Spring naar inhoud


Medeplichtig aan verzekeringsfraude?

Beste Beatrijs,

Mijn zwager, beeldend kunstenaar, had een tentoonstelling in een galerie. Op een vrije middag liepen wij (mijn man, de kinderen en ik) binnen om even rond te kijken. Prompt stootte de jongste een geëxposeerde houtconstructie omver. In duizend stukken! Ik keek op de prijslijst op en zag dat het beeld ƒ 1200,- moest opbrengen. Dat werd een zaak voor de WA-verzekering. Later bij het invullen van het schadeformulier claimde mijn zwager een bedrag van ƒ 3500,-. Toen wij vroegen hoe dat zat, zei hij dat de emotionele waarde van het kunstwerk nu eenmaal hoger lag dan de galeriewaarde. We hebben zijn voorstelling van zaken geaccepteerd, maar het zit ons niet echt lekker. Hadden we iets anders moeten doen? Maar wat?

Medeplichtig

Beste Medeplichtig,

Mensen die er niet over zouden piekeren om bij de banketbakker een doos bonbons achterover te drukken of een zijden das te stelen uit een warenhuis, blijken er vaak heel wat lossere principes op na te houden, wanneer het om verzekeringen gaat. Diefstal van de gemeenschap (zwart werken) of gesjoemel met verzekeringen ziet men als een minder zwaar vergrijp ‘omdat er niemand persoonlijk wordt benadeeld’. De redenering is eigenlijk een variant op ‘Aan een boom zo volgeladen mist men een, twee pruimpjes niet.’ Uw zwager zal zich misschien nog verder schoongepleit hebben door te denken dat zo’n mazzeltje hem toekwam na jarenlang sappelen voor de kunst, zonder dat ie veel verkocht. Ook is er weinig mentale acrobatiek voor nodig om zichzelf ervan te overtuigen dat het gesneuvelde kunstwerk emotioneel tot zijn topstukken behoorde, waarvan de vernietiging een compensatie in de vorm van smartengeld rechtvaardigt.

Verzekeringsmaatschappijen lijden niet onder deze manoeuvres, want zij calculeren de fraude in en berekenen de kosten door in de vorm van hogere premies voor hun klanten. Eerlijke klanten betalen voor oneerlijke – dat is de geschiedenis van de verzekeringen in een notendop.

Uw rol in deze kwestie is zonder twijfel de neteligste. U wilde tegenover uw zwager niet het heilige boontje uithangen en zodoende de familiebanden verstoren, maar u had ook bezwaar tegen het plegen van fraude. Beide uiteinden van het dilemma zijn onaantrekkelijk voor degene die zowel het smalle pad van de morele rechtvaardigheid wil volgen als zijn familie niet voor het hoofd wil stoten. Toch denk ik dat u de minst slechte hebt gekozen. Het argument ligt een beetje in de sfeer dat mensen niet verplicht zijn tegen hun familie te getuigen. Hij was als kunstenaar de autoriteit en op zijn gezag is dat bedrag ingevuld en het formulier opgestuurd. Formeel is het niet uw taak te controleren of de gegevens wel kloppen. Dat moet de verzekeringsmaatschappij doen, door bijvoorbeeld de oorspronkelijke prijslijst op te vragen bij de galerie of een onafhankelijke taxateur erop af te sturen. Het zou me ook verbazen als dat niet alsnog gebeurt.

U en uw man hebben uw zwager niet laten vallen of dwars gezeten. Dat de verhouding na zo’n incident misschien toch een beetje koeler en afstandelijker wordt, kan u zo laten of er nog eens een goed gesprek aan wijden. Dat wijst zich vanzelf wel uit.

Nog een laatste tip: neem geen kleine kinderen mee, wanneer u weer eens een porseleinwinkel bezoekt.

Artikelen in Schoonfamilie.

Gelabeld met .


Troost

Beatrijs Ritsema

Op een terloopse manier ging het gesprek van Wim Kayzer met Richard Rorty meer over de zin van het leven dan in andere afleveringen in de serie 'Van de schoonheid en de troost'. Op grond van een enkel boek van zijn hand en vanuit secundaire literatuur had ik van Rorty de indruk van een energiek soort no nonsense filosoof, zo eentje die niet bij de pakken neerzit, geheel in de traditie van het Amerikaanse pragmatisme. Maar bij Kayzer zag ik een wat korzelige man, ouder dan ik me had voorgesteld, die twijfelde tussen wanhoop en verlegenheid, als er weer eens een fundamenteel thema werd aangesneden.

De lichte gêne, de wegwerpende manier van spreken, de plotselinge stiltes als hij alweer klaar was met een van zijn betoogjes maakten hem sympathiek. Ook bracht hij in ieder geval één gedachte naar voren die ik nooit eerder had gehoord. Hij zei dat in het kielzog van de Verlichting het toekomstperspectief van de mens zich verplaatste van de hoop op eeuwig geluk in het hiernamaals naar de hoop op een beter leven voor het nageslacht. De opkomst van de technologie beloofde meer greep op de ellendige omstandigheden in het dagelijks leven en daardoor een vermindering van leed. Hoe meer de mens zijn omgeving naar eigen inzicht in kon richten, hoe minder de behoefte aan compensatie na de dood. Het vooruitgangsgeloof hecht zich dan aan het eigen nageslacht. Als wij zelf niet zullen profiteren van een betere wereld, dan toch in ieder geval onze kinderen of kindskinderen.

De consequentie van deze gedachte is dat in alle generaties van vóór de Verlichting ouders niet speciaal hoopten op een betere toekomst voor hun kinderen. Dit is nauwelijks voorstelbaar, omdat het zo'n elementair menselijke wens lijkt. Zouden de slaven bij de oude Grieken of de horigen in de Middeleeuwen niet gehoopt hebben dat hun kinderen het er beter af zouden brengen in het leven en zouden ze geen moeite hebben gedaan het lot een duwtje in de goede richting te geven? Misschien een enkeling, maar verder moet het statische van vroegere culturen, waarin inderdaad alles generaties lang hetzelfde bleef, niet onderschat worden. Zoals het weer van vandaag de beste voorspelling is voor het weer van morgen, was het leven dat willekeurige ouders leidden de beste voorspelling voor het leven van hun kinderen.

