Op de radio is deze weken een heel raar spotje te horen. Het maakt deel uit van een Sire-campagne. Je hoort een man de zegeningen van tolerantie verkondigen alsof hij een nieuwe witter dan wit tandpasta heeft ontdekt, terwijl zijn boodschap voortdurend onderbroken wordt door voorbijgangers die hem in verschillende dialecten begroeten: ‘Hé, buurman! Hoe gaat-ie?’ ‘Yo, maat! Alles kits?’ De punch line van de bekeerling: ‘Tolerantie, daar knapt heel Nederland van op!’ In het tv-spotje van dezelfde strekking dat ik op internet aantrof wordt tolerantie aanbevolen als een soort medicijn dat je zonder recept kunt ophalen bij de apotheek en dat ervoor zorgt dat je nieuwe mensen ontmoet, nieuwe gerechten kunt proeven en ineens voor allerlei exotische festiviteiten van bepaalde subculturen wordt uitgenodigd. Een wondermiddel!
Alle tolerantie is repressieve tolerantie.
Nog irritanter dan de infantiele toonzetting van deze campagne is het idee dat tolerantie een goedje is dat individuele burgers zichzelf kunnen toedienen, waardoor de maatschappij als geheel erop vooruit gaat. Dit is een spijtige misvatting. Tolerantie (synoniem voor verdraagzaamheid) kan niet los worden gezien van macht. Veel machtelozen verdragen ongemak en ellende die hun wordt aangedaan door degenen die boven hen gesteld zijn. Je zou kunnen zeggen dat de zwakkeren de macht van de sterkeren tolereren, maar dat is niet wat gewoonlijk onder tolerantie wordt verstaan. De zwakken tolereren de sterken omdat zij niet in opstand durven te komen – zij kunnen niet anders dan lijdzaamheid betrachten. Er wordt pas over tolerantie gesproken, wanneer de machthebbers zich coulant betonen tegenover degenen met minder macht, kortom wanneer er überhaupt een keus bestaat tussen onderdrukken of de teugels laten vieren. In wezen is alle tolerantie repressieve tolerantie.
De machtsdimensie is cruciaal. Ouders kunnen zich meer of minder tolerant opstellen tegenover hun kinderen (‘Nou, vooruit, je mag een cavia’), leraren tegenover leerlingen, chefs tegenover werknemers (‘Je bent te laat, Jansen! Ik zal het voor deze keer door de vingers zien’), maar burgers kunnen geen tolerante houding tegenover elkaar innemen, want ze verkeren formeel gesproken op gelijke voet. Het idee dat ik me tolerant zou moeten opstellen tegenover de godsdienstoefeningen van mijn overbuurman is even absurd als dat hij mijn gebrek aan godsdienstoefeningen zou moeten tolereren. Het hele begrip is niet van toepassing, want ik heb niets over hem te zeggen en hij niet over mij. Intussen kan ik het mijne en hij het zijne ervan denken en zullen we elkaar ongetwijfeld dwaallichten vinden, mocht het tot een serieuze gedachtenwisseling komen. Wat niet zal gebeuren, want bij zulke fundamentele tegenstellingen is het raadzaam het contact oppervlakkig te houden.
Tolerantie is relevant, wanneer het gaat over de macht van de staat ten opzichte van de burgers, en heeft vooral te maken met de waarborg van de rechten van minderheden en van individuele vrijheden. Tolerantie moet ervoor zorgen dat de staat geen ketters ombrengt en geen critici of sceptici monddood maakt. Tolerantie is daarmee een van de pijlers van de democratie.
In de Sire-campagne wordt tolerantie van een bepaald soort meerderheidsburger voor een kennelijk afwijkende soort minderheidsburger als recept aangeprezen voor een aangenamer Nederland. Maar vrije en gelijke burgers hebben dat begrip niet nodig in hun onderlinge betrekkingen. Beleefdheid volstaat. Niemand hoeft zich te verdiepen in de enorme contingenten medeburgers wier opvattingen, gewoontes, levensstijl of voorliefdes hem tegenstaan. Zelf veroordeel ik om wat willekeurige voorbeelden te noemen het ophokken van moslima’s, de tatoeagecultus en spiritualiteitszweef. Veroordelen getuigt niet van tolerantie en echt gezellig is het ook niet, maar het kan wel op een beleefde manier gebeuren.