Spring naar inhoud


Dochter heeft lui vriendje

Beste Beatrijs,

Onze dochter van 14 is razend verliefd op een jongen van 17. De verkering is inmiddels een maand of twee dik aan. Het probleem is dat deze jongen, behalve slapen, letterlijk niets doet. Hij gaat niet naar school, hij werkt niet, hij is kortom superlui. Hoe moeten wij als ouders ons hierin opstellen?

Hardwerkende vader

Beste Hardwerkende vader,

Het zit u dwars dat uw dochter haar hart heeft verloren aan een nietsnut. Gelukkig is ze pas veertien jaar. Jong genoeg om regels te handhaven die de geliefden beletten in elkaars huis de nacht door te brengen. Seksuele activiteiten kunt u niet voorkomen, maar door aan de regels vast te houden kunt u deze wel ontmoedigen. Als u bovendien in de gaten houdt of ze haar dagelijkse bezigheden (huiswerk, sportclub) niet verwaarloost, zorgt u er voor dat haar leven in evenwicht blijft.

Deze regelhandhaving gaat makkelijker, naarmate u een grotere hekel hebt aan het object van uw dochters begeerte. Want hoe zou uw opstelling moeten zijn, als uw dochter hoteldebotel was van een ook in úw ogen geweldig figuur?

Toejuichen? Het groene licht geven? Hem als toekomstig schoonzoon in de schoot der familie opnemen? Daar is het toch ook veel te vroeg voor.

Als uw dochter energiek en actief van aard is, raakt ze onvermijdelijk tezijnertijd op hem uitgekeken en zal ze hem aan de dijk zetten. Ouders hebben hier niet of nauwelijks invloed op. U kunt zich vasthouden aan de wetenschap dat heel weinig mensen blijven hangen aan een vroege liefde.

Artikelen in Liefde en relaties, Tieners.


Zoenen op het werk

Beste Beatrijs,

Sinds enige tijd heb ik een nieuwe baan binnen een grote organisatie. Hier is het de gewoonte dat iedereen van de afdeling (60 personen) elkaar bij iedere gelegenheid zoent: verjaardagen, geboorte van baby, halen van een diploma, nieuwjaar enzovoort. Ik vind dit absoluut niet prettig en heb dit ook al aan mijn naaste collega’s verteld, maar daar werd lacherig op gereageerd. Zelfs zo lacherig dat toen ik jarig was, een persoon expres alle collega’s er nog even op wees dat ik jarig was en graag gefeliciteerd zou worden. Ik heb de methode met de gestrekte arm geprobeerd, maar dit werkte niet echt. Vooral de (oudere) mannen zetten stug door en zoenden toch. Hoe kan ik dit op een diplomatieke manier oplossen?

Ik zat al te denken aan een stukje in het personeelsblad, maar ik weet het probleem niet leuk te beschrijven.

Anti-zoen

Beste Anti-zoen,

U heeft gelijk als niet mee wilt doen aan de merkwaardige gewoonte van zoenen op het werk. Zoenen uitwisselen is een teken van vriendschap en de meeste collega’s zijn nu eenmaal geen vrienden.

Hoe kunt u uw collega’s op afstand houden? U heeft de gestrekte-arm-methode geprobeerd, maar die werd door opdringerige heren overtroefd. Dit komt al aardig in de buurt van ongewenste intimiteiten. In films deelt de dame op zo’n moment een klassieke pets op de wang uit – dat gebaar is misschien wat te dramatisch, maar u kunt hem wel abrupt de rug toekeren. De boosdoener weet dan genoeg. Tegen alle anderen die felicitaties van u krijgen of aan u geven zegt u steeds bij voorbaat: ‘Ik geef je/u graag de hand.’

Schrijft u trouwens vooral een stukje over deze kwestie in het personeelsblad. Dat hoeft helemaal niet leuk te zijn – het ís toch ook niet grappig om voortdurend door de hele afdeling te worden afgelebberd? Op een afdeling van 60 mensen bent u vast niet de enige vrouw die geen behoefte heeft aan de hijgerigheid van ouwe mannen.

Artikelen in Collega's, Festiviteiten, Verjaardag.

Gelabeld met .


