Spring naar inhoud


Communicatietijdperk

Wij leven in het communicatietijdperk. Iedereen is de hele dag bezig boodschappen uit te zenden en boodschappen te ontvangen en de sector 'communicatiewetenschappen' (meest populaire studierichting aller tijden) heeft intussen een dagtaak aan het decoderen van een en ander. Het hele spectrum van menselijk handelen kan moeiteloos in termen van communicatie worden bezien. Van huis- tuin- en keukengesprekken tussen gezinsleden tot vergadertechnieken op het werk, van frictie tussen opgeschoten jongeren in de publieke ruimte (uitmondend in zinloos straatgeweld) tot vredesonderhandelingen met strijdende partijen waar ook ter wereld, alles heeft met communicatie te maken. En dan heb ik het nog niet eens over de massamedia als communicatieve hoorn des overvloeds.

Vanzelfsprekend kunnen wetenschappers aan de universiteit dit boeiende thema niet monopoliseren, dus daarnaast opereren talloze therapeuten, procesbegeleiders, interim-managers, voorlichters en mensen-die-iets-moeten-faciliteren op de grenzeloze markt van de communicatie. Goeroes heb je ook. Afgelopen zaterdag kwam er in deze krant nog eentje aan het woord in een artikel onder de montere kop 'Ik los oorlog op'. De heer M. Rosenberg (Amerikaans psycholoog en spiritueel denker) ging in ieder geval niet gebukt onder een teveel aan bescheidenheid. Kwalijker was dat hij zijn gehoor schoffeerde, terwijl hij 'geweldloze communicatie' aan de man bracht à raison van f 4000,- cursusgeld per deelnemer.

Deze gebakken-luchtverkoper belichaamt alles wat er mis is met het begrip communicatie. Hij laat het woord grenzeloos uitdijen tot het slaat op alles wat er in deze wereld gebeurt, maar daar doorheen schemert nog steeds het oude blokschema, zoals ik me dat herinner uit de vele leerboeken 'Inleiding in' (de psychologie, de sociologie, de sociale interactie of wat dan ook). Dit schema bestaat uit twee vierkanten, verbonden door een horizontale pijl, waarboven het woord 'communicatie' stond afgedrukt. Een variant was twee vierkanten, verbonden door een dubbele pijl: heen en weer, tweezijdige communicatie als het ware. Er waren ook ingewikkelder schema's, waarbij diverse rechthoeken en vierkanten in een gelijkzijdige driehoek waren gegroepeerd, met allerlei pijlen die van boven naar beneden liepen.

Het is te onnozel om langer dan drie seconden over na te denken, maar tot op de dag van vandaag kan zo'n schema disproportionele gevoelens van haat en afkeer bij me oproepen. Waar denk ik aan bij het woord 'communicatie', meer specifiek, als iemand iets 'naar mij toe wil communiceren'? Ik denk: hij wil iets van me, hij wil me iets verkopen, hij wil me ontslaan of hij wil me ergens van overtuigen. Bij communicatie draait alles om de een of andere boodschap die moet worden overgebracht. Dit is allemaal goed en wel, zolang het over informatie of zakelijke uitwisselingen gaat. Ik wil graag op het nieuws horen hoe het voor staat met de oorlog in Tsetsjenië; als ik bij de bakker een grof volkoren bestel, dan verwacht ik geen tijgerbrood; als ik met iemand om zeven uur in een restaurant afspreek, dan ga ik met een marge van een kwartier ervanuit hem daar ook te treffen. De communicatie fungeert in het ideale geval als een raamwerk, waarbinnen zich afspeelt waar het werkelijk om gaat: de conversatie. Niet bij de bakker natuurlijk, want als je je brood gekocht hebt, ben je alweer klaar met de interactie. Maar bij alle betrekkingen die niet in het teken staan van zakelijkheid of te klaren klussen is conversatie een veel aangenamere tijdpassering dan communicatie.

Een van de redenen waarom iedereen zo verschrikkelijk gespitst is op communicatie en wat daar zoal bij mis kan gaan is de theorie van Watzlawick uit de jaren zestig, die stelde dat men niet niet kan communiceren. Men zendt altijd het een of andere signaal uit of men nu wil of niet. In filosofisch opzicht mag dit waar zijn, maar de gedachte op zichzelf heeft er wel toe geleid dat er nu stukjes in de krant staan over kleedgedrag onder jongeren (en ouderen), met uitleg over codes, signalen en non-verbale boodschappen, waarbij altijd met een zeker triomf wordt gesteld dat 'ook mensen die zich non-descript neutraal aankleden wel zeker een bepaalde boodschap uitzenden.' En dat het geen kwaad kan zich daarvan bewust te zijn. Vlieg toch op met je communicatieve codes, denk ik dan. Het belang hiervan staat toch in geen enkele verhouding tot wat iemand zegt in een inhoudelijk gesprek over welk onderwerp dan ook.

