Spring naar inhoud


Toffe meiden

Beatrijs Ritsema

Dit is een heerlijke tijd voor vrouwen. Nooit eerder hebben ze zoveel vrijheid genoten en kregen ze zoveel kansen om hun leven naar eigen inzicht vorm te geven. In betrekkelijk korte tijd is de maatschappelijke consensus over wat het betekent vrouw dan wel man te zijn totaal omgeslagen. Officieel zijn er geen verschillen meer tussen de seksen. Het moederschap als lotsbestemming is verdwenen uit het toekomstperspectief van meisjes en vervangen door het neutralere idee van ouderschap met eerlijk verdeelde zorgplichten. Alle leraren, alle jeugdbeïnvloeders, alle ouders, althans de verstandige onder hen, alle schoolboeken roemen de onschatbare waarde van economische onafhankelijkheid. Iedereen zal in zijn of haar eigen onderhoud moeten kunnen voorzien.

Dit gelijkheidscredo heeft intussen zijn vruchten afgeworpen. Meer en meer vrouwen zijn gaan werken en het percentage stijgt nog steeds. Barrières bij voorheen typisch mannelijk geachte studies of werksferen werden (met wisselend succes) geslecht. Vrouwen worden in advertenties aangemoedigd te solliciteren en met vreugde binnengehaald, vooral als het een hoge functie betreft (weer een barst in het glazen plafond!). Er is geen verschil meer tussen jongens en meisjes in schoolkeuze. Er gaan nu zelfs iets meer meisjes dan jongens naar de universiteit en bovendien schijnen ze sneller af te studeren. Voor sommigen reden om zich zorgen te maken over de dreigende maatschappelijke overbodigheid van mannen.

Ook op het gebied van seksuele politiek hebben vrouwen een inhaalslag gemaakt. Passiviteit, een afwachtende houding en selectiviteit in partnerkeuze hebben plaatsgemaakt voor een initiatiefvol soort van seksualiteit, frank en vrij en zonder taboe op gulzigheid. Nederlandse meisjes schijnen tot de seksueel assertiefste van Europa te behoren. Zie, de vrouw is waarlijk veranderd, zij werkt en heeft lief als een echte man. Als dat geen succesverhaal is.

Deze moderne versie van de vrouw heet girl (niet feministisch) en zij beschikt over girl power (ook niet feministisch, want slaat alleen op haarzelf). De toffe meid – dit lijkt me de beste vertaling van girl – heeft de voortplantingsjaren nog voor de boeg en intussen ligt de wereld aan haar voeten. Zij heeft lak aan alles en trekt onbevreesd haar eigen spoor door het maatschappelijk kreupelhout. Als een man haar niet bevalt, dan zet ze hem buiten. Als haar studie/beroep/werk haar niet bevalt, dan zoekt ze iets wat beter bij haar identiteit past. Van niets en niemand afhankelijk en alleen vertrouwend op haar eigen innerlijke kracht.

Als dat maar goed gaat, dacht ik, toen ik een paar van die toffe-meiden-interviews had gelezen in het boekje van Sanderijn Cels. En natuurlijk loopt het mis. Want wie blijken het laatste jaar de WAO-instroom te domineren? Toffe meiden! Volgens staatssecretaris Hoogervorst, sprekend in Buitenhof, komen er relatief meer vrouwen dan mannen in de WAO terecht (in de gezondheidszorg ligt het percentage zelfs vier keer zo hoog), maar dat zijn geen vrouwen met een gezin, die zouden kunnen lijden onder dubbele belasting. Ook zijn het niet speciaal vrouwen zonder opleiding met vervelende baantjes. Het gaat hier om jonge, ongebonden vrouwen met potentieel best aardig werk.

Maar niet aardig of interessant genoeg blijkbaar om de tunnelvisie op te wekken die jonge mannen met een vergelijkbare opleiding en achtergrond wel ontwikkelen. Nadat mannen een jeugd en een verlengde adolescentie lang zijn doorgezaagd over zelfontplooiing, komt er een moment dat ze knopen doorhakken, zich aan iets committeren en aan het werk gaan, al was het maar om zoveel mogelijk geld te verdienen. Het werk wordt deel van hun persoon. Voor een toffe meid blijft het werk iets externs dat persoonlijke bevrediging en groei moet opleveren. Zo niet dan gaat ze weer op weg naar nieuwe avonturen. Een kostwinnende man kan goed van pas komen. Maar anders is daar wel die geduldige WAO die ruimte biedt om voor jezelf op een rijtje te zetten wat je nu eigenlijk wil in het leven.

Artikelen in NRC-column.


Van goede wil

Beatrijs Ritsema

In Amerika zie je in sommige wijken verkeersborden met de tekst ‘Entering a drug free community’. Iedereen weet dan onmiddellijk waar hij aan toe is. Hoe harder de drugs worden ontkend, hoe zekerder je weet dat ze er zijn. Met geweld ligt het al niet anders. Afgelopen zondag werd in Amsterdam de eerste geweldloze zone plechtig geopend door minister van Boxtel, die ook f 100.000 ter beschikking stelde (toe maar), en actrice Isa Hoes.

Het idee om dit soort verkeersborden te plaatsen is een initiatief van de Stichting Tolerance Unlimited, een groep van ‘maatschappelijk gewortelden’, die volgens Het Parool ‘plotseling de sterke aandrang voelden “iets” te doen aan tolerantie onder jongeren.’

Wat moet ik me voorstellen bij de term ‘maatschappelijk gewortelden’? Als ik zie wie zich zoal achter dit initiatief hebben geschaard (Til Gardeniers, Avraham Soetendorp, Huub Stapel, Leon de Winter, Ella Vogelaar), dan denk ik in de eerste plaats aan ‘maatschappelijk geslaagden’. Waarom noemen zij zichzelf dan ‘geworteld’ in plaats van ‘geslaagd’? Omdat je natuurlijk niet in welstand hoeft te leven en aanzien hoeft te genieten om het zinloos geweld een halt toe te willen roepen. Geld heeft er niets mee te maken. Allerlei eerzame burgers van onbesproken levenswandel met een bescheiden portemonnee zijn net zo goed tegen geweld en mogen ook onder de anti-zinloos-geweld-paraplu plaatsnemen. De mensen die ’s nachts om half drie na twintig bier de buurt onveilig maken met hun dronkemansgeschreeuw, hun maaiende vuisten en hun losse messen, dat zijn degenen die de vermaning op de verkeersborden ter harte moeten nemen. En zij moeten wel ‘ontworteld’ zijn, want gewortelden doen niet aan zinloos geweld, anders zouden ze niet in zo’n stichting gaan zitten.