Schoonouders aanspreken

Beste Beatrijs,

Bij het huwelijk van onze zoon (29) kwam aan de orde hoe onze schoondochter (ook 29) ons moest aanspreken. Onze zoon zegt ‘pap en mam’, net als onze twee dochters en schoonzoons. Schoondochter wil dat niet, want, zegt ze: ‘Ik heb maar één papa en mama.’

Ze stelde voor ons bij de voornaam te noemen. Wij vonden dat geen goed idee. Wij zijn zelf opgevoed met het tonen van respect voor ouderen, waarbij het noemen bij de voornaam absoluut niet gebruikelijk was. Na verloop van enige tijd, stelde onze zoon voor dat schoondochter dan maar, net als hij deed bij zijn schoonouders, ‘papa-Voornaam’ en ‘mama-Voornaam’ zou zeggen. Ook dat vonden wij niet bij ons passen. ‘Nou, dan wordt het meneer en mevrouw,’ was de conclusie van onze zoon. Zo werd besloten.

In de praktijk komt het erop neer dat wij door schoondochter worden aangesproken met: ‘ehh’. ‘Ehh, wil je nog koffie?’ Zijn wij nu belachelijk ouderwets, als we niet willen meedoen met dat voornamen-gedoe?

Meneer Papa

Beste Meneer Papa,

In deze tijd noemt nauwelijks nog iemand zijn schoonouders ‘vader en moeder’ of ‘pap en mam’. Zoals uw eigen schoondochter terecht opmerkte: ‘Ik heb al een vader en moeder’. De aanspreekvormen ‘vader, moeder, papa, mama’ zijn eretitels, waar niet alleen respect maar vooral ook exclusiviteit in doorklinkt.

Als 60-plussers willen uw vrouw en u zich niet door een jongere generatie bij de voornaam laten aanspreken. Dat is begrijpelijk. Niemand hoeft zich te laten aanspreken op een manier waarbij hij/zij zich onprettig voelt. De vondst ‘mama-Voornaam en papa-Voornaam’ vind ik wel sympathiek, maar goed: u wilt geen voornamen, dus u krijgt geen voornamen.

Een voor de hand liggende oplossing is om de functie die u voor uw schoondochter vervult als aanspreektitel te nemen. Zoals mensen de dokter ‘dokter’ noemen en kinderen hun schoolmeester ‘meester’, zo kan uw schoondochter u ‘schoonvader’ noemen. Om het iets joyeuzer te laten klinken kan ze ook kiezen voor ‘schoonpapa en schoonmama’. De dactylus geeft deze woorden iets huppeligs mee: ‘Schoonpapa, wilt u een kopje koffie?’ klinkt gezellig en toch respectvol.

Een andere mogelijkheid is wachten tot er kleinkinderen komen. Die zullen het over ‘oma en opa’ hebben. Familiebijeenkomsten zullen zich gaan voltrekken vanuit het perspectief van de kleinkinderen. Dat komt doordat kleinkinderen, zeker als ze nog jong zijn, het stralende middelpunt van dergelijke familiebezoekjes vormen. De ouders spreken over ‘oma en opa’ tegen hun kinderen (‘Geef opa een handje’, ‘Vraag oma of je wat melk mag’) en binnen de kortste keren spreken de schoonkinderen, vanuit een identificatie met hun eigen kinderen, u ook met ‘oma en opa’ aan. Dat bent u niet voor hen, maar de grootouderrol is minder exclusief.

Artikelen in Aanspreken en begroeten, Schoonfamilie.


Als fallussen rijzende cactussen

Jaap van Ginneken: Striphelden op de divan. De ontraadseling van de complexen van Asterix, Babar, Donald, Kuifje en Superman

Uitgever Nieuwezijds. 176 blz. E 16,90

De meestgestelde vraag aan schrijvers luidt sinds jaar en dag: ‘Is uw boek autobiografisch?’ Het is een vervelende vraag, waar schrijvers dan ook vaak korzelig op reageren, zeker wanneer ze de verbeelding zijn toegedaan – tegelijkertijd kan een boek of algemener, een kunstwerk, niet anders zijn dan autobiografisch. Ook al ontwerpt een schrijver een volslagen fantasie-universum, dan nog vormt het boek een neerslag van eigen ervaringen, een uitwerking van thema’s die hem om de een of andere reden fascineren. Elk motief en elk detail zijn door de filter van zijn geest gegaan en gekleurd door zijn blik op de werkelijkheid.