Een andere vraag die Rorty's stelling bij me opriep was of deze ouderlijke wens nog steeds als een drijvende kracht in het leven fungeert. Het meest voor de hand liggende voorbeeld zijn natuurlijk immigranten of vluchtelingen die bereid zijn onder aan de maatschappelijke ladder te beginnen om hun kinderen de kans te geven vooruit te komen. En er zijn allerlei andere sappelende groepen die deze hoop koesteren. Maar hoe zit het met het welvarende deel van de westerse bevolking dat opgegroeid is in comfort en gezondheid, zonder levensbedreiging, zonder structureel leed? Ik kan niet zeggen dat ik op een beter leven voor mijn kinderen hoop dan ik zelf gehad heb, want mijn leven is al goed – met inbegrip van ongeluk en leed. Louter zonneschijn nastreven is irreëel, maar de afwezigheid van hoop op lotsverbetering voor het nageslacht brengt mij en al die andere miljoenen aangename levens leidende generatiegenoten wel pats terug in de statische culturen van voor de Verlichting. Je hoopt maar dat de kinderen het er niet slechter van afbrengen dan jijzelf, zal ik maar zeggen. In al z'n minimalisme niet echt een zingevende gedachte.

Behalve het najagen van geluksmomenten blijft er niets over. Op termijn geven die momenten geen troost. Pijn en geluk vervliegen even hard. Als iemand zich ellendig voelt, knapt hij niet op door terug te denken aan vroeger geluk. Een verzameling vol goede herinneringen is van nul en generlei waarde in tijden van extreme misère. Wat dan wel? Kennis, zei Rorty. Alleen door er veel vanaf te weten kon de een of andere wilde orchidee of zeldzame vogel iets voor hem betekenen. Meer dan afleiden van de condition humaine doet kennis ook weer niet. Maar als strohalm om je aan vast te klampen is kennis net iets betrouwbaarder dan het geluk zelf.

Artikelen in NRC-column.


Interviewer van verwarde man

Beste Beatrijs,

Ik moest een deskundige interviewen die me was beschreven als oorspronkelijk en tegendraads. Het viel me niet mee. De man slaagde er niet in zijn denkbeelden te formuleren, lijmde al associërend hemel en aarde aan elkaar, schoot zonder reden voortdurend in de lach, vermoedde links en rechts samenzweringen, zwaaide met ondoorgrondelijke, zelfvervaardigde drukwerken, enzovoort. Ik achtte hem ernstig in de war, maar ik hield mijn mond, deed mijn werk en schreef zo helder mogelijk een kort stukkie. Al schrijvend echter kreeg ik last van onbehaaglijkheid. Had ik de man of zijn omgeving van mijn vermoedens op de hoogte moeten stellen? Moet ik dat alsnog doen?

Broeders hoeder

U denkt dat de persoon die u heeft geïnterviewd niet helemaal fris in zijn hoofd is en u vraagt zich af of u hem of zijn familie uw bange vermoedens had moeten meedelen – ik neem aan vanuit uw behoefte om hem op de een of andere manier tegen zichzelf te beschermen. Te helpen dus. De vraag is hoe die hulp eruit zou moeten zien. Op grond van uw beschrijving twijfel ik tussen beginnende dementie en gewone krankzinnigheid. Geen van beide vormen dit geestesgesteldheden die iemand in gemoede zal aanvaarden van een ander, hoe bedekt ook de termen waarvan u zich zou willen bedienen in een dergelijk slecht-nieuws-gesprek: ‘Ik wil me nergens mee bemoeien hoor, maar u maakt op mij een indruk van… tja, gaga is niet het goede woord… een beetje hectisch? Maar eh, heeft u misschien te hard gewerkt de laatste tijd? Last van stress? Burnout?’

De diagnose doet er overigens weinig toe, want als de man op u, een toevallig langskomende interviewer, al een dolgedraaide indruk maakt, dan kunt u ervan verzekerd zijn dat huisgenoten en familie ook wel beseffen dat er steekjes los zitten. Op goedbedoelde waarschuwingen van een onbekende die iets nieuws denkt te vertellen, zitten ze dan echt niet te wachten. Hoe denkt u dat ze zullen reageren? Ze zullen hem niet onmiddellijk in het gekkenhuis laten opsluiten. Maar wat dan? Bij het Riagg aankloppen, met de huisarts spreken, een psychiater consulteren? Wie weet doen ze dat allang en helpt het niet. Wie weet heeft die man geen zin z’n medicijnen in te nemen. Aan dementie valt hoe dan ook niets te sleutelen.

Zolang hij ongevaarlijk voor zichzelf en anderen is, kan er niet zo gek veel misgaan behalve dan dat interviewers zenuwachtig worden en veel werk moeten verzetten om helderheid te scheppen waar die ontbreekt. U heeft hem al een grote dienst bewezen door de wartaal die hij uitsloeg om te smeden tot iets begrijpelijks. Veel andere interviewers zouden de kans niet voorbij laten gaan om de non-sequiturs letterlijk uit te tikken onder vermelding tussen haakjes van het ongepaste gelach, aangevuld met andere illustratieve observaties. Zoiets levert altijd een geestig stukje op. U heeft hem niet voor de publieke opinie willen ontmaskeren. Dat siert u op het menselijk vlak. Als de man doorgaat voor een deskundige van naam en faam, betwijfel ik alleen of de hoofdredacteur het eens is met uw discretie.

Artikelen in Taalgebruik, Zakelijke relaties.

Gelabeld met .


Tieners

In Engeland kreeg vorig jaar een meisje van 15 tegen haar wil een harttransplantatie. Ze wilde de operatie niet, omdat ze met een nieuw hart 'iemand anders' zou worden en gaf er de voorkeur aan met haar eigen dodelijk zieke hart te sterven. Haar ouders vonden dit evenals de artsen onzin en zetten de operatie door. Kan een 15-jarige beslissen over zijn/haar eigen dood of leven? In Nederland staat een wetsontwerp op stapel, waarin het euthanasierecht voor kinderen vanaf 12 jaar zijn beslag zou krijgen. In het wetsvoorstel zou de doodswens van een zwaar ziek kind doorgang moeten kunnen vinden, ook als de ouders het er niet mee eens zijn. De wet is nog niet door de Tweede Kamer geaccepteerd, maar als dat zou gebeuren, zou het in een geval als van het Engelse meisje anders afgelopen zijn. Dan was ze dood en begraven.

Dat tieners een eind aan hun leven kunnen maken is zonneklaar. Zelfmoord is in de categorie 15 tot 25-jarigen zelfs de tweede doodsooorzaak (na verkeersongelukken). Maar om dit zelfbeschikkingsrecht nu ook nog van overheidswege officieel te sanctioneren gaat wel erg ver. Vooral als je bedenkt dat in geval van een terminaal zieke tiener het een absolute prioriteit is om ouders en kind op een lijn te krijgen. Het tijdstip van sterven is van ondergeschikt belang vergeleken bij de noodzaak om onder deze extreme omstandigheden tot overeenstemming te komen over de beste gedragslijn. De ene keer kan dit euthanasie zijn, de andere keer nog maar weer eens een experimentele therapie. Zo'n beslissing kan alleen naar bevind van zaken. Het heeft geen zin om wetten te ontwerpen voor die enkele uitzondering, waar ouders, kind en artsen het niet eens kunnen worden.