Helaas sluipt nu een andere associatie binnen: ontworteling doet denken aan geboortig in verre, vreemde landen (of althans de ouders), daardoor te weinig kansen, discriminatie, geweld (waaronder zinloos). Dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn van een stichting die de ‘grenzeloze tolerantie’ in haar vaandel voert. Weg met die associatie. Verkeerde denkrichting! Laat ik ook vooral ophouden langer na te denken over de paradoxale implicaties van het begrip ‘tolerantie zonder grenzen’. Voordat je het weet, kom je dan in de sfeer terecht van ‘heb uw vijand lief’ en ‘de andere wang toekeren’.

Hoe minder ik kortom nadenk over de woorden die gebruikt worden om de gebundelde krachten van overheid en bezorgde burgers te kenschetsen, hoe beter. Van mij wordt niet verwacht dat ik ga zitten muggeziften over woordbetekenissen, maar dat ik de brede doelstelling als zodanig toejuich. Wil niet iedereen een dam tegen het straatgeweld? Het gaat in dit verband toch om de intentie, simpelweg om mensen die met elkaar het goede willen nastreven?

Allemaal waar, maar het is niet voldoende voor applaus. De wazigheid van de gebruikte terminologie legt het alleen af tegen de onnozelheid van de speerpuntactie zelf, het plaatsen van de bewuste verkeersborden. De Stichting Tolerance Unlimited (waarom eigenlijk dat Engels?) staat in een respectabele traditie van sociaal bewogen burgers, meestal uit wat beter gesitueerde kringen, die op een gegeven ogenblik aan de een of andere misstand een eind willen maken. Normaal gesproken staan hiervoor twee kanalen ter beschikking. Men kan als pressiegroep invloed uitoefenen op de politiek. In dit geval zou dat betekenen proberen de drankprijs verhoogd te krijgen, sluitingstijden te vervroegen of iets dergelijks. Men kan ook de doelgroep van (potentieel) losgeslagenen zelf aanspreken en hen op hun gemoed proberen te werken. Dit is een ongelooflijk zware taak, die bijna alleen religieus gedrevenen op zich nemen. Maar als het echt menens is, dan doen vrijwilligers dat – nog steeds, ook zonder religie.

Wat er niet bij hoort is het plaatsen van borden die à la Orwells new speak het tegenovergestelde uitdrukken van wat er aan de hand is. De 19de-eeuwse dominee Pierson, die van zijn leven een kruistocht tegen de prostitutie maakte, liet geen borden in de hoerenbuurt plaatsen met het opschrift ‘hier geen gevallen meisjes.’ Voor deze vorm van cosmetica en gratuït vertoon van goede wil moet men op de rand van de 21ste staan.

Artikelen in NRC-column.


Autonomie

Beatrijs Ritsema

Voor een heleboel problemen bestaat geen oplossing. Althans geen oplossing in juridische zin, zo eentje die voorziet in algemeen toepasbare procedures die het hele terrein bestrijken, voorzien van uitzonderingsclausules, artikelen sub bis, de hele mikmak om elk voorkomend geval correct af te handelen.

Euthanasie bij kinderen vanaf twaalf jaar (tot achttien neem ik aan) is zo’n probleem, wat maar beter niet geformaliseerd kan worden, omdat niemand daar beter van zal worden. De bedoeling is legalisering van het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt, in dit geval zeer ernstig zieke kinderen voor wie de dood onafwendbaar is. Het absurde van de voorgenomen wet is dat deze zich lijkt te concentreren op een belangentegenstelling tussen ouders en kinderen. Er is sprake van doodzieke kinderen, die geen zin meer hebben in het verlengen van hun lijdensweg aan de ene kant, tegenover ouders die hun kind ten koste van alles in leven willen houden. De autonomie van een hopeloos zieke weegt zwaarder dan de ouderlijke zeggenschap over dat kind. De wetgever creërt op die manier een uitzondering op de bestaande situatie van ouderlijke macht. Zoiets kun je doen als er sprake is van schreeuwend onrecht, maar belangrijker nog lijkt me de frequentie van voorkomende gevallen.

Neem bijvoorbeeld de zelfbeschikking van tieners met betrekking tot relatievorming. Vorige week werd een echtpaar gearresteerd dat hun 14-jarige dochter met geweld uit het huis van haar 30-jarige minnaar had gehaald, bij wie ze was ingetrokken. De ouders werden gearresteerd wegens het gebruik van geweld (tegen de minnaar), niet omdat ze hun kind terug naar huis haalden. Vanuit het oogpunt van autonomie en mensenrechten zou het verdedigbaar zijn de wet zodanig te veranderen dat kinderen vanaf hun geslachtsrijpheid hun eigen relaties mogen kiezen. Dan kun je daar alvast geen ruzie meer met je ouders over krijgen. De kans dat zo’n wet er ooit komt is minimaal. Niet alleen omdat de meeste mensen vinden dat ouders het beter weten dan tieners, maar ook omdat het in de praktijk niets zou uitmaken. Wet of geen wet, ouders zouden zich nog steeds bemoeien met de partnerkeuze van hun thuiswonende tieners en sommige verhoudingen met al hun kracht ontmoedigen. Ook al is de wet nu pro forma op de hand van ouders, de meeste ouders beseffen heel goed dat je veel kunt verbieden, maar dat tieners op een onbewaakt ogenblik alles aan hun laars kunnen lappen. Het lijkt dan ook raadzamer een strategie van pappen en nathouden te volgen, hier en daar een compromisje te sluiten, op iemands gemoed te werken, al die tijdopslorpende dingen te doen, die ertoe moeten leiden dat ouders en tieners toch min of meer op een lijn komen te zitten. De meeste gezinnen slagen hierin zonder dat er ongelukken gebeuren – een wetswijziging in de richting van meer autonomie voor tieners is dus niet nodig.

Het aantal kinderen dat in Nederland sterft aan een ongeneeslijke ziekte en een periode van uitzichtloos lijden doormaakt is heel klein. Misschien enige honderden per jaar. Van deze groep overweegt een aantal de een of andere vorm van actieve levensbeëindiging en een aantal doet dat niet. Van degenen die inderdaad op een gegeven ogenblik om euthanasie vragen, zal een niet onaanzienlijk deel de ouders op zijn of haar hand vinden, misschien niet onmiddellijk, maar anders wel een tijdje later, wanneer er verschillende gesprekken zijn gevoerd, ook met artsen, geestelijke raadslieden of andere vertrouwenspersonen.

