzelfde type, dat waarschijnlijk grotendeels overeenkomt met hoe ze is als ze niet acteert, maar ook nu ze ruim in de vijftig is, is ze nog steeds sprankelend en bewonderenswaardig.

Met één ironische blik kan ze zoveel intelligentie en humor overbrengen dat ik mezelf niet voor de eerste keer afvraag waarom Woody Allen en zij niet gewoon bij elkaar zijn gebleven. Dan was hem veel ellende bespaard gebleven.

In Northern Lights detoneerde Diane Keaton, zoals ik al vreesde, als een olijf op een slagroomtaart. Het verhaaltje is te simpel voor woorden. Keaton speelt een alleenstaande vrouw die in New York een baantje heeft als telefoonbeantwoorder voor mensen die informatie willen over theatervoorstellingen. Als haar broer overlijdt in een dorp ergens in een van de noordelijke plattelandsstaten, doordat hij een kat uit een hoogspanningsmast haalt, gaat ze naar zijn begrafenis, alwaar ze tot haar verrassing ontdekt dat hij een inmiddels negen jaar oud zoontje nalaat (een moeder is nergens te bekennen). Het testament wijst haar en een goede vriend van haar broer aan als voogden voor het zoontje. Keaton piekert er niet over, maar gaat uiteindelijk voor de bijl.

De hele plot heeft niets om het lijf. Wat overblijft is een opeenstapeling van clichés die op zichzelf fascinerend zijn, omdat ze hun eigen vorm van noodwendigheid met zich meebrengen. Wat het noodlot is voor de Griekse tragedie is het cliché voor de tv-film. Ontsnapping uit het sjabloon is niet mogelijk en dat kun je irritant vinden, maar het heeft ook wel iets rustgevends.

Als in het begin de dan nog levende vader aan zijn zoontje uitlegt wat het noorderlicht is, dan weet je dat de film zal eindigen met de waarneming van het echte noorderlicht (doet er niet toe dat je je daarvoor eigenlijk binnen de poolcirkel moet bevinden). De dorpsbewoners hebben allemaal het een of andere gebrek, waarin zich hun menselijkheid toont. Als op de begrafenis van de vader voor Keaton niet precies duidelijk wordt wat er van de moeder is geworden, dan weet je dat ze halverwege de film zal opduiken. Als ze inderdaad als frle schoonheid in een witte jurk haar opwachting maakt op een klassieke Amerikaanse picknick – kinderen spelen met hoelahoeps, overal bakken jell-O en aardappelsalade bedekt met cornflakes – dan mompel je onmiddellijk: gekkenhuis. Van Keaton die zich zenuwachtig stuntelend en kettingrokend door de film beweegt weet je dat ze definitief zal ophouden met roken, zodra ze het kind in haar armen heeft gesloten. Alles klopt als een bus. Het universum is gesloten. Zelfs een sarcastische manier van kijken kan de kracht van het cliché niet aantasten.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Ontrouw

Beatrijs Ritsema

– Dit is niet wat het lijkt.

– Jij bent degene van wie ik echt hou.

– Ik kan er niets aan doen, het overkwam me. Ik werd ineens meegesleept in een idiote onderstroom, die ik niet eens zelf heb opgezocht.

– Ik weet dat ik je pijn heb gedaan. Ik weet het hier en nu, ik wist het toen en daar. Maar ik wilde even tussen haakjes leven.

– Oké, het is geen excuus. Mea culpa, mea maxima culpa. Zo goed?

– Vraag geen dingen waarover ik moet liegen.

– Het heeft geen zin tot de bodem te gaan. Er is helemaal geen bodem. Hoe kan een luchtkasteel een bodem hebben?

– Het probleem is dat jij dingen anders interpreteert dan ik. Ik kan het niet goed uitleggen, omdat jij je alles persoonlijk aantrekt. Ik kan niet anders dan met klem herhalen dat het niets met jou te maken heeft.

– Ja, ik was wel gelukkig met jou. Ik ben nog steeds gelukkig met jou.

– Er is geen reden en er is geen oorzaak. Het leven is geen boek van Hermans. Het is mogelijk dat er zo af en toe eens iets gebeurt, waar verder niets achter zit. Zomaar in het wilde weg, zoals wanneer je een exotische schelp op het strand vindt.

– Ik moet toch mijn ogen openhouden overdag? Je zou niet willen dat ik onder een tram liep.

– Het gekke is dat ik daar geen rekening mee hield. Alleen op een abstracte manier, zoals iedereen wel weet wat de ingrediënten van een tragedie zijn. Maar die wetenschap had verder geen invloed op mijn denken.

– Op mijn gedragingen wel. Ik heb allerlei dingen niet gedaan die ik wel wilde.

– Nee, ik vis niet naar complimentjes. Ik vraag me af of fysieke trouw werkelijk moreel zoveel hoogstaander is dan psychische ontrouw. Iedereen beweert altijd van wel, maar ik twijfel.

