Spring naar inhoud


Navelstaren

Joris van Casteren: De man die 2 ½ jaar dood lag. Berichten uit het nieuwe Nederland. Prometheus. 260 blz. E

Milo Anstadt: Is Nederland veranderd? Essays. Contact. 175 blz. E 17,90

Herman Pleij: De herontdekking van Nederland. Over vaderlandse mentaliteiten en rituelen. Prometheus. 312 blz. E 18,95

Navelstaren hoort bij deze tijd. Op het persoonlijke vlak checken mensen regelmatig of hun leven nog wel spoort met hun idealen en ambities. Zo niet, dan nemen ze geheel volgens de doctrine van de zelfontplooiing maatregelen: carrièreswitch, diëten, make me over, echtscheiding. Ook het maatschappelijk leven wordt veelvuldig tegen het licht gehouden door journalisten, politici en cultuurcritici met als achtergrondvraag: Hoe zijn wij, en is dat anders dan vroeger? De recente waarden- en normendiscussie is een typisch voorbeeld van deze populaire vorm van zelfreflectie.

Het draait om identiteit. Het thema Nederland (als land) of Nederlanders (als volk) mag zich daarbij in een algemeen gedeelde fascinatie verheugen, misschien wel als reactie op allerlei globaliseringstendensen en uit tegenzin in Europa. Je kunt er in ieder geval alle kanten mee op. In de drie besproken boeken is het woord ‘Nederland’ op de omslag eigenlijk het enige wat ze gemeenschappelijk hebben.

Journalist Joris van Casteren bundelde in zijn boek De man die 2 ½ jaar dood lag reportages die hij schreef in De Groene en Vrij Nederland. De ondertitel Berichten uit het nieuwe Nederland dekt precies de lading: een kaleidoscopisch geheel van moderne dingen waar mensen zoal mee bezig zijn, variërend van taalbuddie spelen voor moslims, het motorrijdergevoel, het uitzetten van otters in otterleefgebieden, tot particuliere beveiliging op station Lelylaan. In het titelverhaal onderzoekt de schrijver wat er vooraf ging aan de vondst van Ton Zuur, verworpene der aarde, die 2 ½ jaar dood in zijn woning lag. Van Casteren reconstrueert de toedracht in gesprekken met Zuurs zuster, zijn zwager en een aantal buren. Ook komen hulpverleners, artsen en Riagg-vertegenwoordigers aan het woord, die eventueel deze treurigheid hadden kunnen voorkomen. De ingehouden, vooral registrerende toon van de schrijver laat effectief en schrijnend zien dat dit de prijs is van individuele vrijheid. Zo gaat het en het kan niet anders. Het zijn interessante, knap geschreven reportages die fragmenten van de ziel der natie in kaart brengen. De specifiekheid van de observaties is de kracht van de bundel, maar ik miste een concluderend of desnoods abstraherend kader. Een probleem van reportages is dat het genre hoe dan ook beter tot z’n recht komt in de actualiteit van een fladderend weekblad dan in de tombe van een boek.

In de essaybundel Is Nederland veranderd? houdt Milo Anstadt zich, naast diverse uitweidingen over het jodendom, bezig met de maatschappelijke onrust en onvrede van de laatste jaren in Nederland. Lees: Fortuyn en alles wat daarmee samenhangt. Die hele rage vond hij verwerpelijk, maar hij voegt verder niets toe aan de maar al te bekende PvdA-visie van geen olie op het vuur gooien. Anstadt is een humanist met cultuur-pessimistische neigingen. Hij stoort zich aan de infantiele driftmatigheid van moderne burgers, die behalve mateloos consumeren, onmiddellijk klaar staan om hun rechten op te eisen, maar van verantwoordelijkheid en plichten niets willen weten. De bundel bestrijkt vele actuele thema’s, multiculturaliteit, de staat Israël, de taak van de publieke omroep, de pernicieuze alomtegenwoordigheid van reclame, en Anstadt geeft onverminderd blijk van linkse weldenkendheid. Ook wijst hij erop dat veel problemen ‘voorlopig onoplosbaar’ zijn en dat de mens moet leren leven met onvolmaaktheid. Ware woorden, maar geen standpunt waar je van opkijkt.