De naderende dood van een kind is zo’n overweldigende situatie voor ouders dat het hele begrip ‘tegengestelde belangen’ niet meer van toepassing is. Er zullen zo weinig ouders zijn die hun eigen belang (wat dat dan ook moge zijn) laten prevaleren boven de lijdensbeëindigingswens van hun kind dat ten dode is opgeschreven, dat het niet de moeite loont daar een wet voor in elkaar te timmeren. Of die wet er nu wel of niet is, de betrokkenen, patiënt, ouders en artsen zullen toch gezamenlijk tot overeenstemming moeten zien te komen over wat de beste handelwijze is, gegeven de omstandigheden. Langzame opvoering van het morfinepeil gebeurt allang. Daar is geen wet voor nodig.

Artikelen in NRC-column.


Een kern van saaiheid

Alle kinderen willen gewoon zijn. Dat zijn ze natuurlijk niet, want de absolute, non-descripte middelmaat bestaat niet. Elk kind heeft z’n uitschieters naar boven en naar beneden, zijn krachten en zwakheden. En alles bij elkaar genomen middelt het dan zo’n beetje uit naar het brede spectrum dat ‘normaal’ of ‘gewoon’ wordt genoemd. Omwille van het kind is het van belang dat spectrum zo breed mogelijk te houden.

In deze tijd, waarin ouders en opvoeders met argusogen de ontwikkeling van kinderen in de gaten houden, is iedereen erop gespitst afwijkingen en achterstanden zo vroeg mogelijk te detecteren, zodat bijtijds maatregelen genomen kunnen worden. Vanzelfsprekend is al het screenen, testen, controleren en evalueren vooral op negatieve aspecten gericht. Als een kind op een bepaalde leeftijd geen drie blokken op elkaar kan stapelen of niet gaat spreken, niet kan stilzitten, andere kinderen bijt of extreem verlegen is, dan gaan er allerlei alarmbellen rinkelen.

De fixatie op afwijkingen is zo groot dat ook positieve uitzonderlijkheid met argwaan wordt bekeken. Het duidelijkste voorbeeld van problematisering van iets waar je alleen maar je handjes over zou moeten dichtknijpen is hoogbegaafdheid. Je ziet ze met enige regelmaat geïnterviewd op de tv of in kranten: ouders die op sombere toon spreken over de problemen van hun hoogbegaafde spruit, de kinderen enigszins onthand ernaast, doodsbenauwd dat ze om een demonstratie van hun kunnen worden gevraagd. ‘Laat ze toch lekker buiten spelen,’ denk ik bij mezelf, ‘zet ze niet in de schijnwerpers! Juist hen niet!’

Maar ouders willen aandacht voor en erkenning van de bijzonderheid van hun kind. In het geval van de vijfjarige Frédérique uit Bussum eisten ze zelfs per kort geding dat de kleine een klas zou overslaan ‘omdat zij eraan toe was te leren lezen en rekenen’. Dat laatste maakt wantrouwend. Eraan toe zijn om iets te leren? Een beetje hoogbegaafde heeft zichzelf leren lezen en rekenen, toen ie drie of vier jaar oud was!

Die arme, kleine Frédérique, meedogenloos door haar ouders te kijk gezet voor gans het volk, is gewoon een slim kind met een IQ van laten we zeggen 130. Dat is hoog – ze zal bij de bovenste vijf % horen, maar niet extreem. In elke schoolklas zit wel zo’n kind en in sommige klassen nog wel meer ook. Ouders koesteren vaak heel hoge verwachtingen, omdat ze hun kind zo bijzonder vinden ten opzichte van de leeftijdgenoten. Maar in het hele land zijn er duizenden slimme tot zeer slimme andere kinderen, die op een gegeven ogenblik samen met dat ene kind bij een studie theoretische natuurkunde of andere diepdenkerij aankomen en dan doet het verleden er niet meer toe. Dat geldt in het algemeen voor wonderkinderen, kleine muziekvirtuozen en sporttalenten-in-de-dop. Als ze eenmaal volwassen zijn, dan zijn ze temidden van de concurrenten niet bijzonder meer. De ene hersenchirurg begon met z’n studie op z’n zestiende, de andere na een paar jaar feesten en slabakken op z’n twintigste. Wat kan dat de patiënt schelen? Alleen al met het oog op het onvermijdelijke en pijnlijke verlies van exclusiviteit zou je een hoogbegaafd kind moeten behoeden voor premature expositie.

Ouders zijn als de dood voor verveling van hun hoogbegaafde kind. Het overslaan van een klas geldt vaak als oplossing. Maar het probleem verplaatst zich slechts. Als een kind zich in de ene klas verveelt, dan zal het zich in een hogere klas ook vervelen. Het tempo op de basisschool ligt zo laag, de hoeveelheid stof die verwerkt moet worden gedurende zes jaar is zo gering, dat het sowieso voor 30 % van de kinderen een fluitje van een cent is. Het heet niet voor niets basisonderwijs – de bedoeling is dat iedereen, ook met een IQ van 85, het eindniveau kan halen. Verveling is onontkoombaar. Dat geldt voor degenen die alles in een oogwenk onder de knie hebben, maar ook voor de kinderen die steeds maar zitten te zweten op stomme sommen en fouten blijven maken in de taallesjes. Die minder slimme kinderen zouden ook liever wat leukers doen. Gelukkig bestaat de basisschool niet alleen uit taal en rekenen.

Voor een echt hoogbegaafd kind maakt het qua verveling niets uit in welke klas hij of zij zit. Hij zou een klas kunnen overslaan, hij zou in zijn door zijn kalenderleeftijd bepaalde klas kunnen blijven, hij zou ook drie klassen kunnen overslaan. Overal zou hij uitblinken en overal ligt de verveling op de loer. Het is de vraag of vervelingsvermijding een hoge prioriteit moet krijgen in de bepaling wat een geschikte werkomgeving is voor zo’n kind.

Andere overwegingen zijn mogelijk belangrijker. Voor meisjes kan het een voordeel zijn om aan de jonge kant te zijn gedurende de schoolcarrière. Hoe verder ze doordringen op de middelbare school, hoe meer kennis en intellectuele routines ze zich al hebben eigen gemaakt, voordat de puberteit de stalen ratio begint te relativeren. Als je toch al Herodotus leest, wanneer er een roze wolk op je neerdaalt, ga je daar, met het eindexamen in zicht, wel mee door. Als je hopeloos verliefd bent, terwijl je tegelijk het Griekse alfabet moet instuderen en nog vijf jaar voor de boeg hebt, komt de vraag eerder op wat dat eigenlijk voor nut heeft. Dit pleit voor klassen overslaan, hoewel ouders zich moeten bedenken dat het niet leuk is een dochter om 16-, 17-jarige leeftijd de wijde wereld in te sturen. Dat was dan een korte jeugd.