– 'Gedachten zijn vrij' is een dooddoener. Dan kun je ook zeggen dat een boom wortels heeft. Het betekent niets, omdat het altijd waar is en dan heb je er niets aan. Het idee van de vrijheid van gedachten is een placebo, waarmee machtelozen in slaap gesust worden. Hoe kan het ook anders, wanneer het slechts de vrijheid van één persoon betreft? Vrijheid betekent pas iets in relatie tot een ander of tot de ander of desnoods tot de rest van de mensheid.

– Ik weet niet of die belangen zo sterk met elkaar botsen.

– Alleen maar omdat je het weet. Dit is een cruciaal onderscheid. Hoe meer kennis, hoe minder onbevangenheid. Hoe meer we van elkaar weten, hoe minder respect we voor elkaar kunnen opbrengen.

– Ik zie het niet als een leugen. Er was sprake van een extra element in mijn leven, waar ik het zelf trouwens ook moeilijk genoeg mee had, vergis je niet…

– …nee, ik bedoel niet dat je medelijden met me hoeft te hebben, daar gaat het helemaal niet over, ik bedoel dat jij en die ander niets met elkaar te maken hadden. Jullie staan los van elkaar. Twee aparte categorieën, lichtjaren van elkaar verwijderd.

– Mag ik nog een beetje een privéleven erop nahouden?

– Het was geen bedreiging voor ons. Ik had alles onder controle. Niemand is iets tekort gekomen.

– Het was een verdwazing waaraan ik geen weerstand kon bieden. Als je me met rust had gelaten, was alles vanzelf weer op z'n pootjes terecht gekomen. Dit soort dingen zijn tijdelijk. Ze vinden plaats buiten de bestaande orde, buiten de realiteit. Ze tellen niet mee. In zekere zin is er niets gebeurd.

– Sorry, voor jou wel. Ik mag niet voor jou spreken.

– Wat het ook was en voorstelde, het is afgelopen. Spookbeelden vegeteren op zichzelf en verdragen geen schijnwerpers.

– Tja, toch een beetje alsof er heroïne door de wijn zat.

– Spijt? Nu wel, straks niet. Morgen wel, overmorgen niet.

– Wat doen we, sisser of explosie?

– Ik zal je nooit in de steek laten.

Artikelen in NRC-column.


Memories

Het gezegde luidt dat in ieder mens een roman schuilt. Ik geloof het meteen, ik denk alleen niet dat al die romans geschikt zijn voor tv-bewerking. Of misschien zijn ze dat wel, maar loopt er ergens iets mis in de condensatie, in de stilering of in de plot-afwikkeling, waardoor de kijker denkt: dat loopt wel erg soepel.

In het Kro-programma Memories gaan mensen op zoek naar uit het oog verloren (jeugd)liefdes. Het programma zit in de sfeer van Spoorloos, al staat er hier minder op het spel, en lijkt ook een beetje op Het spijt me, omdat de televisie als hefboom wordt gebruikt om dingen voor elkaar te krijgen die je net zo goed zelf zou kunnen opknappen. Een brouille kun je zelf oplossen, daarvoor hoef je niet Caroline Tensen met een bos bloemen te laten aanbellen bij de persoon met wie je een vete hebt. Een ex-geliefde valt in het algemeen ook wel te traceren. Als je bedenkt dat niemand in Nederland meer dan vijf handdrukken verwijderd is van de koningin, dan heb je helemaal geen tv-redacties nodig om een zich niet verborgen houdend persoon te lokaliseren. Maar goed, in Memories gebruiken mensen maar al te graag de omweg van de televisie voor de vervulling van hun wens te weten te komen hoe het hun geliefdes is vergaan.

Dit is het fundament waarop emotie-tv steunt. Iemand wil iets wat iedereen wel wil en vaak ook doet, maar hij/zij doet het toevallig op tv. Ik ga hier verder niet gissen naar motieven, laat ik volstaan met het generieke motief ‘omdat het gewoon leuk is om op tv te komen, dondert niet met wat’ en daar valt niets tegenin te brengen. Dus tuft de 52-jarige Gerdie, die al meer dan dertig jaar een kerstkaarten-contact onderhoudt met haar eerste liefde Folly, een Fries die destijds in Delft als militair gelegerd was, willig door Delft in een lege rondvaartboot, waarbij ze op het eind tot haar verrassing de kaal geworden Folly op de kade ontwaart. ‘Hé kanjer!’ roept ze spontaan en ze vervolgen het boottochtje getweeën.