Communicatie gaat over de vorm, hoe je iets aanpakt, tactiek en techniek, het recht van de sterkste en niet te vergeten het overbrengen van je diepste, innerlijke roerselen. Het is en blijft het ene blok dat zich door middel van een pijl probeert op te dringen aan het andere blok. Conversatie daarentegen gaat over inhoud. Het is de uitwisseling van ideeën, waarbij iedereen vrijelijk naar voren kan brengen wat hij denkt. Bij een goede conversatie ontstaat er iets dat uitstijgt boven de inbreng der afzonderlijke deelnemers. Vluchtiger dan paardebloempluis in de wind en toch kan het op z'n best dezelfde bevrediging schenken als een kunstwerk dat je treft in je ziel. Saai en irritant kan natuurlijk ook, maar je weet nooit helemaal zeker van tevoren hoe het uitpakt en dat is juist het spannende.

Ontdaan van alle franje in de sfeer van wezenlijk contact, wederzijds begrip en expressie van authenticiteit houdt communicatie altijd iets autoritairs. Er zit een overweldigend trekje aan. Als twee mensen met elkaar zitten te communiceren is dat zelden een aangenaam gezicht. Een prostituée en een klant die met elkaar onderhandelen over de prijs van de transactie doen aan communicatie, twee mensen die flirten op een feestje voeren een conversatie. Door de nadruk op communicatie zijn praktisch alle gesprekken tussen mensen die op elkaars contactadvertentie hebben gereageerd tot mislukking gedoemd. Men geeft communiqués over zichzelf uit: de stand van zaken met betrekking tot voorbije relaties, een inventarisatie van hobbies, karaktereigenschappen en jeugdtrauma's, en een waslijst van eisen waar de ander aan moet voldoen. Perfecte communicatie, efficiënt, slagvaardig en aantrekkelijk over het voetlicht gebracht, maar volkomen waardeloos vergeleken bij de meest stuntelige conversatie tussen zomaar twee mensen die ook maar weer eens hun best doen een bruggetje naar de wereld te slaan. Conversaties gaan niet over jezelf. Je mag je eigen persoonlijke ervaringen wel naar voren brengen, maar dan voor zover deze verband houden met het ter tafel liggende gespreksonderwerp, waar ook iedereen naar eigen inzicht een zwenking aan kan geven. Dat maakt het juist zo aardig. Daarom kan iedereen meedoen. Daarom is conversatie demokratisch en communicatie autoritair.

Bij de finishing schools, de Zwitserse kostscholen waar meisjes van gegoede stand vroeger heen werden gestuurd voordat het tijd werd om te trouwen, namen conversatielessen een prominente plaats in op het rooster. Die kostscholen zijn afgeschaft en overal elders doceert men communicatievaardigheden. Dat laatste is jammer. Voetbalhooligans, beschonken uitgaanspubliek, doorgewinterde consumentenverleiders, therapeutische spiegelaars weten allemaal prima hoe ze moeten communiceren. Maar een gesprek voeren dat niet over henzelf gaat, hebben ze nooit geleerd.

Artikelen in NRC-column.


Gesprek met collega onderbroken

Beste Beatrijs,

Ik ben in een (zakelijk) gesprek met mijn collega. Opeens komt er een (soms hiërarchisch hoger geplaatste, maar niet altijd) andere collega binnenlopen, die zich zonder enige inleiding of verdere plichtpleging tot mijn gesprekspartner richt en ons gesprek aldus abrupt onderbreekt. Die gesprekspartner gaat daar dan – en dat is nu precies waar ik me mateloos aan erger – onverwijld op in, zodat er op slag een geheel nieuw gesprek ontstaat, en ik dus eigenlijk maar het best door de zijdeur af kan gaan.

Nu lijkt misschien het dominante gedrag van de nieuwkomer de storende factor, maar voor mijn gevoel is het juist mijn ‘oude’ gesprekspartner die de nieuwkomer duidelijk zou moeten maken dat hij al in gesprek is. Dat laatste nu gebeurt zelden of nooit.