Waarom wil de overheid (in dit geval D'66) hier zo graag een regeling voor maken? Vergeleken met andere 'problemen in het veld' lijkt me dit nauwelijks urgent. Het is een onnodige wet, die polariserend werkt op de verhouding ouders-kinderen in een situatie waarin je polarisatie in het geheel niet kunt gebruiken.

Dit wetsvoorstel is een voorbeeld van de maatschappelijke trend om tieners als volwassenen te benaderen. De categorie 12- tot 18-jarigen geniet een status aparte binnen de maatschappij. Zij zijn uitgesloten van bepaalde rechten (autorijden, stemmen) en gevrijwaard van bepaalde plichten (werken voor het eigen levensonderhoud, berecht worden als een volwassene). Wie 18 jaar wordt, overschrijdt de magische grens naar de volwassenheid, hoe imaginair deze grens verder ook is, want behalve voor degenen die zitten te springen om hun rijbewijs verandert er in het dagelijkse leven niets voor de modale tiener. Ze doen allang alles wat ze willen en ze zijn van plan om daar voorlopig nog wel even mee door te gaan. Volwassenheid geldt niet meer als iets aantrekkelijks, maar als iets wat je maar beter kunt uitstellen.

De overheid zit intussen in haar maag met de tieners en zwalkt in haar beleid heen en weer tussen een drang naar modernisering (meer zelfbeschikking, meer individuele vrijheid) en de meer traditionele taakopvatting dat jeugdigen bescherming verdienen. De ene keer worden tieners als volwassenen beschouwd, de andere keer (bijvoorbeeld als het om genotsmiddelen als drank en tabak gaat ) als kinderen die om hun eigen bestwil beschermd moeten worden. In een verwrongen combinatie van deze twee principes wil minister Korthals zelfs misbruikte kinderen inzetten in de voorlichting over seksueel misbruik aan andere kinderen. Traumatisering transformeert een kind blijkbaar tot een deskundige volwassene die geacht wordt zijn steentje bij te dragen aan de bescherming van leeftijdgenoten.

Opwaardering van tieners naar volwassenen is al langer zichtbaar in het echtscheidingsrecht. Kinderen boven de 12 moeten in ieder geval gehoord worden door de rechter over de plaats waar zij na de scheiding willen wonen en hun stem weegt mee in de beslissing, al is die niet doorslaggevend. Ook over hun eigen naam hebben 12-plussers beslissingsrecht. Vorig jaar verzette een gescheiden vader zich tevergeefs tegen de naamsverandering van zijn 13-jarige dochter, die liever de naam van haar stiefvader wilde dragen dan die van haar eigen vader. Hij zei dat zijn dochter die beslissing onder druk van haar moeder had genomen, die haar hele (nieuwe) gezin met de naam van haar (nieuwe) echtgenoot door het leven wilde laten gaan. De vader vond dat hiermee zijn vaderschap ontkend werd, maar de rechter stelde hem in het ongelijk. De dochter werd oud en wijs genoeg geacht om zo'n beslissing te nemen. Ik vrees dat de rechter hier een fout heeft gemaakt. Er zijn inderdaad genoeg moeders die hun haatgevoelens tegenover hun ex-echtgenoten op subtiele of minder subtiele manier aan hun kinderen overbrengen. Dertienjarige meisjes kunnen een godsgruwelijke hekel aan hun vader hebben en er ten diepste van overtuigd zijn dat hun stiefvader de ware vaderrol in hun leven speelt, maar die loyaliteit kan in de loop der jaren best veranderen. En dan zit zo'n kind weer met de verkeerde naam.

Tieners zijn per definitie wispelturig. De ene week willen ze een carrière in de popmuziek, de andere week willen ze het milieu in de derde wereld redden. De overheid bewijst hun er geen dienst mee door iets wat zo in de identiteit verankerd ligt als een achternaam aan de grillen van een gemoedstoestand over te laten. Wat is er op tegen een paar jaar te wachten? Als de wens echt diep gegrondvest is, kan op 18-jarige leeftijd een serieuze beslissing worden genomen.

Binnen de echtscheidingswetgeving worden kinderen (ook jongere dan 12) formeel gehoord over hun wensen. Tot op zekere hoogte weegt hun stem ook mee in de uiteindelijke beslissing. Veel belangrijker is echter of de ouders zelf tot overeenstemming weten te komen, omdat sinds een jaar de zeggenschap en verantwoordelijkheid over de kinderen na een standaardscheiding bij beide ouders blijven liggen. Er is er dus niet één meer die 'de kinderen krijgt', zoals dat heette, en er zal altijd de een of andere vorm van co-ouderschap in werking moeten treden. In de praktijk vergroot dit de keuzemogelijkheden voor kinderen. Exacte 50-50 verdeling van kinderen (de ene week bij vader, de ander week bij moeder) komt weinig voor, omdat het ingewikkeld en duur is de voorwaarden voor deze opzet te creëren. Wel doen veel gescheiden ouders hun best een beetje bij elkaar in de buurt te blijven wonen – voor de kinderen. De verplichting tot co-ouderschap dwingt de ouders ook tot contact en overleg met elkaar over de kinderen. Kinderen van gescheiden ouders hebben nu vaker dan vroeger – ook door de toegenomen rijkdom – de beschikking over twee ouders met twee volwaardige huizen in plaats van een moeder met een huis en een vader op een armetierig huurflatje. De solidariteit aan beide ouders blijft in stand en in beide woonruimtes kan het kind zich thuisvoelen. Het gevolg is dat het kind zal switchen van woonzwaartepunt, wanneer hem dat beter uitkomt.

Een tiener die ruzie heeft met zijn ouders is niets bijzonders. Het waait over, of het wordt bijgelegd, of soms duurt het gewoon tot ie oud genoeg is om op zichzelf te gaan wonen. Maar een kind van gescheiden ouders heeft een machtsmiddel: hij kan roepen dat hij bij z'n vader gaat wonen (of z'n moeder). En dat gebeurt volgens mij ook meer en meer: tieners die conflicten thuis hebben met hun moeder en dan bij hun vader gaan wonen die minder streng is, maar zich daar weer buitengesloten voelen, omdat hun vader een nieuwe vriendin en nieuw kind heeft, in arren moede weer naar hun moeder terugkeren, enzovoort heen en weer. Misschien kan dat boompje-verwisselen helemaal geen kwaad, maar intuïtief lijkt continuïteit van domicilie en huisgenoten me een betere manier om de tienerjaren door te komen dan – alweer – het gehoor geven aan wispelturige impulsen. De pendeltiener is een illustratie van het zelfbeschikkingsrecht van tieners, mede mogelijk gemaakt door het respect dat de wetgever aan de dag legt voor de wens van het kind.