Je zit ernaar te kijken en je beseft dat je niets ziet. Wat ging er mis, nadat Gerdie in 1962 Folly in zijn knappe uniform had gezien en hij haar vroeg of hij even op haar fiets naar de kazerne mocht rijden omdat hij bijna te laat was (ze overhandigde de fiets en sprong bij hem achterop)? Ze gingen een paar keer uit samen, hij vergat een afspraakje, bij wijze van lik-op-stuk kwam Gerdie zelf niet opdagen bij het volgende afspraakje en daarna zagen ze elkaar nooit weer. Dit is een absurde samenvatting van een verhouding. ‘Als hij z’n eerste kerstkaart een jaar eerder had gestuurd, zou ik mijn verloving verbroken hebben,’ zegt Gerdie vrolijk in het hier en nu, terwijl ze tortelduivig met haar hervonden Folly op de tribune zit. Is alles nu goed of juist helemaal niet? Voor de kijker blijft het gissen.

Bij de andere twee hervonden oude vlammen verloopt de confrontatie pijnlijker. Monique heeft de Engelse Richard nooit uit haar hoofd kunnen zetten, met wie ze op haar vijftiende vijf dagen optrok, toen hij hier een voetbaltoernooi speelde. ‘Vijf dagen geluk is genoeg voor de rest van je leven om te weten dat je er mag zijn,’ zegt ze. Richard herinnert het zich vooral als een gezellige episode. Volgens hem deden ze aan zoenen, volgens haar hielden ze alleen elkaars hand vast.

Benno heeft in geen twintig jaar zijn middelbare-school-liefde gezien, de mysterieuze Thera die dol was op Brian Ferry. Wel is hij intussen met een vrouw getrouwd ‘die op haar lijkt’. Als Thera eenmaal opgespoord is, reageert ze stomverbaasd. ‘Het is niet iets waar ik veel aan denk,’ zegt ze, ‘volgens mij was het niet zo heel intensief. Hij heeft niet zo’n grote indruk op me gemaakt. Maar ja, ik had in die tijd een andere grote liefde.’ En over het idee om elkaar weer eens te ontmoeten: ‘Misschien moet hij van een illusie worden afgeholpen.’

Ondanks deze ondermijning van hun persoonlijke geschiedenis spreken zowel Monique als Benno hun innige tevredenheid uit over de gelegenheid die hen geboden is ‘een boek dicht te slaan.’ Hun verleden ligt aan diggels, maar ze zijn blij dat er een boek van gemaakt is dat ze nu uit hebben. Eind goed, al goed, maar het zijn romans, waaruit de angel zorgvuldig verwijderd is.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Prestatieloon

Beatrijs Ritsema

Van oudsher hebben werkers een hekel gehad aan stukloon, omdat het hen in een onderlinge concurrentiepositie manoeuvreert. De macht van de werkers als groep wordt op die manier ondermijnd ten gunste van de macht van de baas die het geld uitdeelt. Alleen in de seizoensarbeid of bijvoorbeeld onder studenten die een vakantie bij elkaar willen verdienen tref je wel mensen aan die gecharmeerd zijn van het idee stukloon. Hun motivatie om willekeurig wat voor werk te doen is dan ook extern van aard: het gaat om het geld en verder niets.

Bij het werk dat in een min of meer permanent dienstverband wordt verricht, stellen werkers prijs op tijdloon: je wordt betaald naar de hoeveelheid tijd die je ergens in steekt en over de hoogte van het loon worden afspraken gemaakt door middel van CAO's. Dit systeem beschermt werkers tegen uitbuiting: er wordt een gemiddelde productienorm vastgesteld, gekoppeld aan een bepaalde tijd waarbinnen die norm gehaald moet worden. Het feit dat werkgevers en werknemers als groepen met uiteenlopende belangen het eens zijn over de norm betekent automatisch dat de lat niet te hoog ligt.

Een impliciete aanname van dit systeem is dat werkers inderdaad hun best doen, wanneer de externe voorwaarden eenmaal zijn geregeld. Wat let hen om precies op de productienorm te gaan zitten en bijvoorbeeld acht uur werk in zes uur erdoorheen te jagen en de overgebleven twee uur te gaan klaverjassen? Of wat let hen om te 17.30 uur middenin de beantwoording van een spoedeisende brief de computer uit te zetten en te zeggen van we zien morgen wel weer verder?

Tegen dit soort gedrag valt formeel noch rationeel iets in te brengen en het bijzondere is dan ook niet dat het voorkomt, maar dat het zo weinig voorkomt. Het merkwaardige van werk is dat mensen ervan houden, ook al zitten ze erop te kankeren en verlangen ze naar vakantie. Niet alleen hartchirurgen en concertpianisten, maar ook werkers bij de gemeentereiniging of havenarbeiders ervaren een gevoel van tevredenheid als ze het een of andere klusje op een elegante, efficiënte manier hebben geklaard. Werk lijkt op een huwelijk. Mensen kiezen een partner of een bepaalde branche op emotionele gronden – omdat ze er affiniteit mee hebben.