Ben ik overgevoelig of hoort dit gewoon bij de nieuwe tijd? (Ik ben 61 jaar oud).

Geërgerd door gespreksonderbrekingen

Beste Geërgerd,

Als de chef binnenkomt, ligt iedereen met de pootjes omhoog. Daar helpt geen moedertjelief aan. De ene baas verontschuldigt zich als hij een gesprek onderbreekt, de andere neemt die moeite niet, maar ter zake komen doet hij hoe dan ook. Hij is immers niet voor niks z’n kamer uitgelopen om werknemer Jansen op te sporen? Hij kan dan maar beter meteen met z’n dringende kwestie voor de draad komen, want ‘Jansen, kan ik je zo meteen even spreken?’ klinkt ook weer zo omineus.

Het is het prerogatief van chefs om hun ondergeschikten te onderbreken in hun bezigheden (Stop de persen! Infanterie naar voren! Lees dit rapport!) Ergernis hierover heeft geen zin. Bij onderbrekingen door collega’s van gelijke of lagere status ligt het anders. Degene die in de wacht wordt gezet voelt zich gepasseerd. De ene keer terecht, de andere keer ten onrechte, want soms gaan onderbrekingen inderdaad over iets belangrijkers dan het gesprek dat gaande is. Naarmate organisaties een minder strikte hiërarchie kennen, zullen werkers gemakkelijker bij elkaar binnenlopen om even iets door te nemen. Onder de moderne versoepeling van formele ‘wie rapporteert aan wie’ structuren wordt aandacht vanzelf iets om over te concurreren. Degene die de meeste telefoontjes, e-mails, memo’s ontvangt en voortdurend door collega’s aangeschoten wordt, geniet de meeste status. En zo wordt Jan die met Piet aan het praten is over de problemen met de boekhouding opzij geschoven door Klaas die ook zo z’n problemen heeft. Of alleen maar een mop komt vertellen. Piet glorieert. Kijk eens hoe onmisbaar en populair hij is! Als u zich niet op de manier van uw collega’s wilt werpen in een concurrentieslag om aandacht (en iets in uw brief zegt me dat u daar niet voor voelt), dan moet u gewoon uw eigen gang gaan. Bevinden uw collega’s zich op uw kamer, dan verzoekt u hen vriendelijk hun gesprek elders voort te zetten, omdat u nodig aan het werk moet. Zit u ergens anders, dan retireert u met dezelfde verklaring naar uw eigen bureau. Het lijkt misschien op ‘afgaan langs een zijdeur’, maar dat is het niet. De gesprekskapers zijn niet uw superieuren, aan wie u verantwoording schuldig bent, maar collega’s met wie u overleg pleegt. Wordt het overleg gesaboteerd, dan stoomt u rustig door en neemt de beslissingen zelf.

Artikelen in Collega's.

Gelabeld met .


Gekregen champagne openmaken?

Beste Beatrijs,

Ik ben onlangs verhuisd. De verhuisdag zelf was verschrikkelijk, maar ik werd geholpen door drie vriendinnen, die zich een tien hebben gesjouwd aan mijn bezittingen. Toen het drietal net voor de zoveelste keer naar het oude pand was vertrokken, kwam mijn nieuwe buurman mij met een fles champagne welkom heten. Ik wilde de fles niet openmaken, omdat ik op mijn drie weldoensters wilde wachten, maar het gevolg was dat de nieuwe buurman daar maar stond te drentelen. Had ik de fles toch alvast moeten aanbreken? Is mijn burenrelatie nu bij voorbaat bedorven? Achteraf wilden de drie vrouwen evengoed geen champagne. In mijn ijskast ligt nu die fles te wachten op een betere gelegenheid. Welke?

Ik vermoed dat de buurman zijn nieuwsgierigheid niet kon bedwingen. Waarom maakt hij anders zijn opwachting, terwijl de verhuizing nog in volle gang is? Normaal gesproken wacht men daar een rustiger moment voor af. Het is trouwens eigenaardig dat uw buurman verwachtte dat zijn champagne meteen mede door hem zelf soldaat gemaakt zou worden. In het algemeen storten mensen zich niet op de door hen meegenomen drank of bonbons. Uw buurman had helemaal geen fles nodig als excuus om binnen te komen. Integendeel zelfs. Hij had met één mededeling moeten volstaan: ‘Ik woon hiernaast en als u iets nodig heeft, gereedschap, een flesopener of een kop koffie, belt u dan gerust aan.’ En daarna meteen wegwezen.