Niet dat een minder respectvolle wetgeving een matigende invloed zou hebben op de hoeveelheid pendeltieners overigens. De wetgever is niet in staat iets te verwrikken aan de heersende maatschappelijke afkeer van alles wat naar autoriteit zweemt.

De pogingen van de overheid om wèl greep te krijgen op banalere zaken als drank-, tabak- en drugsgebruik van tieners doen dan ook een beetje absurd aan. Zoals bij al het andere bestaat op deze gebieden een grote vrijheid. De leeftijdsgrenzen die van kracht zijn (soft-drugsgebruik is toegestaan vanaf 18 jaar evenals de verkoop en het schenken van gedestilleerde alcohol, laag-alcoholische dranken en tabak vanaf 16 jaar) zijn arbitrair en in de praktijk niet te handhaven. De facto wordt elke drinkende, rokende, blowende, ecstasy-slikkende tiener gedoogd. Minister Borst wil nu verkoop van tabak en van licht-alcoholische dranken verhogen naar 18 jaar. Ook is er een plan om scholen te bekeuren, als er rokende leerlingen op het schoolplein worden betrapt. Dit ideetje laat wel een heel wrange smaak na, als tezelfdertijd scholieren onder lestijd een nabijgelegen drogist kunnen beroven, zonder dat de school hier een bekeuring voor krijgt.

Vooral D'66 houdt zich bezig met tienerbeleid en volgt hierin een koers die ik als niet anders dan politiek correct kan aanmerken, omdat de onderwerpen zo precies de mode volgen. Zelfbeschikking bij euthanasie en echtscheiding is oké, dus ook voor 12-plussers. Alcohol, drugs en tabak zijn slecht, dus dat wordt boven de 18. In de huidige sfeer van angst voor seksueel misbruik (Dutroux! kinderporno!) komt het dan ook goed uit om, zoals minister Korthals (VVD) wil, de grens van seksuele minderjarigheid op te trekken van 12 naar 14 jaar. Als het aan hem ligt mogen tieners van 16 tot 18 niet meer pornografisch afgebeeld worden (onder de 16 mocht al helemaal niet) en tegelijk wil hij minderjarige prostituées (iedereen onder de 18) officeel als kinderprostituées betitelen, met de daarbij horende zware sancties voor de seksexploitanten die gebruik maken van de diensten van deze minderjarigen. Het beschermingsprincipe prevaleert hier weer even boven de individuele vrijheid, maar net als bij alcohol en soft drugs zal de letter van de wet door de praktijk worden verzwolgen.

Het is nu eenmaal heel erg moeilijk om te zien hoe oud een tiener is. Sommige 14-jarige meisjes kunnen eruit zien als 20, een enkele 18-jarige geef je niet meer dan 16. Identiteitsbewijzen op zak hebben is niet verplicht, dus horecapersoneel, tabakverkopers en koffieshopuitbaters staan voor een onmogelijke opgave. Ook de lieden van de seksbusiness zullen misbruik blijven maken van de illusie van rijpheid die tieners, vooral meisjes, ten toon kunnen spreiden.

Het opvoedingsklimaat voor tieners is gedurende het laatste kwart van de 20ste eeuw veranderd van 'weinig vrijheid, weinig geld', via 'veel vrijheid, weinig geld' naar 'veel vrijheid en veel geld'. Na de recessie van begin jaren tachtig begon er een economische boom-periode die tot op de dag van vandaag aanhoudt. Een enorme rijkdom verspreidde zich over het land, daalde neer over de huishoudens en geholpen door de krapte op de arbeidsmarkt verwierven ook tieners op grote schaal serieuze inkomsten door allerhande bijbaantjes. Het geld dat dit werk oplevert hoeft niet in de vorm van kostgeld naar de ouders overgeheveld te worden, zoals dat vroeger gebeurde, toen jongeren gingen werken omdat ze niet meer naar school wilden en nog te jong waren om zelfstandig te wonen. Dit zelfverdiende geld kan uitsluitend voor eigen consumptiedoeleinden worden aangewend. De klassieke ruzies tussen tieners en hun ouders over de aanschaf van dure merkkleding of geavanceerde audio-apparatuur behoren tot het verleden. Als de tieners zeuren, zeggen de ouders: ga er zelf maar voor werken, baantjes genoeg. En dat doen ze ook en het geld stroomt binnen, met bakken tegelijk. Een thuiswonende tiener die geen levensonderhoudkosten heeft kan met relatief geringe inspanning een paar honderd gulden per maand verdienen. Waarom drinken die tieners zo veel tegenwoordig, klaagt men. Heel eenvoudig, ze hebben er het geld voor en dan gaat het niet eens met voorbedachten rade, maar vanzelf.

Het zomerseizoen is in aantocht en er zullen zich dezelfde taferelen ontrollen als voorgaande jaren: overvolle terrassen, waar mensen de tijd stukdrinken, vakantie vierende jongeren geschaard om een krat pils op de camping, nachtelijk uitgaansgeweld bij het verlaten van disco en café. In de zomer verplaatst Nederland-partyland zich collectief naar buiten. Het zinloze straatgeweld staat zeker niet alleen op het conto van tieners, maar ze zijn wel allemaal aanwezig op de plekken, waar het laat en gezellig is, de drank vloeit en de drugs spetteren. Ouders zijn vermoedelijk niet heel erg enthousiast, maar het is niet reëel te verwachten dat ouders hun wil nog kunnen opleggen aan tieners. Ze roepen: 'Wees voorzichtig! Doe geen gekke dingen! Neem alsjeblieft je mobiele telefoon mee!' (Voor veel bezorgde ouders moet het mobieltje een geschenk uit de hemel betekenen – zo kunnen ze in ieder geval zelf bellen om hun kind te traceren.)