Prestatieloon invoeren (in het onderwijs of in welke andere sector dan ook) is te vergelijken met het instellen van een geldelijke beloning voor echtparen die gedurende een bepaalde termijn niet gaan scheiden. Het is een devaluatie van de motieven van mensen om hun werk goed te doen of om bij elkaar te blijven. Prestatieloon degenereert mensen tot kille slabakkers die alleen in beweging komen voor een zak geld. Het is typisch iets voor de Paarse coalitie om te denken dat 'de' kwaliteit van 'het' onderwijs erop vooruit gaat, als je 'excellent presterende' docenten meer geld geeft. Dat zal immers al die andere kantjes-ervanaf-lopers stimuleren tot meer inspanning. Uit deze opzet kun je afleiden dat er geen Paarse animo bestaat om het beroep leraar als zodanig in status op te vijzelen door de salarissen te verhogen. Liever wakkert men de onderlinge concurrentie aan, dat is goedkoper.

En werken doet het natuurlijk niet, dat prestatieloon. Want wat moet ik me voorstellen bij een excellent presterende docent? Is dat degene wiens leerlingen de hoogste eindexamencijfers hebben? Iemand die goede leerlingen uitdaagt of juist alle energie in zwakke leerlingen steekt? Is dat de populaire figuur die door leerlingen op handen wordt gedragen of de knorrepot die op het juiste ogenblik een dichtbundeltje toeschuift aan een geïnteresseerde enkeling? Degene die de algemene vorming ter hand neemt? Degene die staat op uit het hoofd leren? Degene die anekdotes en verhalen vertelt? Degene die saaie oefeningen laat doen, net zo lang tot echt iedereen het kan?

Honderd stijlen van leraarschap en evenveel verschillende soorten leerlingen die in wisselende mate gebaat zijn bij de ene of de andere variant. De output is niet eenduidig meetbaar. Het heeft dus ook geen zin om loon naar prestatie in te voeren.

Artikelen in NRC-column.


De wetten van de natuur

Beatrijs Ritsema

Rudy Kousbroek heeft volkomen gelijk met zijn oratio pro Viagra (CS, 19-6-98). Als degene die in dit betoog wordt aangevallen, ben ik gedwongen de superioriteit van zijn argumentatie te erkennen. Het duidt inderdaad op schraal en benepen moralisme om andere mensen 'de enige blik in de hemel' die er bestaat te misgunnen en hen uit te lachen in hun streven naar perfecte seks.

Toch blijf ik zitten met een klein probleempje, een detail misschien in het conglomeraat van verhelpbare potentieperikelen en de filosofische wenselijkheid daarvan, maar desondanks een obstakel: ik wil nog steeds geen Viagra-man in mijn bed. Het idee alleen al boezemt me weerzin in. Wat anderen doen, moeten zij weten – zoals Kousbroek weet, sta ik nooit vooraan om dingen te verbieden, de mensen gaan hun gang maar.

Voor alle duidelijkheid: we hebben het hier niet over permanente impotentie (in dat geval is medicatie vanzelfsprekend geboden), maar over (in Kousbroeks woorden) 'onvoorziene, soms gedeeltelijke en meestal voorbijgaande vlagen daarvan'. Er zijn twee situaties voorstelbaar, waarin zich zo'n vlaag van impotentie kan voordoen. Met mijn eigen man en met een vreemde man. Wat mijn eigen man betreft verwacht ik dat we dat soort tegenslag wel zullen kunnen opvangen. You win some, you lose some, morgen is er weer een dag en meer van dat soort volkswijsheden. Is er sprake van een vreemde of een nieuwe man, dan geldt hetzelfde principe van roeien met de riemen die je hebt, behalve dat in deze opzet het aspect routine ontbreekt. De nieuwheid van de ervaring verzwaart de eis tot echtheid. Als het er dan toch van komt, dan wil ik hem ook naakt zien. Zonder kleren, bril af, haarstukje af, kunstbeen losgegespt, geen cocaïne-gebruik van tevoren, geen XTC, hoogstens een paar glazen alcohol. En dus ook geen Viagra, want dan is het niet echt.

Ik ben me er terdege van bewust dat deze romantische notie van echtheid of authenticiteit hopeloos ouderwets is in deze postmoderne tijd, waarin de dingen alleen geldigheid hebben binnen een contekst. Wat doet het ertoe hoe een erectie tot stand komt? Mannen en vrouwen fantaseren er lustig op los, terwijl het er uitziet alsof ze volledig in elkaar opgaan. Er wordt achterover gelegen en aan Engeland of aan de buurman gedacht, boodschappenlijstjes worden gecomponeerd, Playmates en filmsterren zweven door de slaapkamer. Men bindt elkaar vast of bladert koortsachtig in de Kama Sutra. Het is een gigantische maskerade, daar kan toch best nog een Viagra-pilletje bij?

Maar ik wil het niet, want ik wil iemand in de eerste plaats au naturel en daarna pas kan het me iets schelen of hij 'presteert' of niet.