U op uw beurt had hem binnen twee minuten de deur uit kunnen bonjouren door iets te zeggen als: ‘Leuk om te weten dat u naast me woont. Komt u volgende week, als ik een beetje op orde ben, een keer koffie drinken en kennis maken?’ Er staat u niets in de weg om hem alsnog uit te nodigen, ook al verliep de eerste ontmoeting moeizaam en denkt u dat er een opdringerige halve gare naast u woont. Wie weet revancheert hij zichzelf. Zo moeilijk is het spelen van de rol van prettige buurman nou ook weer niet. Wat die champagne betreft: u mag helemaal zelf beslissen wanneer en met wie u die opdrinkt. Als hij met badschuim was komen aanzetten, had u hem ook niet in uw ligbad genood.

Artikelen in Buren, Cadeaus, Eten en drinken.


Rechtvaardigheid

Beatrijs Ritsema

Erfenissen zijn niet rechtvaardig. Ze houden de maatschappelijke ongelijkheid in stand, doordat rijkdommen telkens van ouders op kinderen worden doorgegeven. Het ene gespreide bedje genereert het volgende. De ene persoon heeft een onvergelijkbaar betere uitgangspositie in het leven dan de andere. De erfenis vertegenwoordigt alles waar het communisme zich tegen afzette en werd dan ook onmiddellijk afgeschaft door Lenin en consorten. Renate Rubinstein schreef eens een stuk, waarin ze uitlegde hoe sterk dit rechtvaardigheidsstreven inging tegen de menselijke natuur. Als na je dood al je bezittingen aan de staat vervallen, is het net alsof je voor niets hebt geleefd; als er dan toch iemand moet profiteren van je dood, dan toch zeker degenen die je liefhebt, of desnoods een goed doel van eigen keuze. Alles beter dan dat het op de grote hoop verdwijnt.

Wij hier in het kapitalistische westen zijn nooit zo stom geweest die elementair-menselijke neiging tot erfenissen nalaten (en ontvangen) te ontkennen. Toch is ook hier een erfenis niet iets om open en trots over te doen, eerder besmuikt. Het traditionele standen-kapitalisme heeft zich intussen ontwikkeld tot een op kapitalistische leest geschoeide meritocratie, die draait om het individu en zijn streven naar geluk. Alleen op zijn prestaties mag iemand worden afgerekend. Afkomst, huidkleur, religie zijn daarbij irrelevant, evenals de verrichtingen van voorouders. De meritocratie houdt niet van overerfde rijkdom en niet van generaties elkaar opvolgende notarissen of chirurgen met hun waas van nepotisme. Maar wat doe je eraan? In een maatschappij die het recht op erfenissen erkent en de vrije keuze van het individu bovenaan plaatst, is het onmogelijk ter wille van de rechtvaardigheid de bevoordeelden van hun voordeeltjes te beroven. Je kunt een notaris niet verbieden zijn kind voor notaris in de wieg te leggen. Hoogstens kun je zijn miljoenenerfenis van flinke successietarieven voorzien, maar het echte kapitaal bevindt zich in de notarisgenen en in het notarismilieu en niet op diens bankrekening.

Het enige wat overblijft om toch de rechtvaardigheid binnen een maatschappij te verhogen is het wegwerken of verzachten van negatieve erfenissen. Hier ligt een taak voor de overheid. Negatieve erfenissen zijn altijd door erfgenamen afgewezen – met een juridische steun in de rug. Niemand hoeft financieel kapot te gaan aan de schulden van zijn vader. Doorredenerend is het niet meer dan rechtvaardig dat mensen die in het verleden buiten hun schuld schade hebben geleden daar op de een of andere wijze compensatie voor ontvangen. En niet alleen zij, maar ook hun kinderen en kleinkinderen, want negatieve erfenissen, zoals het als slaaf ontvoerd zijn naar Amerika, blijven doorwerken. De meritocratie kan niet anders dan erkennen dat zo'n zwaarbeladen uitgangspositie een onrechtvaardigheid is die bestrijding verdient, ook al kan de schade met geen mogelijkheid becijferd worden, zoals in het geval van de nakomelingen van zwarte slaven. Ook voor de (nabestaanden van de) joodse slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog is financiële genoegdoening dan wel excuses, danwel een combinatie van deze twee een absurditeit in vergelijking met het historische onrecht. Maar misschien is het goed er tenminste over te spreken, als een actievere vorm van herdenken. Zonder geheugen zou de meritocratie even onmenselijk zijn als het communisme.