Kunstenaars voelen zich zelden geroepen om toelichting te verstrekken op de verbinding tussen werk en leven. Niet alleen omdat zo’n invuloefening de autonomie van het kunstwerk aantast, maar ook gewoon omdat ze hechten aan hun privacy. Bovendien werken obsessies van kunstenaars en schrijvers vaak op een onbewust niveau. De schrijver wéét niet eens dat zijn werk vol zit met verwijzingen naar zijn particuliere demonen. Om deze te onthullen heb je een literatuurwetenschapper nodig. Of een psychoanalytisch geschoolde cultuurcriticus, dat kan ook. Camille Paglia beschreef in haar boek Sexual Personae (1990) 2000 jaar literatuurgeschiedenis in termen van seksuele ambiguïteit van de kunstenaars, obsessies met seksuele archetypes en strijd tussen het mannelijke en het vrouwelijke. In zijn, veel dunnere, boek Striphelden op de divan doet psycholoog en communicatie-wetenschapper Jaap van Ginneken iets vergelijkbaars. Hij zoekt in vijf verschillende stukken over Asterix, Babar, Donald Duck, Kuifje en Superman naar verbindingen tussen de verhalen en de biografie van hun makers. Aldus probeert hij tot een diepte-analyse van het werk te komen. Ook probeert hij de vraag te beantwoorden waarom deze stripverhalen stuk voor stuk zoveel massale weerklank vonden.

Niet verwonderlijk haalt Van Ginneken menig psychodrama boven water – allemaal varianten op oerthema’s in de (kinder)literatuur: verwezing, afstamming en vervreemding. Het is bijvoorbeeld merkwaardig dat het stuntelende detectivepaar uit het Kuifje-epos Jansen & Jansens heet (in het oorspronkelijke Frans: Dupont & Dupond), terwijl ze toch overduidelijk een eeneiïge tweeling vormen. Dit is minder vreemd, wanneer je weet dat Hergé’s vader een tweeling was, die verwekt was door een mogelijk hooggeplaatst persoon, bezoeker van een kasteel waar Hergé’s grootmoeder als dienstmeisje werkte. Pas veel later trouwde deze oma met Hergé’s grootvader, die zo adoptievader werd voor haar twee onwettige kinderen. Deze tweeling had dus eigenlijk twee vaders (vandaar de twee achternamen), een familiegeheim dat in het dorp circuleerde. Terwijl de tweelingbroers hun best deden onopvallend in hun omgeving op te gaan, werden zij nagewezen, een terugkerende Jansen & Jansens-gag in de Kuifje-albums.

Het verhaal achter Kuifje, kapitein Haddock en Hergé (Van Ginneken baseert zich hiervoor grotendeels op de Franse psychiater en Kuifje-vorser Serge Tisseron) is nog gedeeltelijk toetsbaar, ook omdat er uitgebereide interviews bestaan met Hergé, maar voor het complex van Walt Disney ligt verificatie moeilijker. Uit Disney’s biografie is bekend dat er onzekerheid bestond over zijn afstamming. Zijn geboortebewijs ontbrak. Naspeuringen van de FBI brachten de mogelijkheid aan het licht van een onwettige geboorte in Spanje, gevolgd door een verscheping naar Amerika en misschien een adoptie. Of dit nu waar is of niet kan niet meer worden achterhaald; wel is praktisch zeker dat Walt Disney op zeker moment met deze theorie is geconfronteerd, waarna hij in zijn laatste grote tekenfilm The Three Caballeros (1943) zijn held Donald Duck een extatische, dolverliefde dans laat uitvoeren voor een Spaanse schone in een decor van als fallussen rijzende cactussen. De critici vonden het smakeloos en on-Disneyiaans, niet geschikt voor de kinderziel. Maar zo’n anomalie is natuurlijk des te interessanter voor analytici.

In het hoofdstuk ‘Superman als schlemiel’ onthult Van Ginneken dat deze archetypische Amerikaanse held het geestesproduct is van twee joodse jongens, Jerry Siegel en Joe Shuster, tweede-generatie-immigranten met eeuwige geldzorgen, die in deze figuur hun aanpassingsproblemen en almachtsfantasieën projecteerden. Helaas raakten zij in een wurgcontract hun copyright kwijt, waarna de commercie Superman confisqueerde en Siegel en Shuster als geestelijke vaders uit de annalen verdwenen.