Een ander aspect lijkt me doorslaggevender: de sociaal-emotionele sfeer binnen een klas. Er wordt veel ophef gemaakt over de sociaal-emotionele ontwikkeling van het hoogbegaafde kind zelf, afhankelijk waarvan hij wel of niet een klas mag overslaan, maar die is irrelevant. Hoogbegaafde kinderen zijn gevoelig en aan de introverte kant. Dat is niet verwonderlijk, want zij denken na. Het zijn geen doeners, ze zijn niet populair, ze barsten niet van de vriendjes. Ze vinden het gewoon leuk om allerlei dingen uit te zoeken, ze zijn graag op zichzelf. Dat betekent niet dat ze wars zijn van sociale contacten en dat betekent al helemaal niet dat ze alleen geïnteresseerd zijn in de omgang met kinderen van een gelijkwaardig intellectueel niveau. Het is belachelijk om te veronderstellen dat een slimme achtjarige per se een tienjarige nodig heeft. Kinderen, of ze nu slim of dom zijn, kunnen uitstekend spelen met kinderen die wat jonger of wat ouder zijn. Een hoogbegaafd kind stelt aan zijn speelkameraadjes niet de eis dat die over de ondergang van de Etrusken kunnen meepraten. Hij wil gewoon verstoppertje doen of rommelen op de computer.

Of een hoogbegaafd kind beter naar een hogere klas kan, mag dan ook niet afhangen van zijn eigen sociaal-emotionele ontwikkeling, voorzover dat al te meten valt, maar van de sfeer in een klas. Sommige klassen zijn vriendelijker, welwillender tegenover uitzonderlijkheid. Andere klassen zijn harder met een stringente pikorde en met tot op zekere hoogte voorspelbare slachtoffers. Een leraar kan daar iets aan verwrikken, maar niet veel, omdat zich zo veel afspeelt buiten zijn bereik. Maar elke leraar kan achteraf zeggen van een bepaalde klas hoe de sfeer is, of het moeilijk of wat minder moeilijk zal zijn voor een hoogbegaafd kind om zich er op z’n gemak te voelen. Bij de beslissing of een hoogbegaafd kind een klas moet overslaan lijkt me dit het belangrijkste punt. Gaat hij er qua sfeer op vooruit, meteen doen. Zo niet, blijf zitten waar je zit.

Afgezien daarvan blijft in het hele onderwijs (ook op de middelbare school, ook op de universiteit) een kern van saaiheid die niet weg te werken is. Dat is niet erg, want dat is in de rest van het leven ook zo. Een hoogbegaafd kind dat die verveling kan hanteren en zijn intellectuele stimulering voorlopig elders zoekt (bijvoorbeeld na schooltijd in de bibliotheek of in contact met volwassenen) leert onafhankelijkheid. Hij zal beter op de toekomst voorbereid zijn dan het kind dat, aangejaagd door z’n ouders, een, twee klassen hoger wordt gedropt en zo voortdurend met zijn neus op zijn eigen uitzonderlijkheid wordt gedrukt. Met rust gelaten worden, je eigen gang gaan heeft niet alleen voordelen voor gewone, maar ook voor hoogbegaafde kinderen.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Permanente roes

Beatrijs Ritsema

Er is geen groep te verzinnen die met minder reserves ‘het goede’omhelst dan de tien-, elfjarigen. Jongere kinderen weten niet precies waar het over gaat, tieners zijn te bokkig en volwassenen hebben andere dingen aan hun hoofd. Maar een tienjarige kan helder uitleggen waarom het slecht is om drugs te gebruiken, te roken of te drinken. Ze weten wat de gevaren zijn, misschien hebben ze wel eens een slokje geproefd of een trekje genomen en dat is hun niet bevallen. Ik zie die kinderen wel eens langs komen bij Dokter Loes of iets anders documentaireachtigs op de tv en ik word altijd weer getroffen door hun onbekommerde idealisme. Nooit van hun leven, bezweren zij, zullen zij van die vieze en gevaarlijke spullen gebruiken. En vol vertrouwen in hun eigen standvastigheid blikken ze de camera in.

Aan de ene kant smelt mijn hart, zoals altijd wanneer ik kinderen het goede zie nastreven, aan de andere kant verbijt ik me. Ik weet wat zij niet weten en dat is dat er een jaar of vijf, zes later weinig meer overeind staat van deze plannen. Mogelijk lukt het de drugs en de tabak buiten de deur te houden, omdat voor deze substanties geen brede maatschappelijke acceptatie (meer) bestaat – sigaretten dreigen naar heroïne-niveau af te glijden, een smerige, beetje zielige gewoonte, bij uitstek geschikt om op neer te zien. Maar de positie van alcohol is onaantastbaar.

Iedereen drinkt. Volgens de laatste CBS-cijfers was het percentage Nederlanders boven de 16 dat alcohol gebruikt in 1998 weer gestegen (naar 85 %). Daar zitten mensen bij die een keer per half jaar een glaasje port drinken en mensen die elke dag een fles wijn naar binnen slaan, dus dat percentage zegt eigenlijk niet zo veel. Belangrijker is het aantal situaties of gelegenheden, waarbij alcohol als vanzelfsprekend figureert: het drankpanorama. Als je het dagelijkse leven verdeelt in drie sectoren, werk, slapen en vrije tijd, dan is duidelijk dat er tijdens het werk en onder het slapen geen plaats is voor drank. Geen enkele werkgever staat alcohol toe tijdens het werk, een zelfstandige hoedt zich al werkende evenzeer voor de fles.

De vrije tijd daarentegen is gedrenkt in alcohol, in ieder geval voor zover er iets sociaals aan de hand is. Cafés, disco’s, feestjes, diners, borrels, vernissages, recepties kunnen die naam niet dragen als er geen alcohol geschonken wordt. Maar ook in minder opgelegde situaties is de aanwezigheid van drank even vanzelfsprekend als duiven op de Dam. Je bent ergens op bezoek en het loopt tegen vijven: wil je een glaasje van het een of ander? Amateursporters gaan na de wedstrijd hun dorst lessen in de kantine. Na film-, toneel- of concertbezoek, na het bijwonen van een lezing, na een dagje de toerist uithangen in een vreemde stad, na de werkdag wat napraten met collega’s, het zijn even zovele gelegenheden voor drank. Vrije tijd en drank zijn een zodanig symbiotische verhouding met elkaar aangegaan dat ze nauwelijks nog van elkaar te onderscheiden zijn. Geheel los van hoe individuen hiermee omgaan (de een is een toonbeeld van matigheid, de ander raakt verstrikt in alcoholisme) verkeert de Nederlandse vrijetijdscultuur als geheel in een permanente roes.