De erfgenamen van Malevitsj eisen hun rechtmatig erfdeel op: de schilderijen die nu in het Stedelijk Museum hangen. Als Malevitsj niet geleefd had in de terreur van het nazisme en het communisme, had hij zijn schilderijen zelf kunnen beheren en waren de erfgenamen nu rijk geweest. Volgens hen is gederfd geluk hetzelfde als schade die in aanmerking komt voor compensatie.

Het onmenselijke communisme werkte hard aan het wegsnijden van oneerlijke voordelen. De meritocratie-met-een-menselijk-gezicht legt zich toe op het compenseren van oneerlijke nadelen. Maar uiteindelijk blijft elk individu een optelsom van arbitraire, per definitie onrechtvaardige erfenissen, waar hij zelf een draai aan zal moeten geven.

Artikelen in NRC-column.


Weggedrukt bij wandeling

Beste Beatrijs,

Het duinpad dat ik dagelijks bewandel biedt ruimte aan twee naast elkaar lopende personen. Wanneer ik (oudere dame) daar alleen loop, word ik voortdurend door tegemoet komende duo’s gedwongen een stap opzij te doen, zodat ik in bosschages en hondenpoep terecht kom. Dit lijkt wel met het jaar erger te worden. Waarom verleent degene die zich op ‘mijn’ padhelft bevindt mij geen doorgang en hoe moet ik me teweer stellen?

Weggedrukt

Beste Weggedrukt,

Het is even droevig als onweerlegbaar dat mensen met het klimmen der jaren winnen aan onzichtbaarheid. Voor vrouwen begint dat al omstreeks hun veertigste, maar ook mannen moeten er op een zeker moment aan geloven. Zeventig-plussers op straat of bij de bushalte, worden nauwelijks nog door omstanders geregistreerd. In winkels moet zij extra opletten om aan de beurt te komen, anders worden zij gepasseerd door voordringende medeklanten of over het hoofd gezien door het personeel. In de duinen gaat het al niet anders. Hier wordt op onbewust niveau een elementair spelletje Darwinisme gespeeld, wat neerkomt op: de sterkste neemt wat hem toekomt, zonder zelfs maar in de gaten te hebben dat er een zwakkere uit het veld wordt geslagen. Voor u zit er niets anders op dan uw zichtbaarheid te vergroten. Dat kan door het spelen van een ander spel, het vooral onder Amerikaanse adolescenten populaire Chicken. Hierbij gaan twee durfals in de auto van hun vader zitten, stellen zich tegenover elkaar op aan het begin, respectievelijk het eind van een niet al te lang en in ieder geval smal traject, geven gas en racen op elkaar af. Wie het eerst zijn stuur omgooit en bijgevolg van de weg af raakt, is de verliezer. Het is eenvoudiger dan u denkt om dit spelletje te winnen, in aanmerking genomen dat de anderen niet weten dat ze meedoen. Dat geeft u een voorsprong.

Als u in de verte twee (of meer) personen ziet naderen, vertraagt u uw gang, gaat breeduit midden op het pad lopen en op een metertje of vijf doet u één pas opzij, waarbij u zich als het ware terugtrekt op uw rechtmatige helft. Als deze concessie geen corrigerende reactie uitlokt bij de tegenpartij en deze zich domweg als een stoomwals blijft voortbewegen, is het tijd voor het echte Chicken. U maakt pas op de plaats, kruist uw armen voor de borst (deze pose van onverzettelijkheid vergroot het volume van de persoon en daarmee de zichtbaarheid) en zet de blik op oneindig. Als u oogcontact met de tegenstanders liever wilt vermijden, kunt u zich een kwartslag draaien en veinzen de vogels in het zwerk te bewonderen of de heerlijke zeelucht op te snuiven. Tien tegen een dat ze overgaan op de ganzepas om u ongehinderd te passeren. In de ogen der age-isten (zij die schuldig maken aan leeftijdsdiscriminatie) komt u als senior-burger blijkbaar niet in aanmerking voor de normale wellevendheid van het voetgangersverkeer. Ook al zien zij u als niet meer dan een lastig object, waarvan ze aannemen dat het zich wel uit de voeten zal maken, zij zullen niet zo ver gaan dat zij willens en wetens tegen een boom of een standbeeld aanlopen.