Ouders schrijven tieners niet meer de wet voor. Het gaat allemaal in redelijk overleg en op basis van gelijkwaardigheid. In de tv-documentaire 'Drie van groep acht', waarin drie 12-jarigen gevolgd werd over een periode van zes jaar, was te zien wat er gebeurt, wanneer een ouder dat toch probeert: in een gesprek tussen een vader en zijn 16-jarige dochter beklaagde de vader zich erover dat ze 'samen niets hadden' en weet dit gebrek aan relatie aan het feit dat z'n dochter 'niet naar hem luisterde'. De blik van totale verbijstering, waarmee de dochter dit verwijt tot zich door liet dringen, illustreert precies waar het om gaat. Hij bedoelde met luisteren niet 'aandacht schenken', maar 'doen wat hij zei', zoals je tegen een zesjarige zegt: 'luister naar me', wanneer hij weigert zijn jas aan te trekken. Maar de dochter had na de scheiding van haar ouders eerst bij haar moeder gewoond, daarna toch liever bij haar vader, daarna bij een vriendje, er waren allerlei andere problemen geweest, kortom dat meisje had al een heel leven achter de rug, waarin ze de dingen naar eigen inzicht had opgeknapt. Naar papa luisteren stond zo te zien al heel lang niet meer op haar repertoire, dus toen hij deze mogelijkheid opperde, viel ze zowat van haar stoel.

De enige conclusie die ouders hieruit kunnen trekken is dat als je invloed wilt uitoefenen op je kinderen, dit voor het twaalfde jaar moet gebeuren. Jonge kinderen kun je bepaalde gewoontes aanleren en doordringen van bepaalde prioriteiten. Na het twaalfde jaar valt er niets nieuws meer te introduceren. Je kunt dan alleen nog het beste ervan hopen. En in de meeste gevallen komt ook alles op z'n pootjes terecht, want de meeste tieners volgen braaf het hun voorgeschetste patroon en lossen zelf de problemen op met hun ouders in de rol van handenwringende adviseur.

Ouders zouden hun tienerkinderen best willen verbieden om tot vijf uur 's ochtends uit te gaan en veel te veel te drinken. Ze zouden het liefst de verhouding van hun 16-jarige dochter met een 35-jarige gescheiden nietsnut verbieden. Ze vinden misschien ook dat hun zoon te veel tijd besteedt aan z'n bijbaantje en te weinig aan zijn huiswerk. Maar ouders rest slechts respect voor het principe van individuele vrijheid en het aanwenden van eindeloos veel zachte krachten. Als er gedurende de eerste twaalf jaar een solide basis is gelegd, is er alle reden voor vertrouwen op een niet al te extreme tienertijd. Maar er zijn natuurlijk genoeg kinderen uit sociaal minder sterke milieus, die minder traditioneel burgerlijke waarden hebben meegekregen, of wier ouders het zo druk hadden met hun eigen problemen dat de opvoeding er een beetje bij inschoot. Deze kinderen, eenmaal tiener geworden, lopen wel degelijk grote risico's.

Er blijft altijd behoefte aan bescherming van tieners en niet alleen voor de kansarmen onder hen, want men is het erover eens dat er verschil bestaat tussen een willekeurige tiener en een willekeurige volwassene op het gebied van financiële en wettelijke aansprakelijkheid. Trouwens ook als het over drank, drugs en seks gaat. Minderjarigen laten zich net iets makkelijker verleiden, bedriegen en uitbuiten dan volwassenen. Als ouders niet meer in staat zijn hun autoriteit in de schaal te werpen om tieners tegen deze risico's te beschermen, dan moet de overheid dat maar doen.

De rol van waakhond is nooit populair. Het is veel plezieriger om als Sinterklaas zakken met rechten uit te delen: alsjeblieft, pleeg maar euthanasie als je daar zin in hebt, hier heb je het recht om je naam te veranderen, van geslacht te veranderen in de genderkliniek, te beslissen bij welke ouder je wil wonen, de kinderbijslag op te eisen en met vakantie te gaan. Maar het heeft iets nutteloos om energie te besteden aan formalisering van dit soort rechten voor tieners, want het gebeurt toch wel, met of zonder officieel goedkeuringsstempel van de overheid.

In spiegelbeeld zou je kunnen zeggen dat restrictieve, tienerbeschermingswetten evenmin zin hebben, omdat het toch wel gebeurt, of het nu wel of niet illegaal is. Toch, als er dan gekozen moet worden tussen deze twee richtingen, vind ik het meer op de weg van de overheid liggen om de bescherming in de gaten te houden dan te werken aan een verdere uitbreiding van rechten. Die rechten komen vanzelf, als de leeftijd van 18 jaar eenmaal bereikt is. Alcohol, seks en drugs zijn de klassieke gebieden, waarmee tieners graag experimenteren en waarvan volwassenen altijd vinden dat ze dit nog maar beter even uit kunnen stellen. Aan seks valt door de overheid weinig te doen, behalve de hand houden aan wetten op het gebied van jeugdprostitutie en -porno.

Toegegeven, aan alcohol of drugs valt ook weinig te doen. Toch is er één ding wat mij altijd verbaast in de verhalen over tieners en uitgaan en dat is de ongelimiteerdheid ervan. Het duurt de hele nacht tot de volgende ochtend. Vanuit het oogpunt van jeugdgezondheid zijn er bezwaren in te brengen tegen routineus hele nachten doorhalen, door de enorme hoeveelheden alcohol waarmee dit gepaard gaat. Het is bekend dat er door te veel jonge tieners te veel wordt gedronken. Hier zit voor niemand een voordeel aan, behalve voor de goed-verdienende horeca. Met striktere sluitingstijden voor cafés en een leeftijdsgrens van 18 jaar voor nachtgelegenheden zou de overheid in ieder geval een rem zetten op het oeverloze tienerdrinken. Ook al vindt iedereen het belachelijk om naar leeftijdsbewijzen te vragen, ook al begint de horeca te blazen als een kat, zodra iemand naar de openingstijden wijst, ook al willen nachtdiscotheken niets liever dan zo jong mogelijke meisjes binnen de poort, toch zou de overheid de regelingen moeten aanscherpen. De formaliteiten wennen vanzelf en het geeft ouders ook een steuntje in de rug ('Alles waar je in mag, gaat om één uur dicht, dus ik verwacht je om uiterlijk half twee thuis').

Artikelen in NRC-column.


Voorbeeldvaders

Beatrijs Ritsema

Het was nog even spannend, maar Tony Blair heeft er wijselijk van afgezien om een paar weken ouderschapsverlof op te nemen. Hiermee liet hij wel een mooie kans onbenut op een rol als voorbeeldige vader. Veel mensen zouden zo'n geste prachtig gevonden hebben. Ook zijn vrouw Cherie had op verlof aangedrongen, vanuit haar functie als advocaat voor emancipatiezaken dan – voor haar eigen verse moederschap kan ik me niet voorstellen dat een thuiszittende man veel betekenis heeft. Flesjes geven? Moeder Cherie zal, vanuit weer een andere voorbeeldfunctie, toch zeker wel borstvoeding geven. Luiers verwisselen? Ze hebben vast een nanny in dienst. Kraamvisite entertainen? Een wandelingetje maken met de kinderwagen? Nou ja, dat gaat toch niet boven staatszaken.