In dit licht kan de zojuist gestarte voorlichtingscampagne van minister Borst die zich richt op vakantievierende jongeren met een krat pils naast de tent slechts meewarigheid oogsten. Jongeren gieten zich meer dan ooit vol. Niet alleen in de vakantie, maar alle weekends. Je zou als volwassene wensen dat ze de dag doorbrengen met volleybal, fietsen of zandsculpturen maken in plaats van op een terras hangen en het bier laten doorkomen. Maar de groep van mateloze jongeren die niet speciaal ergens interesse in heeft, conformeert zich precies aan wat ze om zich heen zien: vrije tijd = alcohol. Bovendien hebben ze er het geld voor.

‘Hoeveel heb je écht nodig?’ luidt de hypocriete aanmaning op pijpjes Grolsch. Helemaal niets natuurlijk. Je drinkt geen bier uit noodzaak maar voor de lol. In een leven zonder verplichtingen is de lol onbegrensd. 85 % van de elfjarigen zullen hun idee van plezier hebben (verstoppertje spelen, cola’tje drinken) tezijnertijd aanpassen aan de heersende maatschappelijke conventies.

Artikelen in NRC-column.


Corpulente genen

Beatrijs Ritsema

In de jaren zeventig werd elke discussie over onrecht, ongerief of ongeluk besloten met een verwijzing naar 'de structuren’ die aan de basis van de ellende lagen , nu duiken om de haverklap die vermaledijde genen op als verklaring voor waarom de dingen gaan zoals ze gaan. Zelf ben ik ook wel gecharmeerd van de genetische gedachte, omdat de biologische opmaak waarmee iemand ter wereld komt mij belangrijker voorkomt dan de omgevingsinvloeden die je daar vervolgens op kunt loslaten. Ik vind het bijvoorbeeld helemaal niet merkwaardig dat ondanks een jarenlange campagne van de overheid en de inzet van leraren meisjes tot op de dag van vandaag in groten getale niet exact kiezen. Blijkbaar hebben meisjes andere dingen aan hun hoofd dan natuur- en scheikunde, zelfs als iedereen roept dat dat zo geweldig is.

Toch moet je uitkijken met de verleidingen van de biologie, want voordat je het weet wordt het individu vrijgepleit van alle verantwoordelijkheid voor z’n leven en krijgen de genen de schuld, zoals vroeger de structuren de schuld kregen. Speelt dat bij de kwestie ‘meisjes en exacte vakken’ dan niet? Naar mijn gevoel is daar een situatie van vrijheid bereikt voor elk individueel meisje om te doen waar ze zich bij thuis voelt. Want er zijn wel degelijk meisjes die plezier hebben in exacte vakken (zo’n twintig procent). En daarnaast zijn er meisjes die met het oog op de toekomst zich toch maar in de wiskunde bekwamen, hoewel ze er weinig lol in hebben, maar het is nu eenmaal belangrijk en als ze zich wat meer inspannen, kunnen ze het ook best.. Het enige probleem is een abstract probleem, namelijk dat de populatie jongens en meisjes zich niet evenredig verdeelt over het totaalaanbod. Er zullen altijd meer mannen bij de gemeentereiniging werken dan vrouwen en meer vrouwen in de kinderopvang dan mannen. In die zin prevaleert biologie over cultuur.

De populariteit van het genetische verklaringsmodel past in een cultuur waarin mensen onder verantwoordelijkheid proberen uit te komen. Er gaan zuchten van verlichting op in het land als er een of meerdere genen worden ontdekt die samen lijken te hangen met ADHD of autisme of schizofrenie. En terecht, want dit zijn serieuze aandoeningen, waar ouders het al moeilijk genoeg mee hebben zonder van een verkeerde opvoeding te worden beschuldigd. Anders ligt het met de speurtocht naar genen op verslavingsgebied. Laatst las ik in de krant dat sigarettenrokers ook het een of andere onderscheidende gen bezaten. Alcoholisme wordt als een genetisch defect beschouwd en ook voor massief overgewicht wordt de genetica in stelling gebracht. Dikke mensen zijn dik, omdat hun genetische opmaak hen daartoe aanzet (vorige week nog in Netwerk).

Ik geloof er niets van. Als er iets een maatschappelijk (zo u wilt structureel) probleem is, dan is dat overgewicht. Het percentage te dikke mensen in Amerika is in dertig jaar verdrievoudigd (van 10 naar 32 %). In Nederland mag 10 % zich obees noemen. Waar komen in die luttele jaren ineens al die corpulente genen vandaan? Waarom manifesteerden die zich niet in de magere jaren vijftig en zestig? Omdat er toen niet zo’n overweldigende hoeveelheid eten en drinken op elke straathoek beschikbaar was als nu. In die tijd werd 35 % van de inkomsten aan voedsel besteed. Tegenwoordig is dat 16 %. Er is altijd en overal eten te krijgen en het is ook nog eens de helft goedkoper. Begrijpelijk neemt het gewicht van de bevolking toe. Sluit honderd mensen op in een landhuis met in elke kamer ruime voorraden cocaïne. Laat ze na een maand los en ga dan bij degenen die verslaafd zijn geraakt onderzoek doen naar een gen dat predisponeert tot cocaïneafhankelijkheid. Gegarandeerd prijs!

Het relateren van verslavingen (alcohol, nicotine, eten) aan de een of andere genetische opmaak werkt verlammend. Elke verslaving is een ziekte en omdat iedereen wel ergens aan verslaafd is, is iedereen een beetje ziek. Maar toegeven aan luxe en weelde is een zelfstandige keus en niet iets wat je overkomt. De genetica is uiteindelijk alleen maar statistiek, een spelletje kaarten dat je krijgt uitgereikt, waarmee je aan de slag moet. Een dyslecticus kan prima leren lezen. Een vrouw kan wiskundeprofessor worden. Een kettingroker kan ermee ophouden. Een dikkerd kan afvallen. Individuen kunnen ontsnappen, niet hele groepen.

Artikelen in NRC-column.