Artikelen in Het publieke domein.


Bijnamen

Beste Beatrijs,

Waar komt toch die rare behoefte vandaan om collega’s bijnamen te geven? Ik werk op kantoor in een gang met De Grote Boze Wolf, Kwik, Kwek en Kwak, de P&O-maatjes, de Golden Girls, Knor, Knorrie en Knorretje en ga zo maar door.

“Superman”

Beste “Superman”,

Het geven van bijnamen vindt zijn oorsprong in de intimiteit van de familiekring. Dikwijls komen ze voort uit het onvermogen van een klein kind om zijn naam uit te spreken. Ouders zijn dan zo vertederd door de verhaspeling dat Bernard ‘Boe-Boe’ wordt en Catharina voortaan als ‘Kika’ door het leven gaat. Als het kind eenmaal naar school gaat, moeten ouders goed van tevoren bedenken of ze hun Constant inderdaad als ‘Tokkie’ willen aanmelden. Meestal is het verstandiger de bijnaam voor thuis te reserveren, omdat hij de functie van koosnaam heeft. De mogelijkheid van twee aanspreekvormen heeft als voordeel dat het kind onmiddellijk weet hoe de vlag erbij hangt: ‘Constant!’ ‘Ja Mam?’ ‘Nu heb je nog je kamer niet opgeruimd!’

Tussen volwassenen heeft het gebruik van bijnamen al gauw iets kinderachtigs. Onverteerbaar zijn de stellen die elkaar alleen nog maar als ‘schat’ of erger nog als ‘scheetje’ of ‘poepie’ aanspreken. Ook ‘moppie’ dient vermeden te worden, zelfs in ironische zin. Zelfverzonnen bijnamen zijn oké, mits in strikte privéomstandigheden. Het gebruik van bijnamen op het werk duidt op (een behoefte aan) een jofele, gemeenzame sfeer. Collega’s onder elkaar die van een gebbetje houden, dat werk. Reuze gezellig, zij het dat werk geen thuis is. De bijnamen zijn dan ook nooit liefkozend bedoeld, maar stereotyperend. De Grote Boze Wolf zal wel de baas zijn, de Golden Girls een paar iets oudere vrouwen, het drietal Knorries waarschijnlijk chagrijnige types. Dit soort bijnamen circuleren altijd achter iemands rug en in plaats van de gezelligheid te verhogen dragen ze bij tot een sfeer van roddelzucht en hokjesgeest. Onmiddellijk mee ophouden!

Artikelen in Collega's.


Verplicht drie keer zoenen

Beste Beatrijs,

Hoe is het ooit begonnen dat we tegenwoordig drie keer moeten kussen, wanneer we elkaar tegenkomen op recepties? Ik erger me er al jaren aan en zou er liefst niet aan meedoen.

Antikus

Het schijnt uit het Zuiden overgewaaid te zijn. Niet uit Frankrijk (daar geeft men elkaar een slap handje), maar uit het rondborstige Brabant en het warmbloedige Limburg. De kus in drieën suggereert enthousiasme en intimiteit en ik vermoed dat juist het lichtelijk extravagante, het toe-maar-het-kan-niet-op-aspect, bijdraagt tot de populariteit ervan. Dezelfde reden waarom volstrekt overdreven, onhandige pauwenstaarten zich hebben weten te handhaven in de evolutie. Zo’n staart suggereert iets aan vrouwtjes-pauwen en aan rivalen. Voorlopig zijn we nog niet af van de drie-traps-zoen.

Eronderuit komen is in theorie mogelijk. Als u helemaal niet wilt kussen, loopt u gewoon met uitgestrekte hand op uw bekende af en hij/zij zal deze automatisch aannemen. Als u één kus wilt geven, dan geeft u die en begint in dezelfde beweging direct met praten. En dan geen non-descript gemompel, maar een duidelijk conversatiebegin. ‘Heb je gezien met wie Joop hier is?’ is een opening, die de aandacht van de gesprekspartner wegtrekt van de kus-routine. Het nadeel van deze een-persoons-guerrilla is dat voortdurende alertheid geboden is. Zelf heb ik die strijd allang opgegeven. Andere voer ik nog wel. Zonder veel succes. Laatst betrapte ik me zelfs op het onuitstaanbare ‘Doei’.