Zoals bekend heeft Rudy Kousbroek het niet zo op de natuur. Een paar jaar geleden schreef hij een pleidooi voor postmenopauzaal moederschap, met onder andere als argument dat door de natuurwetten op die manier te ondergraven de gelijkberechtiging van vrouwen een stapje verder werd gebracht. Mannen konden immers altijd al tot op hoge leeftijd vader worden. Hetzelfde effect deed zich voor, als nu met zijn Viagra-stuk: ik kon er geen speld tussen krijgen en toch bleef mijn intuïtie zich verzetten.

Waarom ben ik in tegenstelling tot Kousbroek geneigd te buigen voor de wetten van de natuur, terwijl ik heus wel doordrongen ben van alle verwijzingen naar insuline, brillen en hoortoestellen? Omdat ik het vermoeden heb dat de wetten van de natuur, vooral waar het seks betreft, een bepaalde zin hebben, in ieder geval niet betekenisloos zijn. Wie zich er niet aan stoort, loopt een gerede kans onheil over zichzelf of over anderen af te roepen. Allemaal leuk en aardig, pril moederschap op je 55-ste, maar je vergroot wel het risico dat een tiener straks op het kerkhof staat te huilen.

Met potentiestoornissen ligt het wat subtieler. Je kunt je afvragen waarom ze eigenlijk bestaan. Is het net zoiets als gebroken heupen of hartkwalen die met medische ingrepen ongedaan gemaakt kunnen worden? Vlagen van impotentie doen zich op alle leeftijden voor, maar desondanks bestaat er een aanzienlijke samenhang met ouderdom. Het is veilig om aan te nemen dat oudere mannen er vaker last van hebben dan jongere. Komt het simpel neer op slijtage of dient de impotentie mogelijk een verborgen doel? En dan bedoel ik niet eens de door Kousbroek met instemming aangehaalde literaire evocaties van falen in het bijzonder en sterfelijkheid in het algemeen, waartoe zo'n ervaring kan inspireren. Niet ingelost verlangen ligt aan de bron van kunst. Sublimeren is mooier dan consumeren.

Maar de natuur doet niet aan kunst en haar doelen zijn prozaïsch. In het geval van impotentie lijkt de functie ervan me nogal duidelijk: machtsreductie. Oudere mannen genieten grote voordelen in de liefde vergeleken met oudere vrouwen. Oudere mannen kunnen jonge meisjes voor zich winnen, terwijl oudere vrouwen niet eens beginnen met na te denken over jonge jongens. Vanaf een zeker tijdstip slinkt voor een vrouw met elk volgend levensjaar de populatie van (onbekende) mannen die zich in seksueel opzicht voor haar zouden kunnen interesseren. Na de menopauze valt het doek (seks en voortplanting kunnen wel praktisch, maar niet emotioneel van elkaar gescheiden worden). Mannen daarentegen hebben wel twintig jaar extra in de speeltuin van de liefde. Hun populatie van potentiële minnaressen neemt alleen maar toe. De ervaring leert dat jonge èn oudere mannen eerder ontbranden voor een jonge vrouw dan voor een oude. Zo onrechtvaardig en onontkoombaar steken de wetten van de natuur in elkaar.

(Vlagen van) impotentie is het wisselgeld van de natuur om deze machtsimbalantie tussen oudere mannen en oudere vrouwen een heel klein beetje recht te trekken. Zij verliest haar aantrekkingskracht, hij z'n betrouwbaarheid. Dat hoeft verder geen ramp te zijn. Er valt ook in een minder perfecte configuratie nog wel een blik in de hemel te slaan, daar ben ik niet eens zo pessimistisch over. Maar massaal Viagra-gebruik geeft een oneerlijke concurrentie van oudere mannen ten opzichte van zowel jongere mannen als oudere vrouwen. Dat zeg ik als vrouw die in jaren dichter bij de menopauze dan bij de puberteit staat.

Je zou natuurlijk ook kunnen zeggen dat ik gewoon jaloers ben.

Artikelen in NRC-column.


Slangetjes

Beatrijs Ritsema

'Als mij iets overkomt, wil ik niet door middel van slangetjes en apparaten in leven worden gehouden!' Dat is het onderliggende sentiment dat mensen ertoe aanzet een zogenaamd levenstestament bij zich te dragen. Laat mij maar gaan als mijn tijd gekomen is, aan mijn lijf geen polonaise en aanverwante grootspraak zijn zinsnedes die duiden op een afkeer van het kunstmatige. Slangetjes zijn een symbool van de dood geworden. Mensen verhullen hun angst voor de dood in angst voor slangetjes. Die afkeer wordt zo algemeen ervaren (waarschijnlijk spelen er ook esthetische overwegingen mee) dat er bijgevolg nijver gespeurd wordt naar de aanstichters van deze technokratische ontluisteraar van het sterven.