Zuiver leven

Beatrijs Ritsema

Een koe moet je niet met kattebrokjes voeden en een kat is niet gebaat met hooi. Hun respectieve spijsverteringssystemen kunnen daar niet mee uit de voeten. De evolutie heeft het ene dier tot vegetariër bestempeld en het andere tot carnivoor. Zij bewegen zich binnen nauw omschreven voedingsmarges. Heel anders ligt het bij de mens. Zoals ieder lagere-schoolkind kan vertellen, behoort hij tot de klasse der omnivoren, wat betekent dat hij alles kan eten wat hij wil. Net als ratten en varkens – niet toevallig horen deze dieren tot de intelligentere onder de soorten. Gegeven dit specifieke spijsverteringssysteem, dit dictaat van de natuur, kun je niet volhouden dat vlees eten ongezond is. Daarmee tast je de definitie van de menselijke spijsvertering aan.

Een dictaat van de natuur kan niet ongezond zijn. Als de natuur voorschrijft dat wij mensen ons via seksuele omgang voortplanten, dan kunnen wij leuk aan de gang gaan met kloon- en reageerbuistechnieken, maar je kunt niet intussen beweren dat voortplanting via seks ongezond is. De evolutie schrijft mensen onder andere seks voor en omnivorisme. Wie uit vrije wil buigt voor deze dictaten kan worden beschuldigd van de meest vreselijke wandaden, maar niet van ongezond handelen, want dan zou de evolutie een fout gemaakt hebben en dat doet de evolutie nooit.

De heer Zeiss uit Nieuwegein schrijft in een ingezonden brief van zaterdag 3 juli dat ik me te buiten ga aan ‘de naturalistische drogreden’, omdat ik Maarten ’t Harts vegetarisme afwijs met een beroep op de evolutie. Maar ik beschrijf slechts een statistische waarheid. Bovendien wijs ik geen vegetarisme af, ik maak bezwaar tegen de stelling dat vlees eten ongezond zou zijn. In het licht van de evolutietheorie is dat onmogelijk. Het kan eenvoudig niet waar zijn. Het is te vergelijken met iemand die naar een kleurentv zit te kijken en zegt dat de kleur rood niet zo best is voor de hersenen. Uit veiligheidsoverwegingen stelt hij het toestel in op monochroom en ziet alle programma’s in zwartwit. Hij kan dat rustig doen, maar hij moet niet denken dat dat gezonder is.

Maarten ’t Hart haalt zijn wijsheid van de Amerikaanse voedingsdeskundige Colin Campbell die in 1982 een onderzoek in China deed, waarin een verband werd gelegd tussen het eten van vlees en kanker. Het zal allemaal best kloppen, maar het is alweer vijftien jaar geleden en blijkbaar zijn deze ogenschijnlijk harde resultaten later niet door andere onderzoekers opnieuw aangetroffen. Als dat wel het geval was geweest, dan heb ik wereldnieuws op de voorpagina’s van kranten gemist en bovendien zou in elke wachtkamer van elke huisarts een affiche hangen met teksten als ‘Vermijd vlees! Vermijd kanker!’ Maar die affiches hangen er niet en dat is niet verwonderlijk, want het wetenschappelijke verband kan niet worden aangetoond. Dat zal ook nooit gebeuren, want je kunt je eigen definitie (je eigen spijsverteringssysteem) niet ontkrachten.

In het wetenschapskatern van deze krant wordt een verwante discussie gevoerd tussen natuurarts Houtsmuller en moleculair bioloog Piet Borst over de vraag of ‘gezond voedsel’ remmend kan werken op het ontstaan van kanker. Afgelopen zaterdag stelde Borst vast dat dit effect er niet was, behalve dan voor de rokers en de drinkers. Hun kansen op kanker namen af, wanneer zij relatief veel groente en fruit consumeerden. Maar nog altijd kunnen ze veel beter ophouden met drank en tabak.

Vegetarisme kan niet worden ingezet als afweermiddel tegen kanker, want het is niet effectief. Een vegetarisch dieet is niet vanuit de aard der zaak gezonder dan een evenwichtig en gematigd omnivoor eetpatroon. Maarten ’t Hart schrijft nota bene in zijn eigen bundel ‘De gevaren van het joggen’ dat hij vreselijke diarree kreeg van al die fruit- en groentehapjes.

De enige juiste reden om vegetariër te worden ligt dan ook in de ethiek. Je kunt het zielig voor dieren vinden om ze dood te maken en op te eten. Dat is een legitiem en respectabel sentiment, maar van een geheel andere orde dan het gezondheidsargument. ’t Hart gebruikt beide motieven en dat versterkt de vreugdeloosheid van zijn levensbeschouwing. Je ziet dat vaker bij kleine ideetjes die uitdijen tot alomvattende ideologieën. Ineens snijden messen aan twee kanten en kom je in win-win situaties terecht. Vegetarisme is niet alleen gezond voor jezelf, het is ook sympathieker voor onze mede-dieren. Nobelheid en zelffeliciterende abstinentie liggen dicht bij elkaar. Ik zie de pelgrim zich voortslepen vijfhonderd jaar geleden, op z’n bloedende knieën voorwaarts naar Santiago, menend dat hem zo het Koninkrijk der hemelen zou toevallen. Een jammerlijke misvatting, want hij ligt gewoon van niets te weten in zijn graf. Zonde van de moeite en van z’n knieën. Vegetarisme slaat twee vliegen (of moet ik zeggen twee graankorrels?) in een klap: zowel lichamelijke gezondheid als morele perfectie, in de zin van een consequent doorgevoerd ‘gij zult geen levende wezens doden’’-gebod. Iemand die een venkelknol eet is vanzelfsprekend een moreel hoogstaander persoon dan iemand die gedachteloos een broodje halfom naar binnen slaat. Want, bio-industrie, legbatterijen, groeihormonen en abattoirs.

Het is fijn om jezelf gezond en moreel superieur te achten van dag tot dag, van maatijd tot maaltijd. Zoiets geeft een kick. Pilaarheiligen, anorexiepatiënten en celibaatbeoefenaren kunnen hierover meepraten. Mensen met principes zijn geen vrolijke Fransjes. Ze zullen nooit eens in een impuls een zak met vettigheid op de kermis kopen, zich een stuk in de kraag drinken of zich door de verkeerde laten versieren. Dat past niet in hun concept van zuiver leven.

Vegetarisme laaat geen ruimte om te marchanderen. De door mij aangeschafte scharrelkippen, -koteletten en de uit de vrije pampa’s van Argentinië afkomstige stress-vrije biefstukjes hebben niets te betekenen behalve dat ik het geld heb om ze te betalen. Ik geef onmiddellijk toe dat ik naar de kiloslager zou snellen als ik een arme bijstandsmoeder was. Ik leid een onzuiver leven, omdat ik buig voor het dictaat van de natuur die voorschrijft dat dieren andere dieren opeten. Het is een zelfzuchtige, harteloze, wrede leefwijze, maar persoonlijk beleef ik er wel plezier aan. In de sector huismiddeltjes tegen kanker schijnen lachen en plezier trouwens ook nut te hebben.