Wat moet je eigenlijk doen als jonge vader? Ik breek me hier het hoofd over en kom er niet uit. Bevallingsverlof voor de moeder, daar kan ik inkomen. Moeders moeten fysiek herstellen en zogen en ze willen graag bij de baby zijn. Maar als dat zo geregeld is, dan heeft een vader verder niets meer te doen. En toch bestaat er een soort algemeen gevoelen dat het goed is als mannen verlof opnemen na de geboorte van hun kind. Het gebeurt weinig (in Scandinavië maakt maar vijf procent van de vaders gebruik van de verlofregelingen die speciaal voor mannen zijn ingesteld), maar de vaders die het doen, krijgen applaus, omdat ze moreel correct handelen. De overheid doet er ook alles aan om het vaderschapsverlof te stimuleren.

In Duitsland mogen ouders vanaf 2001 tegelijkertijd fulltime ouderschapsverlof opnemen voor drie jaar, las ik in Opzij. Je leest het en je gelooft je ogen niet. Ik stel me dan twee volwassenen voor die naast elkaar op de bank zitten. Wanneer de baby begint te huilen, kijken ze op het schema dat aan de muur hangt. 'Mijn beurt,' zegt vader, terwijl hij zuchtend het kruiswoordraadsel weglegt en moeder doorgaat met stripboeken lezen. Vervolgens gaan ze met hun drieën naar het speeltuintje. Moeder duwt de kleine op het schommeltje, vader kijkt liefhebbend toe, terwijl hij een boodschappenlijstje componeert. De meeste moeders krijgen na een bevallingsverlof van een maand of drie een beetje genoeg van die symbiotische moeder-baby-cocon en willen weer terug aan het werk, al was het maar in deeltijd. De Duitse regering acht het blijkbaar wenselijk dat ouders zich drie jaar lang exclusief op hun kind concentreren. Maar hoe krijg je de tijd stukgeslagen?

Het eigenaardigste van de obsessie met vader/ouderschapsverlof vind ik de gerichtheid op de eerste vier levensjaren. Er klinkt een Freudiaanse echo in door: als de ouder-kind relatie in die cruciale periode niet van topkwaliteit is (te vertalen als ongelimiteerde hoeveelheden tijd), dan loopt het mis. Ook in Nederland gaat de kinderopvangdiscussie bijna altijd over nul- tot vierjarigen. Staatssecretaris Vliegenthart heeft nu weer een voorstel gedaan om bedrijven de helft van de crèchekosten te laten betalen. Dit om te voorkomen dat jonge moeders ontslag nemen. Bedrijven protesteren natuurlijk, want ze vinden het te duur. Het effect op doorgaan met werken lijkt me minimaal, omdat tweeverdienende ouders in het algemeen prima in staat zijn om crèches of oppassen te betalen. In de praktijk is kinderopvang in de eerste vier jaar een fluitje van een cent vergeleken met kinderopvang later. Een baby/peuter gaat opgewekt naar een gezellige crèche of een lieve oppas en is dan drie of vier hele dagen per week onder de pannen. Schoolkinderen hebben drie maanden vakantie, verdeeld over het jaar en staan elke dag om drie uur buiten. Ze willen dan liever een ouder dan opvang door derden. Baby's missen hun 80-uur werkende vader niet, zolang die maar regelmatig kili-kili blijft doen, maar schoolkinderen en tieners wel.

Premier Blair zou zijn rol als vader serieus nemen, wanneer hij af en toe zijn oudere kinderen opwacht bij de schoolpoort om iets leuks met ze te doen, of ze te helpen met hun spreekbeurt. Misschien doen hij en andere vaders dat allang, maar met snippermiddagen breng je het niet tot modern, correct vaderschap. Daarvoor moet je uren maken met baby's.

Artikelen in NRC-column.


Wereldmuziek

Beatrijs Ritsema

In de brochure van de muziekschool voor het komend seizoen valt de term weer een paar keer. Belangstellenden kunnen informatie aanvragen over wereldmuziek-cursussen, er is sprake van een wereldkinderkoor en van verschillende blokken, waaronder klassiek, pop en wereldmuziek. Het woord kan nog niet zo heel oud zijn – ik schat ten hoogste een jaar of tien -, maar populair is het zeker. Muzikanten die geïnterviewd worden op Radio 4 over hun voorkeuren laten de term achteloos uit hun mond vallen. In de programmering van het komende Holland Festival staat ergens een avondje wereldmuziek ingepland. Het duikt ook op bij de zelfaanduidingen, waarmee mensen zich in contactadvertenties afficheren: 'Vrouw, 42 (trefwoorden: strandwandelingen, Vpro, wereldmuziek, poezen) zoekt gelijkgestemde man 40 tot 50 jr.'

Wie in dit advertentietekstje het woord wereldmuziek vervangt door wereldliteratuur, ziet meteen wat er mis is. Niemand zou zichzelf beschrijven als een liefhebber van wereldliteratuur. Dat zou wel een heel stompzinnige indruk maken. Alsof je alleen maar plezier hebt in Proust, Shakespeare en het Gilgamesh-epos en nooit eens een boekje van Maeve Binchley ter hand neemt. Alsof je je in je leesgedrag angstvallig zou laten leiden door de richtlijnen van deskundigen die boeken van een kwaliteitskeurmerk voorzien. Niemand vindt alles mooi wat tot de wereldliteratuur behoort, net zo min als iemand geïnteresseerd kan zijn in alle topsport.

Aan de topdivisie van de literatuur kleefde weliswaar het odium dat er alleen plaats was ingeruimd voor dode, witte mannen, maar er figureren allang diverse schrijfsters en schrijvers uit Japan, China, Egypte, Nigeria, Mexico, India, Colombia en andere landen, ook uit vroeger tijden. Zij worden vertaald, hun boeken krijgen prijzen en hun werk wordt bestudeerd door literatuurwetenschappers.