Ook Goscinny en Uderzo, de bedenkers van Asterix, worstelden op hun manier met de status van immigrant, hun vertolking van de prototypische Fransman en hun aanschurken tegen de gevestigde macht. Zij werden beschuldigd van chauvinisme en racistische stereotyperingen, terwijl de een als jood in diverse buitenlanden was opgegroeid en de ander van Italiaanse afkomst was.

Striphelden op de divan heeft hier en daar iets van spielerei voor intellectuelen. Vanzelfsprekend zijn de strips die hier de revue passeren uitstekend te genieten zonder deze achtergrondinformatie en duiding. Goede kunstwerken blijven altijd overeind. Toch legt Van Ginneken vernuftige verbanden tussen makers en werk, tussen persoonlijke obsessies, bewust of onbewust, en de verbeeldingen daarvan. Hij hanteert hierbij een lichte aanstekelijke toon, die past bij het onderwerp strips. Geen zwaarwichtige semiologie dus. Dat er in ieders hoofd en vooral ook in dat van kunstenaars demonen rondspoken is onbetwistbaar. Deze handzame cursus demonologie laat zien hoe het nou eigenlijk in zijn werk gaat, dat Freudiaanse sublimeren.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Universele waarden

Beatrijs Ritsema

De bijdrage van het onderwijs aan de vorming van normen en waarden is vrijwel nihil, stelt Rob Knoppert in de Wetenschapsbijlage van deze krant afgelopen zaterdag. Volgens hem zijn er in deze maatschappij te veel verschillende subgroepen, die er allemaal verschillende waardenstelsels op na houden en die allemaal hun eigen ideeën superieur achten aan die van anderen. Als illustratie van zo’n verschil geeft hij het voorbeeld van allochtonen die hun spaarcenten overmaken naar familie in Marokko of Turkije. Zouden zij dit geld wegsmijten aan nieuwe keukens, dan zouden autochtone Nederlanders hen veel minder buitenlands vinden. Een zelfde soort kloof bestond vroeger tussen katholieken (die het produceren van veel kinderen als waarde hadden) en de rest van Nederland.

Ik heb zelden zo’n stupide invulling van het begrippenpaar ‘normen en waarden’ onder ogen gekregen als wat Knoppert er hier van bakt. Hij bedient zich van een nihilistisch soort relativisme dat elke morele keuze reduceert tot een kwestie van life style. Sommige mensen houden van een zachtgekookt eitje bij hun ontbijt, anderen zweren bij muesli. Wat moet het onderwijs hier nog aan bijdragen?

Helemaal niets natuurlijk. Maar wie het over normen en waarden heeft bedoelt dan ook iets anders dan life style. Iets wat verder gaat dan de cosmetica van het dagelijks leven. Iets wat elementair is en tegelijk als paraplu kan dienen. Er bestaan wel degelijk universele waarden, die in het onderwijs tot specifieke normen en gedragsregels kunnen leiden, waar een opvoedende werking van uitgaat. Er schieten me er zo al drie te binnen, al zijn er zeker meer.

Allereerst hebben we de waarde ‘rechtvaardigheid’. Hier is iedereen dol op. Leerlingen zijn er als de kippen bij om docenten ter verantwoording te roepen als deze proefwerken niet eerlijk hebben gecorrigeerd, onevenredig veel huiswerk uitdelen of voortrekgedrag vertonen. Leraren moeten inderdaad eerlijke maatstaven aanhouden, maar leerlingen ook. Dat betekent dat ze geen bedrog mogen plegen. Kinderen mogen niet spieken, geen werkstukken of scripties downloaden van het internet, niet bij elkaar afkijken, niet al het werk door één persoon laten opknappen, als ze in een groepje een opdracht moeten vervullen. Dit lijkt allemaal nogal vanzelfsprekend, maar rechtvaardigheid (waarde) en eerlijkheid (norm) worden vaak genoeg met voeten getreden, dus er is zeker een taak voor het onderwijs weggelegd om door middel van regels en sancties duidelijk te maken hoe het wel moet.