In dit geval hoeft men niet lang te zoeken naar de kwaaie pier: hij bedient de apparaten en draagt een witte jas. De medisch specialist, voorheen mensenredder, manifesteert zich nu in de gedaante van meedogenloze doorbehandelaar, uit wiens klauwen je moet zien weg te blijven. De specialist die zich te buiten gaat aan overbodig medisch handelen is een mythe in opkomst en een van de verspreiders van dit stereotype is Heleen Dupuis, die in een interview in deze krant afgelopen zaterdag een kwart van de Nederlandse specialisten betichtte van het doorbehandelen van opgegeven zieken. Volgens haar worden deze arrogante artsen gedreven door almachtfantasieën, winstbejag en angst voor de dood.

25 procent van de specialisten maar liefst! Hoe is ze erachter gekomen? Heeft ze soms een enqute gehouden onder mensen op hun sterfbed, waarop een flink aantal heeft ingevuld dat als het aan hen lag ze al veel eerder dood waren geweest, maar ja, ze zaten opgescheept met die vervelende, niet-aflatende specialist.

Aan wie is het eigenlijk om te beoordelen of een medische handeling al dan niet overbodig is? Mij lijkt dat iets persoonlijks tussen de arts en de patiënt (eventueel de familie), en niets iets waar verder wie dan ook, dus ook geen medische ethici, generaliserende uitspraken over moeten doen. In Amerika bijvoorbeeld vinden ze dat 'wij' hier in Nederland veel te snel naar euthanasie grijpen en 'onze' stervenden maar al te makkelijk opgeven. Moeten 'we' daar naar luisteren of juist naar Dupuis die de euthanasiekraan verder open wil zetten?

Het beeld van de in overbodige medische ingrepen grossierende specialist correspondeert naar mijn gevoel niet met de werkelijkheid van het sterfbed. Het probleem van de naderende dood is juist dat je niet weet hoe dichtbij die precies is. Dat maakt elke handeling een sprong in het duister. Heel veel mensen met levenstestamenten op zak zullen zichzelf tot hun verbijstering terugvinden met slangetjes door hun neus in een ziekenhuisbed, terwijl ze bijkomen van een hersenbloeding of een hartaanval. Roepen ze dan verontwaardigd dat dit niet de bedoeling was en dat ze geen zin hebben in revalidatie tot halfzijdig verlamde in een rolstoel? Een enkeling misschien, maar anderen leggen zich toch maar neer bij wat hun is overkomen en zetten hun leven mokkend voort op een kwalitatief ondermaats pitje.

Eerder was het de specialist die dat leven gered had. Redden wat er te redden valt is zijn opdracht en deskundigheid. Hoe beter hij zijn vak verstaat (kankerbestrijding, ingewikkelde hartoperaties, hersenchirurgie), hoe meer aanzien hij geniet en hoe meer recht hij heeft op arrogantie.

Het is denk ik een misverstand dat alle artsen per definitie op een zachte, 'heel de mens'-manier met hun patiënten moeten omgaan. Er is een categorie van patiënten die gebaat is bij afstandelijkheid (wij zullen dat kankertje wel klein krijgen, maakt u zich maar geen zorgen). Arrogantie, mits gepaard aan excellentie, is aantrekkelijk en dus op een dieper niveau ook weer genezend, zoals andere artsen het welzijn van sommige patiënten positief beïnvloeden door met hen over hobbies of huisdieren te praten.

Arrogant of niet, elke specialist beseft terdege dat al zijn remedies, ingrepen, behandelingsprocedures uiteindelijk niet meer dan probeersels zijn. De hele geneeskunde is een groot moeras van trial & error. Door wetenschappelijk onderzoek zijn er voor allerlei ziektes weliswaar therapieën voorhanden die uitzicht geven op een bepaalde genezingskans, maar je moet altijd nog maar afwachten of de therapie wel aanslaat. De ene keer zal een patiënt het niet redden ondanks een kans van 80 % dat een behandeling succes heeft, de andere keer knapt hij wonderwel op na een behandeling met minimale slagingskansen.

Niemand die het van tevoren weet, ook niet de arrogante specialist met z'n zogenaamde almachtsfantasieën. En daar zit je dan aan het bed van je vader of moeder, diep in de tachtig met een onafwendbare kankerkwaal en nog een longontsteking er overheen. Geen slangetjes, heb je ooit gezworen en: laat de natuur z'n werk doen. Maar misschien heeft de betrokkene of z'n familie op dat moment wel helemaal geen zin in het gapende gat van de dood. Overmorgen misschien, of desnoods morgen, maar vandaag nog niet. Nog heel even wachten. Iedereen (de stervende, de familie, de artsen) improviseert en rommelt dus maar wat aan, naar bevind van zaken, naar gelang de stemming van het ogenblik en daar zal ongetwijfeld van allerlei medisch overbodigs tussen zitten.