Artikelen in Aanspreken en begroeten, Festiviteiten.

Gelabeld met .


Deskundig

Beatrijs Ritsema

In de film Ciske de Rat komt een scène voor, waarin Ciske's vreselijke moeder (die later door haar zoontje met een mes wordt doodgestoken) tegen een leerplichtambtenaar moppert 'dat je tegenwoordig als moeder niets meer over je kinderen te zeggen hebt.' Zij dwong haar jonge kind te werken, terwijl hij naar school moest.

In de jaren dertig kwam het nog wel voor dat ouders uit zelfbehoud (of puur egoïsme) hun kinderen de leerplicht lieten ontduiken. Wanneer je een kind als een verlengstuk van jezelf beschouwt, ligt het voor de hand dat je hem inzet ten eigen bate en hem dus ook laat meehelpen de kost verdienen, terwijl hij misschien meer gebaat zou zijn met het volgen van onderwijs. Het idee om een kind op die manier te gebruiken is nu ondenkbaar, maar de gedachte dat kind en ouders in elkaars verlengde liggen, dezelfde belangen hebben, tot op zekere hoogte inwisselbaar zijn is onuitroeibaar. De belangrijkste reden dat kinderen nu niet uit werken worden gestuurd is dat de ouders geld genoeg verdienen.

Kinderarbeid is uitgebannen, voor zover het zwaar, onaangenaam, geestdodend werk betreft. Toch zijn er nog genoeg ouders die een slaatje uit hun kinderen proberen te slaan door ze mee te slepen naar modellenbureaus of ze te stimuleren in de richting van showbusiness. Wetgeving voorkomt ouderwetse uitbuiting en de kinderen zelf vinden het prachtig, dus wat kan erop tegen zijn? Niets, behalve dat ik die ouders niet vertrouw.

Om de een of andere reden kan ik me niet voorstellen dat het in het hoofd van een jong kind opkomt dat hij/zij ontzettend graag voor kleren of ondergoed zou willen poseren in de Wehkampcatalogus. Dat moet dus wel een ideetje van de ouders zijn. Wie zijn kind aanmeldt bij castingbureaus of voor audities heeft andere motieven dan de ouder die z'n kind op voetballen doet of op muziekles. Misschien heeft het kind gezeurd om op de voetbalclub te mogen, misschien heeft het helemaal niet om muziekles gevraagd, dat doet er niet toe, want die vrijetijdsactiviteiten hebben een uitprobeerfunctie: kijken of het iets is voor de kinderen. In het geval van het poseren als reclamemodel of het concurreren om een rol als kindsterretje of (in Amerika) het laten meedoen van kleine meisjes aan schoonheidswedstrijden hebben de ouders een vastomlijnd idee in hun hoofd. Hun kind is zo bijzonder dat het aan den volke getoond moet worden.

Jonge kinderen de kolenmijn insturen is moreel verwerpelijker dan kinderen op wat voor manier dan ook in de schijnwerpers zetten. In het ene geval vertrappen ouders de belangen van het kind, in het andere geval behartigen ze één belang zo krachtig dat de rest van het kind erbij ineen schrompelt. Bij het recente fenomeen van de 'niewetijdskinderen' zien we dat mechanisme aan het werk, zoals dat ook aan de gang is met hoogbegaafdheid en ook bij ouders die tegen de klippen op volharden in hun geloof dat hun kinderen seksueel misbruikt zijn, terwijl er geen enkel bewijs kan worden geleverd. Nieuwetijdskinderen zijn spiritueel, begaan met het lot van dieren en milieu, paranormaal begaafd, beschikken over intuïtieve wijsheid en herinneren zich vaak vorige levens. De schoolomgeving neemt hen niet zoals ze zijn, maar plaatst hen in het hoekje van de dyslectici of ADHD-ers. Ouders menen daarentegen dat deze kinderen vredestichtende voorboden zijn van een nieuwe, harmonieuze tijd en dringen bij het onderwijs aan op speciale arrangementen voor hun aura's waarnemende kind.