Artikelen in NRC-column.


Schaamte

Wat verdient de voorkeur, te leven in een schuld- of in een schaamtecultuur? Met behulp van deze tegenstelling probeerden cultureel antropologen vroeger het verschil tussen westerse en niet-westerse culturen te vangen. Impliciet namen zij daarbij aan dat het zich laten leiden door schuld van een moreel hogere orde is dan gedreven worden door schaamte. Schuldigheid heeft te maken met de toetsing van gedrag aan iemand z'n persoonlijke geweten, waarvoor in laatste instantie alleen God als beoordelende instantie rechtsgeldigheid heeft.

Vergeleken bij deze individuele worsteling lijkt schaamte veel oppervlakkiger. Een schaamtecultuur wakkert conformisme aan. Mensen zien af van bepaalde gedragingen, omdat zij daarmee het risico lopen door de groep te worden uitgelachen of uitgestoten. In westerse ogen is deze motivatie van een minder allooi dan de overweging iets niet te doen vanwege de een of andere persoonlijke, innerlijke standaard. Vergelijk de twee soorten van berouw in de katholieke kerk: in het ene geval werd de zondaar gedreven door angst voor straf (acceptabel maar een beetje miezerig) in het andere geval door diep doorvoelde schuldigheid over het eigen falen in schril contrast met Gods onuitputtelijke barmhartigheid (dit was het ware berouw).

In een God-loze maatschappij vervalt de notie van persoonlijke schuld. Een individu hoeft niet langer in eenzaamheid te lijden onder die enorme verantwoordelijkheid op z'n schouders. Alleen het forum van medemensen kan nog dwingend een oordeel vellen, wat theoretisch tot een opwaardering van de schaamte zou kunnen leiden.

Maar schaamte staat vanwege de associatie met conformisme al sinds de jaren zestig slecht in aanzien. Je hoort je niet te schamen, en als je het toch doet, is dat valse schaamte. Waarover schamen mensen zich zoal? In het algemeen niet over een gepleegde moord, het autorijden met alcohol of het oplichten van de belastingen. Als het meezit, voelen ze zich daarover schuldig en als ze zich heel erg schuldig voelen, gaan therapeuten aan de slag om hen van die schuldgevoelens af te helpen door in te gaan op hun traumatische jeugd of andere omstandigheden om de schuld op af te wentelen. Schaamte is gekoppeld aan kleinere afwijkingen van de norm, zoals een faux pas in de conversatie, en aan privacy, het verschil tussen het openbare en het persoonlijke leven. Beide geestesgesteldheden worden geacht een kwalijke invloed uit te oefenen op het geestelijk welbevinden, c.q. het zelfrespect van een individu en moeten dus onder professionele therapeutische begeleiding weggemasseerd worden. Dat dit op zo grote schaal gebeurt is te danken aan de promotie van authenticiteit tot centrale waarde in de maatschappij.

'Elke menselijke emotie verdient respect,' zei minister Borst in reactie op tierende Bijlmerbewoners en daarmee krikte zij de waarde van authenticiteit weer een graadje verder op. Ik kan me niet voorstellen dat ze meende wat ze zei. Ik kan me honderden situaties voorstellen, waarin bepaalde geventileerde emoties in het geheel geen respect verdienen. Een kind dat jaloers is op z'n broertje omdat die een cadeautje heeft gekregen, en in een driftbui losbarst. Een man die verliefd wordt op de zuster van z'n vrouw en haar mee naar bed neemt. Een moeder die een van haar kinderen een voorkeursbehandeling geeft boven het andere. Een chef die zijn ondergeschikte met minachting te woord staat. Maar authentiek is het allemaal wel natuurlijk, daarover bestaat geen twijfel.

Er bestaat een subtiel verschil tussen gevoelens en emoties, waarbij het gevoel staat voor een intuïtieve, viscerale reactie die zich onttrekt aan de rede (en dus aan sturing), terwijl de emotie ongeveer het zelfde is, maar daarbij ook een gedragscomponent kan hebben. Bij een rumoerig verlopen vergadering zal men eerder spreken van 'de emoties liepen hoog op', dan van 'de gevoelens liepen hoog op'. Als iemand 'hevig geëmotioneerd' is, kun je dat zien of horen. Als iemand 'hevige gevoelens' koestert (of ondergaat) hoeft dat helemaal niet van z'n gezicht af te lezen te zijn.

Het gevoel heeft voorrang boven de rede. Altijd is een gevoel er eerder dan de rede (dat komt doordat het limbische systeem sneller werkt dan de informatieverwerking in de hersenschors) en een aanvangsgevoel laat zich onder gelijkblijvende omstandigheden ook slecht in tegengestelde richting kanaliseren. Je zou kunnen stellen 'elk menselijk gevoel verdient respect', niet omdat gevoelens als zodanig boven disrespect verheven zijn, maar omdat een mens er niets aan kan doen dat hij het een of andere gevoel krijgt. Maar dat betekent niet dat hij ook uitdrukking moet geven aan die gevoelens. Het is niet nodig van elk gevoel een emotie te maken. Integendeel, veel gevoelens kunnen maar beter binnenboord blijven, omdat de expressie ervan de situatie op een bepaalde rails zet, vanwaaruit het moeilijk terug keren is. Een ge-uite emotie kan nooit meer ongezegd worden. Wie eenmaal in een vlaag van woede tegen zijn vrouw heeft geroepen dat hij haar saai en onaantrekkelijk vindt, kan haar dit niet meer laten vergeten. Zelfs als hij bezweert dat hij het niet meende, zal ze het altijd onthouden.

Emoties worden in het algemeen niet beteugeld door de rede. Mensen zeggen weliswaar vaak dat ze 'verscheurd worden door de keuze tussen gevoel en verstand', maar de werkelijkheid laat zich niet in zon simpele tegenstelling vatten. Neem bijvoorbeeld het klassieke dilemma van de echtbreker. Een man wordt verliefd op een vijftien jaar jongere vrouw en twijfelt hevig of hij de weg van het hart moet volgen (en echtscheiding aanvragen) of de weg van het verstand (zijn huwelijk intact houden en breken met z'n vriendin). Dit is een paradoxale keuze. De keuze gaat niet tussen hart en verstand, maar tussen verschillende gevoelens. Of hij nu kiest voor z'n vrouw of voor z'n vriendin, uiteindelijk zal hij doen 'wat z'n hart hem ingeeft' (en er vervolgens de benodigde rationaliseringen bij bedenken). Het verstand komt altijd op de tweede plaats en is bovendien zo flexibel dat het elk gevoel, elke emotie kan inspinnen in een web van redelijke overwegingen en argumenten.