Doodsangst is wat Dupuis de specialisten verwijt; ze doen aan overbodige medische handelingen, omdat ze zelf bang zijn voor de dood. Toch zie ik liever een arts aan mijn bed die bang is voor de dood dan eentje die 'daar voor zichzelf mee in het reine is gekomen' en voor gevallen als het mijne een protocol uit zijn binnenzak trekt met gestandaardiseerde beslissingsbomen, culminerend in de ultieme tweesprong doorbehandelen/opgeven.

Ik weet niet of er echt zoveel medisch overbodig handelen plaatsvindt. Ik kan me alleen voorstellen dat mensen tegen beter weten in geneigd zijn de definitieve eeuwigheid van het niet-leven nog maar even uit te stellen. Dood zijn kan tenslotte altijd nog.

Artikelen in NRC-column.


Perfecte seks

Beatrijs Ritsema

Middelbare heren bestormen de apotheken in Amerika, met in hun binnenzak een recept voor Viagra, het grootste farmaceutische succes sinds de uitvinding van Prozac. Wie deze potentiepil inneemt, weet zich verzekerd van een betrouwbare erectie en kan zonder faalangst een spetterende sekssessie in gang zetten. Dat wil zeggen: tussen het moment van inname en de registratie van het effect ligt ongeveer een uur. Optimale lustbeleving (en -schenking) vereist dus wel enige planning.

30 miljoen Amerikanen lijden in meerdere of mindere mate aan impotentie, hijgde het tv-programma Netwerk dat een kleine reportage wijdde aan het Viagra-fenomeen. 30 miljoen? Na aftrek van het vrouwelijk deel van de bevolking, jongens en adolescenten komt dat neer op 50 procent van de volwassen mannen, vanaf zeg 30 jaar. Ik geloof er geen barst van. Die lui zijn niet impotent, ze vervelen zich of hebben domweg de verkeerde ideeën in hun hoofd.

Echte impotentie (het apparaat functioneert niet) is een serieuze aandoening die betrekkelijk weinig voorkomt, misschien met de frequentie van totale anorgasmie bij vrouwen. Het bestaat, het is zielig, maar tegelijk zeer uitzonderlijk. Daarnaast heb je het uitgestrekte, grijze gebied van de potentiestoornissen die samengevat kunnen worden onder de noemer 'de penis werkt niet mee'. Hij springt niet meer op afroep in de houding, hij gooit er halverwege het bijltje bij neer, hij ontpopt zich kortom als een potentiële deserteur.

Het is dit dualisme tussen een man en zijn penis dat de ellende veroorzaakt. Een man wordt boos omdat zijn instrument hem in de steek laat, zoals hij geërgerd raakt als z'n auto niet wil starten. Hij houdt zich daarbij een standaard voor ogen van pakweg twintig jaar geleden, toen hij al een erectie kreeg bij de aanblik van wuivende grashalmen of een bontjas op de rommelmarkt. Maar hij vergeet dat de nooit versagende dienstbaarheid gepaard ging met onvrijwillige, genante erecties op totaal verkeerde momenten. Ook toen al leidde zijn compaan een schijnbaar eigen leven.

Schijnbaar, want potentie blijft natuurlijk wel een spiegel van de ziel. Jonge mannen denken gemiddeld eens in de drie minuten (vluchtig) aan seks, bij wat oudere mannen zakt de frequentie naar eens per tien minuten (vrouwen kunnen urenlang denken aan bijvoorbeeld woningdecoratie zonder dat er een gedachte aan seks passeert). Is het nu zo eigenaardig dat frequentie en intensiteit van de erecties meehobbelen in de afnemende gedachtetijd die wordt besteed aan seks? Voor een 25-jarige waarschijnlijk onvoorstelbaar, maar er zullen vast heel wat veertig-plus mannen rondlopen die het kwartier voor ze in slaap vallen doorbrengen met tobben over de kwartaalcijfers of met het plannen van een definitieve carrière-move in plaats van met seks.

En vervolgens voelen ze zich schuldig omdat ze niet meer drie keer op een nacht kunnen, zoals vroeger. Omdat ze de algemeen voorgeschreven coïtus-standaard van 2.5 keer per week (voor een gezond functionerend seksleven) niet meer halen. Omdat ze hun vrouw denken te ontrieven met hun ejaculatio praecox.

Dus vragen ze een receptje bij de huisarts voor herstel van oude waarden en normen. Er moet en zal perfectie heersen op het seksfront. Wat de siliconenborst is voor de vrouw is de Viagra-pil voor de man. Met beide middelen wordt perfectie nagestreefd, zij het op verschillende gebieden. Vrouwen die siliconenborsten nemen doen dat uit decoratieve overwegingen – in het verlengde van een nieuwe sofa ligt de aanschaf van nieuwe borsten. Mannen die in de rij staan voor de Viagra-pil doen dat uit prestatiezucht en machtsvertoon. Omdat ze het niet kunnen verkroppen dat er gebieden zijn in hun leven die zich slecht laten beheersen.