Hetzelfde geldt voor de waarden ‘beleefdheid’ en ‘serieusheid’. Beleefdheid is zo karig als waarde, dat niemand er warm voor loopt – men doet liever aan authentieke zelfexpressie. Maar beleefdheid is veel prettiger voor de medemens. In het onderwijs betekent dat dat er voor zowel leraren als leerlingen een ban ligt op fysieke en verbale agressie, dat men elkaar niet pest of belachelijk maakt, dat leerlingen de leraren met ‘u’ aanspreken omdat leraren de rol van autoriteit vervullen. Serieusheid is een ander woord voor de ouderwetse waarde ‘trouw’. De school is geen disco, men trekt dus ook geen uitgaanskleren aan. Kinderen komen naar school om iets te leren; ze moeten dus op tijd zijn, tijdens de les afzien van genotmiddelen, en als ze ongeïnteresseerd zijn in het gebodene, niet gaan zitten klieren, omdat anderen misschien nog wel iets willen opsteken. Wie deze elementaire regels keer op keer saboteert, moet door de schoolleiding blijvend verwijderd kunnen worden, omdat zij ook een verplichting na te komen heeft tegenover goedwillende leerlingen.

Rechtvaardigheid, beleefdheid en serieusheid, drie universele waarden waar niet alleen allochtonen, katholieken en atheïsten zich in zullen kunnen vinden, maar misschien zelfs Rob Knoppert. Er valt genoeg te vormen in het onderwijs.

Artikelen in NRC-column.


Neus ophalen bij verkoudheid?

Beste Beatrijs,

In de Allerhande van oktober 2002 worden Nederlanders massaal aangemoedigd ongegeneerd hun neus op te halen, omdat dat het beste voor de weerstand is. Zijn dat goede omgangsvormen?

Be deuz is bestobd

Beste Be deuz,

Verkoudheidsgeluiden klinken allemaal even onsmakelijk of ze nu op- of neerwaarts worden geproduceerd. De een snuit zijn neus op een trompetterende manier in een vochtig lapje of papieren zakdoekje, waarna hij nog eens kijkt wat er precies verwijderd is; de ander haalt met snokkende geluiden het druipende vocht naar boven en slikt het door. In dit licht vormen de symptomen van verkoudheid hoe dan ook een aanslag op de goede orde. Maar ziekte is geen faux pas en ik zie liever iemand die al snotterend doet alsof er niets aan de hand is en gewoon doorgaat met z’n werk dan iemand die een verkoudheid aangrijpt om zich ziek te melden.

In de kwestie snuiten of ophalen heeft de wetenschap uitgewezen dat hard of frequent snuiten tot onderdruk in de voorhoofds- en andere holtes kan leiden. Met hoofdpijn, oor- of voorhoofdsholteontsteking raakt de verkouden mens nog verder van huis. Wie z’n snot ophaalt (dit hoeft niet met geweldig veel lawaai gepaard te gaan) verspreidt minder bacteriën en laat het maagzuur de viezigheid afbreken.

Ophalen is dus zowel gezonder als socialer.

Artikelen in Traditionele etiquette, Ziekte.

Gelabeld met .


Stalker

Beste Beatrijs,

Een paar maanden geleden heb ik de drie jaar oude relatie met mijn toenmalige vriend beëindigd. De reden hiervoor was dat hij steeds extremer jaloers gedrag ging vertonen. Zo extreem dat in m’n eentje boodschappen doen reden was voor ruzie en dat hij uiteindelijk mijn verstandelijk gehandicapte dochter mishandelde, omdat hij niet kon verdragen dat ik ook voor mijn kind aandacht had.

Sindsdien woont hij 60 kilometer bij mij vandaan. Nu zou men zeggen dat hiermee het probleem verholpen is, maar niets is minder waar. Ik word op alle mogelijke manieren lastig gevallen. Telefonisch, per e-mail, per post, en bij gelegenheid ook in persoon. Dit varieert van scheldpartijen, bedreigingen gericht aan mij en mijn familie, het versturen van pakketjes met dubieuze inhoud, en hij heeft zelfs al eens al mijn persoonlijke gegevens op het internet geplaatst. Hij zegt dat hij niet zal ophouden tot ik hem terugneem. Als ik naar de politie ga, wordt mij verteld dat zij niets kunnen doen totdat hij daadwerkelijk de wet overtreedt. Van alles heb ik geprobeerd om hem te laten ophouden. Negeren, praten, boos worden, maar niets helpt. Wat kan ik verder nog doen om hem zo ver te krijgen dat hij ons met rust laat?