Het inzoomen op bijzonderheid, of dit nu gaat over spirituele neigingen, intellectuele of artistieke begaafdheid, fysieke aantrekkelijkheid of vermeend seksueel misbruik is een vorm van onderdrukkende belangenbehartiging. Geen enkele ouder kan zich aan de gedachte onttrekken dat zijn bloedeigen kind heel bijzonder is. Maar om de rest van de wereld hier ook van te willen doordringen heeft allerlei bezwaren. Zelfs Mozart heeft vast wel eens liever willen ravotten dan altijd maar weer in zo'n apepakkie achter de pianoforte. De macht van de ouders is nog steeds ongeëvenaard groot, want zij blijven de onweersproken deskundigen op het gebied van hun eigen kind. Net als de moeder van Ciske.

Artikelen in NRC-column.


Moeite met gezichten

Beste Beatrijs,

Al mijn hele leven heb ik de grootste moeite met het herkennen van gezichten. Iedereen die op straat maar even mijn kant op kijkt, groet ik voor de zekerheid. Op verjaardagen en recepties voer ik tastende gesprekken met mensen die de indruk wekken precies te weten wie ik ben, terwijl ik geen flauw idee heb met wie ik sta te praten. Zelfs als ik het uitleg, vatten mensen mijn onvermogen om hun gezicht te plaatsen op als een belediging.

Hopeloos

Er is een categorie mensen die als ze iemand opbellen altijd ‘Hallo, met mij!’ roepen en dan hebben ze niet hun moeder of hun geliefde aan de lijn, maar gewoon een vriend of een goede kennis. Ook onder collega’s op het werk komt deze opdringerige gemeenzaamheid voor. De ‘met-mij’-zegger denkt dat hij zo’n prominente plek in het gedachtenleven van zijn gesprekspartner inneemt dat introductie overbodig is. Hoewel de meeste mensen inderdaad hun bekenden binnen een paar woorden kunnen identificeren, vindt niemand het prettig om het telefonische equivalent van ‘raad-eens-wie-ik-ben?’ te spelen, waarbij het slachtoffer van achteren beslopen wordt en onverhoeds andermans handen voor z’n ogen geslagen krijgt. Zelfs het noemen van alleen een voornaam kan, als het gaat om iemand die je al een tijd niet gesproken hebt, tot zo’n zwetend telefoongesprek leiden, waarin je vrolijk vertelt hoe het tegenwoordig met je gaat en met de kinderen, terwijl je intussen koortsachtig nadenkt: ‘Peter, Peter, wie is in hemelsnaam Peter?’ Totdat hij de verlossende cue geeft en je erachter komt. Ach natuurlijk, Peter van Ida en van de fietsvakanties.

Van aangezicht tot aangezicht is het nog veel pijnlijker om in het ongewisse te verkeren. Merkwaardig genoeg wordt het in het algemeen vergeeflijk gevonden om slecht in namen te zijn – voor dit falen komen mensen ook ruimhartig uit – terwijl het vergeten van gezichten als teken van arrogantie wordt opgevat. Toch is een gezicht herkennen zonder op de naam te kunnen komen niet beter dan alle namen (en waar ze voor staan) paraat in je hoofd te hebben zonder de gezichten erbij. Of het gezicht nu wel of niet een bel doet rinkelen maakt niet uit: de naam zal hoe dan ook genoemd moeten worden. Iemand die slecht is in gezichten kan zich op een receptie makkelijk voordoen als iemand die slecht is in namen. Hij hoeft alleen maar bij elke nieuwe conversatie verontschuldigend te mompelen dat hij geen namen kan onthouden en onmiddellijk wordt hij uit de brand geholpen. Zodra de naam genoemd is, weet hij of het gaat om iemand die hij kent of niet, dus daarna loopt het gesprek op rolletjes.

Vinden mensen het erg om hun naam bij herhaalde ontmoetingen steeds weer te moeten noemen? Ik denk het niet. Zeker niet als de gesprekspartner na het noemen van de naam blijk geeft zich dingen te herinneren van eerdere ontmoetingen. Als iemand met een rood-witte stok op een feestje binnenkomt, vind je het ook niet erg om je naam te noemen. Het onthullen van de handicap, telkens weer, bij het begin van een gesprek, terloops, zoals iemand waarschuwt voor het afstapje, verwijdert de angel uit het niet-herkennen. Voor het gaan over straat en in menigtes kan een zonnebril soelaas bieden. Onder bijna alle Nederlandse weersomstandigheden heeft het dragen van een zonnebril een sterk Jules de Corte-effect. Niet gegroete kennissen zullen overlopen van begrip. Zeker wanneer er een aangelijnde herdershond voorop loopt.

Artikelen in Aanspreken en begroeten, Het publieke domein.