Met de wereldmuziek ligt het heel anders. Hiermee wordt geen topdivisie bedoeld, maar een soort vergaarbak van alles wat niet valt onder klassieke muziek en geen pop of geen jazz is. Een samenraapsel van diverse muziekstijlen en -tradities die slechts één element gemeenschappelijk hebben: dat ze zich buiten Europa hebben ontwikkeld. Wat hebben Indiase raga's en Caribische calypso met elkaar gemeen? Niets, maar het is allemaal etnische wereldmuziek, net als gamelanorkesten, trommelaars uit Senegal of didgeridoo-blazers. Dol zijn op etnische schilderkunst of etnische poëzie is belachelijk, maar houden van wereldmuziek is heel gewoon – je kunt er zelfs cursussen in volgen. In dat opzicht vervult wereldmuziek een beetje de rol van de etnische cuisine. Zoals het iemand siert om alle mogelijke exotische restaurantjes uit te proberen, duidt het op een open, tolerante instelling om de hele wereldmuziek tegelijk te omarmen.

Maar de onderhuidse tegenstelling is westers tegenover niet-westers en daarmee blijft het een indeling met een neerbuigend karakter. Restauranthouders zal het weinig kunnen schelen of hun klandizie alleen maar een verzameling van etnische smaakervaringen opbouwt of speciaal voor de Ethiopische cuisine komt, zolang de zaak maar vol zit. Maar voor muziek ligt het toch anders. Het is voor de muzikanten uit een bepaalde traditie vervelend als hun specifieke kunst gemakshalve op een hoop met de rest van de niet-Europese muziek wordt gegooid. En dan ook nog het predikaat 'wereld' krijgt aangemeten met associaties van top en super, terwijl er folklore doorheen schemert.

Door iets wereldmuziek te noemen krijgen sommige uitingen een oneigenlijk respect. Ik kan geen andere reden bedenken waarom groepjes trommelaars urenlang het gebied rond de Dam kunnen terroriseren zonder dat de politie iets doet tegen de geluidsoverlast. Wereldmuzikanten sommeer je blijkbaar niet om op te houden met lawaai.

De muziek van Youssou 'n Dour is mooi van zichzelf. Het etiket wereldmuziek verbetert daar niets aan, integendeel. Goede muziek overstijgt landen en culturen. Dat hoeft er niet voor alle zekerheid bij vermeld te worden. Elke genreaanduiding is preciezer, handzamer en doet meer recht aan de kunst dan het sullige begrip wereldmuziek.

Artikelen in NRC-column.


Bijtende kritiek van vakgenoot

Beste Beatrijs,

Onlangs gaf ik op een conferentie een lezing over mijn onderzoek. Een paar toehoorders gaven mij na afloop een compliment, omdat ze het een interessant verhaal vonden. Een week later kreeg ik een kwaadaardige brief van een vakgenoot. Inhoudelijke kritiek gaf hij niet. Hij schreef alleen dat hij het onderzoek zelfs voor een doctoraalscriptie nog zou afkeuren. Ik wilde meteen een venijnig briefje terugschrijven, maar een vriend/collega zei dat ik zoiets beter kon negeren. Is het beter om wel of niet te reageren?

Afgebluft

Brieven van gekken en querulanten kan men beter onbeantwoord laten, als u niet in een heilloze correspondentie terecht wil komen. Uw vakgenoot heeft kennelijk een ruziezoekend karakter, maar zijn gekte blijft vooralsnog binnen de marges van zijn beroepsuitoefening (anders zou hij geen studenten hebben om scripties van af te keuren). Hij verdient dus een reactie, al moet dit geen brief-op-poten zijn. Kwaaie brieven, heet van de naald, kunnen in de toekomst in een andere context tegen de afzender gebruikt worden. Uw toon moet zakelijk zijn en ijzig beleefd. IJzige beleefdheid is een machtig wapen van de etiquette tegen krenkingen. Het idee is om de belediging met egards te retourneren. Net iets te veel egards, zodat de ontvanger nattigheid voelt.

In uw briefje spreekt u uw getroffenheid uit over de belangstelling van de tegenpartij in uw werk. U voegt er uw diepe teleurstelling aan toe over het feit dat uw theorie hem kennelijk niet kon bekoren. U stuurt hem onder dankzegging en met bijzondere hoogachting het hele onderzoeksrapport mee, plus, nu u toch bezig bent, een stevige stapel overdrukjes van eerder gepubliceerde artikelen. Heeft-ie wat te lezen als hij zich verveelt.

Artikelen in Post, Zakelijke relaties.


Passeren op de roltrap

Beste Beatrijs,

Ik erger me er altijd vreselijk aan als mensen met z’n tweeën naast elkaar op een roltrap staan te kletsen, zodat de weg geblokkeerd wordt voor anderen die willen passeren. Als ik vraag of ik er langs mag, krijg ik vaak commentaar: ‘O, o wat hebben we weer een haast,’ of ‘Zitten ze soms achter je aan?’ Rechts houden op de roltrap lijkt me toch een vanzelfsprekende verkeersregel. Of bestaat die soms niet?

Te veel treinen gemist

Beste Te veel treinen,

Officieel bestaat er geen verplichting om rechts te houden voor voetgangers, zoals dat voor verkeer op wielen wel geldt. Dat neemt niet weg dat mensen intuïtief, als het druk is, vaak wel rechts gaan lopen op de stoep om botsingen met tegemoetkomende voetgangers te vermijden. Op de roltrap zou men zich ook aan dit principe moeten houden, in dit geval om het achteropkomende verkeer de ruimte te geven. Afdwingbaar is dit niet. Het zou helpen, als de Spoorwegen en andere voetgangersstroomcoördinatoren bordjes met een dergelijke strekking zouden plaatsen. Ook dat biedt geen garantie. Ter vermijding van de stress die het geeft om steeds maar weer ‘Sorry, mag ik even passeren?’ te zeggen, kunt u gaan hardlopen. Via de vaste trap. Uw gevoel van haast vindt zo een fysieke ontlading en traprennen is nog beter voor de conditie dan roltraplopen.

Artikelen in Reizen.


Gouvernantes

Greddy Huisman: Tussen salon en souterrain. Gouvernantes in Nederland.

Uitgever Bert Bakker. 247 blz. Geïllustreerd. f

Een collectieve biografie van de gouvernantes in het Nederland van de 19de eeuw – dat stond historica Greddy Huisman voor ogen, toen zij het materiaal verzamelde voor haar studie. Een ambitieuze onderneming, want zoveel sporen heeft deze groep van werkende vrouwen nu ook weer niet achtergelaten. Zelfs over de aantallen blijft het gissen. Huisman voerde een steekproef uit met behulp van het Bevolkingsregister voor de Amsterdamse Herengracht, nummer 400 tot 430: in het jaar 1851 bleken daar in totaal zes gouvernantes te wonen. Oftewel een op de vijf gezinnen uit de elite had een gouvernante in dienst.