Mannen staan gewoonlijk niet in vuur en vlam voor siliconenborsten; vrouwen zullen, denk ik, hun schouders ophalen over de geneugten van de Viagra-extase. Een man die zijn lust uit doordrukstrips betrekt verliest zijn sex-appeal. Zijn ontembare erectie een even groot teken van behoeftigheid.

Artikelen in NRC-column.


Kinder-enquete

Beatrijs Ritsema

Slechts twee procent van de kinderen helpt mee met het huishouden! Dit informatieve goudklompje werd opgevist uit een enquete die een paar weken geleden afgedrukt werd in de Volkskrant en door 8000 kinderen is ingevuld en teruggestuurd. Het resultaat (de minimale inzet van kinderen in het huishouden) werd op de bekende tsk-tsk-toon gepresenteerd, geheel in overeenstemming met de idée recue dat de jeugd van tegenwoordig in de wattten wordt gelegd en haar plichten verzaakt.

de Volkskrant zette het artikel op de voorpagina, de NRC plaatste het in de vorm van een klein ANP-bericht, en ik ergerde me wild, omdat ik toevallig de oorspronkelijke enqute gezien had. Mijn zoontje die dol is op vragenlijsten en test-u-zelf-opdrachten had deze speciale kinderenquete zorgvuldig ingevuld en opgestuurd. Hij was dus een van de 8000 respondenten. Zat hij misschien bij de zeldzame twee procent kinderen die meehelpen in het huishouden? Absoluut niet, want de vraag, waaruit de overweldigende weigerachtigheid is gedestilleerd, luidde: 'Wat doe je meestal als je thuis komt na school?' Uit wel tien mogelijkheden mocht hij er twee kiezen: spelen met vriendjes, computeren, tv kijken, huiswerk maken, sport, enzovoort. Verscholen tussen al deze aantrekkelijkheden stond dan ook nog de activiteit 'ouders helpen' vermeld, maar je moet als kind wel goed gek zijn, wil je dat spontaan aankruisen.

Een kind dat om drie uur van school komt, gaat geen dweil pakken om de keuken eens een sopje te geven. Dat is belachelijk. Om drie uur 's middags valt er überhaupt niets te doen in het huishouden. Pas tegen het avondeten komt er weer een piek. En dan moeten kinderen (in ieder geval de mijne) wèl vaak meehelpen: met tafeldekken of met de afwasmachine inruimen of met afdrogen. Het punt is dat kinderen gevraagd en aangespoord moeten worden voor bijna alles, of het nu gaat om het opruimen van de rotzooi die ze zelf gemaakt hebben, of om het meehelpen met eenvoudige taken in huis die het algemeen belang dienen. Het is nogal wiedes dat kinderen wel meehelpen, ook al gaat het gepaard met gezeur en gesteggel, en het is ook nogal wiedes dat dit niet in een enquete komt bovendrijven, als er gevraagd wordt naar hun favoriete vrijetijdsbesteding. Daarom is het een misselijke interpretatie die kinderen ten onrechte als verwende slampampers opvoert.

De enquete als geheel ging intussen over iets anders; het betrof een poging de meningen van kinderen te inventariseren over problemen in de wereld. Op een groot internationaal kindercongres zou dit allemaal besproken worden. Als het zogenaamde niet-meehelpen van kinderen als voorbeeld van gemene zwartmakerij kan dienen, dan moeten deze vragen worden opgevat als voorbeeld van neerbuigende aandacht. Zoals die andere 7999 kinderen zat ook mijn zoontje te tobben over wat hij aan moest kruisen: wat was nou belangrijker voor een kind, goede medische voorzieningen, geen oorlog, geen honger, of het bezit van goede vrienden? Als sociaalvoelende jongen die geneigd is zich het wereldleed aan te trekken legde hij zijn prioriteiten bij de bestrijding van oorlog en honger.

Dat is prijzenswaardig voor een kind, maar het is een schandalige vraagstelling (en dan heb ik het nog niet eens over de gedwongen keuze tussen 'liefhebbende ouders' of 'geen honger'), omdat de suggestie wordt gewekt dat de mening van een kind er toe zou doen. Terwijl dat natuurlijk in de verste verte niet het geval is en dat hele kindercongres een naargeestige, patroniserende hype is. Kinderen verklaren zich tegen oorlog en honger. Goed zo, kids, en dan nu naar Disneyland.

Kinderen worden niet serieus genomen. Als dat wel zo was, dan zou men hen andere enquete-vragen voorleggen. Bijvoorbeeld of ze na school naar de opvang willen of naar huis, waar een van hun ouders zit. Op deze vraag zouden kinderen een duidelijk en gefundeerd antwoord kunnen geven, zij het geen antwoord dat de beleidsbepalers zou bevallen, laat staan dat er rekening mee zou worden gehouden. Daarom stellen ze liever gratuïte vragen. Lijkt het toch nog alsof ze kinderen serieus nemen.

Artikelen in NRC-column.