Wanhopig door ex

Beste Wanhopig,

Uw ex-vriend heeft zich tot een stalker ontpopt en dat is, wat de politie verder ook zegt, wel degelijk bedreigend. Het is waar dat de politie weinig kan uitrichten zolang er geen sprake is van strafbare handelingen. Maar u loopt wel risico, want stalkers kunnen best overstappen van intimidatie naar fysiek geweld. Uw eerste stap moet zijn om uw belager vanaf nu volkomen te negeren. Praten, boos worden, hem tot rede zien te brengen zijn allemaal vormen van contact onderhouden, die hem in de misvatting sterken dat hij en u met elkaar verbonden zijn, zo niet goedschiks dan toch in ieder geval kwaadschiks. Verder moet u een dossier aanleggen, waarin u nauwkeurig bijhoudt wanneer hij contact met u zoekt en wat daarvan de inhoud is, of dit nu per e-mail, per brief, per telefoon of in persoon gebeurt. Tevens moet u een advocaat zoeken.

Een advocaat zal zeker iets kunnen uitrichten: een straatverbod of een totaal contactverbod, op straffe van betaling van een dwangsom. Het dossier vormt in de juridische strijd een machtig wapen. Al zijn uitlatingen en minne acties kunnen later tegen hem worden gebruikt. Het registreren ervan zal u opmonteren. Zet een cassetterecorder of antwoordapparaat klaar bij de telefoon en neem op wat hij zegt. Bewaar de e-mails en brieven in een speciale map. Spreek nooit meer zelf met hem (ook niet over twee of tien of vijfentwintig jaar), alleen via uw advocaat. Gooi onmiddellijk de haak erop, als hij u opbelt, en laat het antwoordapparaat zijn woorden opnemen. Schaamt u zich niet voor uw situatie, maar vertel zoveel mogelijk vrienden, collega’s en familieleden wat er aan de hand is met uw ex. Als hij oorlog wil, kan hij oorlog krijgen. Maar u voert uw strijd beschaafd.

Artikelen in Exen, Internet en e-mail, Post, Telefoon.

Gelabeld met .


Afgedankte schoondochter

Beste Beatrijs,

Ik ben al meer dan tien jaar gescheiden na een huwelijk van vijftien jaar. Ondanks de scheiding heb ik wel contact gehouden met mijn ex-man (via de kinderen) en met zijn broer en zuster, die ik als vrienden beschouwde. Tenminste tot voor kort, want onlangs werd mijn schoonmoeder tachtig en hoorde ik pas op het allerlaatste moment dat ex-en niet welkom waren. Ik was al die jaren altijd wel bij mijn schoonmoeder op verjaardagsbezoek geweest. Waarschijnlijk zit de nieuwe vriendin van mijn ex achter mijn uitsluiting, maar het feit dat niemand van mijn ex-schoonfamilie het voor me heeft opgenomen vond ik zo krenkend, dat ik het maar niet uit mijn hoofd kan zetten. Hoe is het mogelijk dat ze mij na 25 jaar zo laten vallen?

Afgedankte schoondochter

Beste Afgedankt,

Een scheiding bestaat uit twee bominslagen. De eerste keer valt de bom binnen het gezin, terwijl familie en vrienden uit alle macht proberen om zoveel mogelijk van het bestaande overeind te houden (‘Dat jullie zijn gescheiden hoeft onze goede verhouding niet aan te tasten’). Dit kan heel lang goed gaan, zo lang dat iedereen zichzelf gaat feliciteren met de soepele manier waarop de mens voorrang krijgt boven de formele relatie. Tot de tweede bom barst. Vroeg of laat krijgt een van de twee ex-echtgenoten een nieuwe geliefde, en dan is het afgelopen met de gezelligheid. Families houden niet van trio’s. Zelfs wanneer ze u als mens sympathieker vinden dan de nieuwe vlam van uw ex, zal hun solidariteit altijd het nieuwe stel gelden. U hoort tenslotte niet meer bij deze familie. Geen bloedband, geen huwelijksband. Voor de verschoppeling die meende dat de familiaal geïnspireerde genegenheid intussen vervangen was door een authentieke vriendschapsband is dit een gruwelijke ervaring. Het verlies van de schoonfamilie kan soms harder aankomen dan het mislukken van een huwelijk.