Meestal waren dit vrouwen uit het buitenland, wier opdracht het was om de dochters te onderwijzen in de kennis en vaardigheden die voor meisjes geschikt werden geacht. Engels en Duits, maar vooral Frans hoorde daarbij. Door hun talenkennis waren de gouvernantes uit Zwitserland zeer in trek. In het Zwitserse Yverdon konden jonge vrouwen een speciale gouvernante-opleiding volgen en daarna uitzwermen over Europa. Behalve vreemde talen had de gouvernante, naar gelang haar deskundigheid en voorkeur, vakken als handwerken, muziek, aquarelleren, kennis der natuur, literatuur, aardrijkskunde en geschiedenis in de aanbieding. Maar van een geformaliseerd programma was natuurlijk geen sprake. Men had ook geen diploma nodig om als gouvernante aan de slag te gaan. De toegang tot het beroep was vrij, de invulling ervan ook. Er moeten grote verschillen in breedheid en diepgang hebben bestaan tussen de lesprogramma's van de duizenden gouvernantes die hier hun brood verdienden.

Voor vrouwen die zogezegd niet uit de heffe des volks voortkwamen was in de 19de eeuw het gouvernanteschap eigenlijk de enige manier om zonder gezichtsverlies in het eigen onderhoud te voorzien. Wanneer hun vooruitzichten op een huwelijk om de een of andere reden gering waren (dat kon liggen aan verarming van de familie), of wanneer bijvoorbeeld de vader was overleden, stond een jonge vrouw nauwelijks een andere keuze ter beschikking. Het continue vrouwenoverschot in de 19de eeuw zorgde voor een gestaag aanbod aan gouvernantes, terwijl de vraag evenzeer op peil bleef door de specifieke opvattingen in de hogere kringen over hoe meisjes opgevoed moesten worden.

Bescherming, supervisie en het bijbrengen van (vrouwelijke) verfijning stonden voorop. Ouders wilden hun dochters niet blootstellen aan de vergrovende invloeden van een school – ze zouden er bovendien door hun vermeend zwakkere gestel maar ziektes oplopen – en ze wilden hen onder toezicht houden. Een belangrijke taak van de gouvernante bestond dan ook uit het superviseren van de vrije tijd van haar élèves. Misschien was dit taakaspect voor veel ouders nog wel belangrijker dan het onderwijs. Meisjes tussen de 14 en 18 konden niet zomaar hun eigen gang gaan, dus werd er een supervisor/chaperonne op gezet, van wie het mooi meegenomen is als zij de beschikbare tijd nuttig gebruikte door het aanleren van typisch vrouwelijke vaardigheden.

De taak van toezichthouder verzwaarde het beroep van gouvernante, die als buitenlandse ook al vaak met een cultuurschok had te maken. In moderne termen zou je spreken van dubbele belasting. In dat opzicht was het dan ook geen aantrekkelijk beroep. Nauwelijks vrije tijd en voortdurend laveren tussen professionaliteit dan wel opvoedende autoriteit voor de pupillen en inschikkelijkheid tegenover de heer en vrouw des huizes. De gouvernante was werknemer en huisgenoot tegelijk. Zij onderscheidde zich van het bedienend personeel door haar status en klasse, Zij at in de meeste gevallen met het gezin mee aan tafel en niet in de keuken. Zij werd, zoals dat heette: gekoesterd au sein de la famille, maar in geval van conflicten over taakopvatting of persoonlijke kwesties hoorde ze bij het personeel. Geen wonder dat veel gouvernantes droomden van een externe betrekking, waarbij ze alleen maar voor de lessen aan huis hoefden te komen. Maar het was duur om zelfstandig te wonen en bovendien heersten er fatsoensnormen tegen alleenwonende vrouwen. Gecombineerd met de ouderlijke behoefte aan supervisie van hun dochters hielden deze overwegingen de gouvernante stevig verankerd in haar afhankelijke positie als betaalde huisgenoot.

Greddy Huisman gebruikte dagboeken, brieven en mémoires, zowel van de gouvernantes zelf als van hun leerlingen. Daarnaast putte ze uit romans, waarin gouvernantes figureerden, en voerde ze gesprekken met oude mensen die nog herinneringen koesterden aan de gouvernante uit hun jeugd aan het begin van de 20ste eeuw. Door de uitgebreide citaten uit deze bronnen en de schitterende foto's komt een handvol gouvernantes aansprekend tot leven. In het algemeen overheerst een positieve indruk, zeker bij de mensen die vanuit het ex-leerling-standpunt schrijven. Begrijpelijk, aldus Huisman, want verkeerd uitpakkende relaties lopen eerder ten einde door ontslag en worden vergeten. Wat bewaard blijft in de familieherinnering zijn altijd de parels-door-de-jaren-heen, de gouvernantes die een hele kinderschare naar de volwassenheid begeleidden en dan weer van voren af aan begonnen met de dochter van de oudste dochter. Andere gouvernantes schakelden moeiteloos over op 'gezelschapsdame' voor de oudere, vaak weduwe geworden moeder, wanneer de dochters uitgevlogen waren, of trouwden in voorkomende gevallen met de vader/weduwnaar (het Jane Eyre/Sound of Music-motief). Mislukkingen komen ook aan de orde. Net als bij de moderne oppassen of au pairs was er soms sprake van incompabilité d'humeurs of van ongeschiktheid voor het vak. Zo beschrijft Truitje Toussaint met schaamte en zelfkritiek hoe ze na een jaar haar 'roeping' als gouvernante opgaf, omdat ze geen orde kon houden bij de twee meisjes, die slechts een paar jonger waren dan zijzelf. Later werd Truitje Bosboom-Toussaint schrijfster en kwam het toch nog goed met haar.

Aan het beeld van de gouvernante, zoals dat bekend is uit de (vooral Engelse) literatuur heeft Tussen salon en souterrain niet heel veel toe te voegen. Jane Eyre, Agnes Gray en Becky Sharp hebben avontuurlijker levens geleid dan de vrouwen die Greddy Huisman uit het stof van de 19de eeuw heeft opgediept. Maar de dagelijkse besognes, de frictie tussen de welstands- en de werkende klasse die gedoemd zijn met elkaar zo vredig mogelijk onder een dak te wonen waren voor de echte en de fictieve gouvernantes hetzelfde.

Het bijzondere van dit boek ligt in de zorgvuldigheid waarmee Greddy Huisman de levens van een aantal gouvernantes heeft gereconstrueerd. Het beroep gouvernante kwam voort uit de 19de-eeuwse preoccupatie met conventies, standen, vrouwelijke zedelijkheid en algemene ontwikkeling, maar vormde tegelijk het startpunt voor de maatschappelijke emancipatie van de vrouw.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.