Als emoties al ergens door beteugeld worden, dan is dat door andere gevoelens, en wel door de meta-gevoelens schuld en schaamte. Schuld drukt terneer. Schaamte brandt. Het zijn beide gemoedsgesteldheden, die van primaire gevoelens als woede, angst, liefde, vrolijkheid, walging onderscheiden kunnen worden, omdat ze altijd de eigen gevoelens of het eigen handelen betreffen. Schuld is het oog van de wrekende God. Schaamte is het oog van de medemens. Baby's kennen schuld noch schaamte. Er moeten eerst wat jaren van socialisatie overheen, voordat bepaalde standaarden van gedrag zijn geïnternaliseerd en externe sancties vervangen zijn door interne controle.

Zowel schuld als schaamte komen van binnenuit, zoals woede in iemand opstijgt. Maar in tegenstelling tot de primaire gevoelens werken meta-gevoelens remmend. Als woede de neiging heeft om te ontsnappen en zichzelf te ventileren in een driftaanval of in destructief gedrag, dan volgt later (als er tenminste iets aan opvoeding is gebeurd) spijt, schaamte of schuld. Deze mechanismes kunnen in die mate gegeneraliseerd worden, dat ze zich ook uitstrekken tot vóór een willekeurig ander gevoel tot ontlading komt.

In het voorbeeld van de echtbreker zou de verwachting van schuld (ik heb mijn arme echtgenote, die mij niets misdaan heeft, meedogenloos ingeruild voor een jong meisje) de balans kunnen laten doorslaan in de richting van vasthouden aan het huwelijk. Het zich schuldig voelen of zich schamen stuurt het gedrag veel meer dan een beroep op het verstand vermag.

Wie authenticiteit als centrale waarde aanhangt, kan niet uit de voeten met tweedehands gevoelens als schaamte en schuld.

Artikelen in NRC-column.


Buitenbeentjes

Beatrijs Ritsema

Gewoon onderwijs is duur, speciaal onderwijs nog veel duurder. Deze tautologische noodzakelijkheid weerhoudt de paarse coalitie er niet van om de almaar stijgende kosten zoveel mogelijk in te dammen. En gelijk hebben ze – zonder financiële cerberus aan het roer wordt het een zootje. In voorbereiding, of misschien zelfs al in werking, is een grootscheepse bezuinigingsoperatie, eufemistisch getiteld 'Weer samen naar school'. De kern hiervan is dat meer kinderen die wegens leer- of gedragsproblemen of een handicap totnutoe in aanmerking kwamen voor het speciaal onderwijs binnen het gewone onderwijs moeten blijven.

Zo'n snoeiplan is vervelend genoeg, maar ergerniswekkender is het hypocriete ideeënvertoon over onderwijsverbetering. Bezuinigingen worden gecamoufleerd onder een wollige deken van doelstellingen als: meer diversiteit op school, acceptatie van afwijkingen en subvaliditeit, een einde maken aan de hokjesgeest en niet te vergeten, terughoudendheid bij het uitdelen van voor de kinderziel schadelijk geachte 'labels'. In deze visie kan Jantje beter doorgaan zijn klasje te terroriseren met hyperactief gedrag, want als je hem naar het speciaal onderwijs stuurt, zou hij wel eens het idee kunnen krijgen dat hij 'anders' is dan andere kinderen en die klap komt hij nooit meer te boven. Beter (en goedkoper) is het om zoveel mogelijk kinderen van zo divers mogelijk pluimage samen onder een paraplu te stoppen. Gezellig ook, zo samen in dat tolerante onderwijssysteem.

Hoe deze verbreding van de hoofdstroom zich laat accorderen met de groeiende vraag van ouders naar individuele aandacht en begeleiding voor hun kinderen is onduidelijk. Ook het normaalste kind komt met een gebruiksaanwijzing. Leerkrachten in het reguliere onderwijs worden geacht oog te hebben voor bijspijkerbare leerachterstanden, dyslexie, problemen thuis (echtscheiding), hoogbegaafdheid en sociaal-emotionele fricties in de klas (pesten). Dit mijnenveld zal uitgebreid worden met extra bommen en granaten. Ga er maar aan staan.

Je zou verwachten dat ouders met kinderen in het speciaal onderwijs wantrouwend tegen dit nieuwe concept zouden aankijken. Misschien is dit in het algemeen ook wel zo, maar uit de kranten valt dat in ieder geval niet op te maken. Als het gaat over kinderen met handicaps eisen veel ouders juist een gewone school op. Onlangs werd de Stichting Inclusief Onderwijs opgericht die een radicale afschaffing van alle speciale scholen nastreeft. Dit moet sommige onderwijshervormers als muziek in de oren hebben geklonken. Een persoonsgebonden budget met de opdracht om zelf rond te shoppen voor hulp en begeleiding is toch altijd goedkoper dan de wirwar aan speciale scholen, afgestemd op verschillende behoeften? En wat niet ingekocht kan worden, knapt de gewone leerkracht wel op. Die is toch al gewend aan het verstrekken van onderwijs op maat, dus daar kan best nog een verstandelijk gehandicapt kind bij, of een doof kind met tolk in het kielzog, of een spraakgestoord spastisch kind.

Ouders die inclusief onderwijs voorstaan eisen eigenlijk het recht op normaalheid voor hun kind. Opmerkelijk in de pleidooien voor integratie en in het daarmee samenhangende idee dat een gehandicapt kind meer opsteekt temidden van gewone kinderen is het dédain dat er uit spreekt voor het speciaal onderwijs. Alsof het gaat om een vergaarbak voor idioten, die elkaars ontwikkeling alleen maar zitten af te remmen. Dit lijkt me in flagrante tegenspraak met het doel van het speciaal onderwijs dat uiteindelijk ook gericht is op integratie maar dan via werk.

Met emotionele integratie, het deel uitmaken van een vriendenclubje, wedijveren, ruziemaken, überhaupt een echte vriend vinden zal een verstandelijk, dan wel zwaar lichamelijk gehandicapt kind op een gewone school onevenredig veel moeite hebben. Een klas kan opgevoed worden tot tolerantie en acceptatie van het anders zijn, misschien zelfs tot het bejubelen van verschillen, maar je kunt geen vriendschappen regisseren. Het hoogst bereikbare in deze configuratie is een muur van beleefdheid om de outsider heen.

Artikelen in NRC-column.