Artikelen in Familie, Schoonfamilie.

Gelabeld met .


Varkensmisère

Beatrijs Ritsema

Een paar jaar geleden waren we te gast bij een boer in Bretagne, die ons rondleidde op zijn boerderij, een gemengd bedrijf. Van de varkensstallen herinner ik me het schemerduister en de aanmaning van de boer om stil te zijn, omdat ‘de varkens angstig reageerden op licht en lawaai.’ Het onderkomen had absoluut niets gezelligs, terwijl gezelligheid toch deel uitmaakt van wat mensen zich voorstellen bij een normaal of natuurlijk varkensbestaan.

De Stichting Varkens in Nood liet de afgelopen weken een verklaring over de rechten van het productiedier circuleren, die ik ook ondertekend heb. De bio-industrie verdient een kritische inspectie, niet zozeer gericht op de manier waarop dieren gedood worden, als wel op hoe ze hun leven spenderen. Robert Long vergeleek een paar jaar geleden de intensieve varkenshouderij met concentratiekampen. Deze vergelijking klopt niet. Varkenshouders zijn er niet op uit hun dieren te kwellen, uit te hongeren of als soort uit te roeien. Een vergelijking met de slavernij is meer van toepassing. Zoals de slaven met lichaam en geest onderworpen waren aan hun meesters, zo ligt dat ook met varkens, koeien en de rest.

Een slavenhouder die zijn slaven goed behandelde kreeg waarschijnlijk een betere opbrengst van de plantage dan iemand die z’n slaven mishandelde en vernederde. Hetzelfde geldt in de bio-industrie. Een dier met een redelijk aangenaam leven krijgt minder snel last van ziektes en betoont zich een nuttig, want gezond, productiedier. Dat er verschil bestond tussen wrede en verlichte slavenhouders doet niets af aan het feit dat het slavernij-systeem zelf niet deugde. De afschaffing ervan was dan ook een van de weinige stappen vooruit in de morele geschiedenis van de mensheid.

En nu houdt de vergelijking op, want er dreigt mededogen binnen te sluipen, zeker ten opzichte van zielige varkens die in het donker bang zitten te wezen, maar dit is niet de manier waarop ik naar de afschaffing van de slavernij wil kijken. Die slaven hoorden niet uit medelijden te zijn vrijgelaten, maar op grond van het koele, desnoods wetenschappelijke, inzicht dat de ene homo sapiens gelijk is aan de ander en daarom dezelfde rechten heeft. Een daarvan is om niet als ondergeschikt productiedier in gevangenschap te worden gehouden.

Ik heb alweer spijt dat ik die verklaring ondertekend heb, want ik geloof eigenlijk niet in de rechten van het dier, net zo min trouwens als in de rechten van het kind. Het kind is een mens en beschikt automatisch over mensenrechten. Alle kinderrechten die nog eens op een apart lijstje staan (zoals het recht op gezondheid, liefdevolle verzorging, onderwijs) zijn ofwel gratuït ofwel niet-afdwingbaar. De overeenkomst tussen kinder- en dierrechten is dat ze worden toegekend door toerekeningsvatbare volwassenen die hiermee hun respect wensen te betuigen. En het woord ‘respect’ klinkt bijna alleen nog maar in een contekst van neerbuigend medelijden, als het wordt uitgedeeld, of in situaties van narcistische gekwetstheid, als het op hoge toon wordt opgeëist.

Een apart gerechtshof voor dieren, zoals de Stichting Varkens in Nood bij monde van Paul Cliteur propageert, is een slecht idee, want dieren kunnen hun eigen belangen niet verdedigen, waarmee het begrip ‘rechten’ wel erg vormeloos en naar wisselend inzicht in te vullen wordt. Hoe meer zaakwaarnemers voor onmondigen, hoe meer drijfzand en hoe meer ruzie voor de rechtbank.

Plichten is een werkbaarder begrip. Als de mens verplicht is zijn productiedieren een volgens de wet nauwkeurig omschreven dierwaardig bestaan te bieden, dan zijn er helemaal geen dier-tribunalen nodig. Medelijden kan wel in een plicht worden omgezet, maar niet in een recht.

Artikelen in NRC-column.