Dan pakt Herman Pleij het in zijn bundel De herontdekking van Nederland een stuk aansprekender aan. Bij hem een prettige mix van generalisatie en specificiteit en hij gaat geen boude uitspraken uit de weg. Pleij, hoogleraar Middeleeuwse letterkunde, geldt zo langzamerhand als dé deskundige op het gebied van de Nederlandse volksaard. Als analyst van actualiteiten en moderne cultuuruitingen is hij een graag geziene gast op radio en tv. En terecht, want wat een spreker is die man! Hij formuleert even majestueus doorgolvend als het water van de grote rivieren zelf, en wat hij te zeggen heeft is nog boeiend bovendien. Het moet een genot voor studenten zijn om college van hem te volgen.

De herontdekking van Nederland is een heruitgave van (bewerkte stukken uit) de bundels Het Nederlandse onbehagen, Hollands welbehagen en Tegen de barbarij, aangevuld met een aantal nieuwe stukken. Niet aangegeven wordt wat oud en nieuw is, wat voor de ingevoerde lezer wel een bezwaar is, want het boek is nogal dik en om redenen van tijdsbesparing zou je van tevoren graag weten wat je zou kunnen overslaan omdat je het al eens eerder hebt gelezen.

Dan toch maar op eigen kracht detecteren wat er nieuw is. Dat viel nog niet mee, want dit boek is gewoon meer van hetzelfde. Bespiegelingen over identiteit, zinloos geweld, televisie, emoties, de Oranje-folklore, het nationaal erfgoed en hoe dat laatste (niet) in stand wordt gehouden, dit alles geanalyseerd vanuit het kader Nederland-polderland-gedoogland. De fysieke verschijningsvorm van een land bepaalt zijn cultuur. Telkens weer laat Pleij zien hoe de typisch Nederlandse horizontale overlegstructuur, met zijn nadruk op compromissen en neuzen die dezelfde kant op moeten wijzen, diep geworteld is in de laatmiddeleeuwse stadscultuur. Alles erop gericht om de zompige moerasdelta aan het water te onttrekken.

De combinatie van self supporting zijn, solidariteit met de gemeenschap (de dijken mogen niet breken!) en afkeer van hoge pieten vindt Pleij de kern van het typisch Nederlandse. We zijn hier behoorlijk conformistisch met ons allen, we vinden dat mensen zich niet moeten aanstellen, maar ‘gewoon’ moeten doen en dus bouwen we geen protserige monumenten en veronachtzamen we de helden en mythische gebeurtenissen uit het verleden. Soberheid (botheid) en een obsessieve ordeningsdrang (regelzucht) kenmerken zowel dagelijkse omgangsvormen als de wijze van opereren op bestuurlijk niveau.

Het voortdurende praten en met elkaar overleggen heet het poldermodel en Pleij bezingt er uitgebreid de lof van. Zo’n tolerante, anti-autoritaire sfeer vormt natuurlijk een perfecte voedingsbodem voor de gedoogcultuur (ook eeuwenoud). Als er iets typisch Nederlands is, en moeilijk om aan buitenlanders uit te leggen, dan is het wel de gedoogcultuur. Ziehier de regels, tot in de fijnste mazen doorgeëxerceerd tot iedereen het er mee eens is; en ziedaar de gedoogzones, waar autoriteiten een oogje dichtknijpen omdat de boog niet altijd gespannen kan zijn.

Leuk om te lezen allemaal, en zeker ook behartigenswaardig, al ontwikkelde ik onder het lezen toch een lichte voorkeur voor Pleij de spreker boven Pleij de schrijver. Op den duur begint hij te orgelen. Al die bijvoeglijke naamwoorden en retorische redundantie – daar had wel wat in geschrapt kunnen worden.

Eigenlijk was ik het steeds wel eens met zijn analyses. Op een ding na, wanneer hij zich in het stuk ‘Nieuwe burgerlijkheid in oude zakken’ ineens over overspel begint op te winden. Hij ergert zich wild aan de nieuwe fatsoensrakkerij, die onder meer tot uiting komt in moralistische praatjes in de media over de gevaren van vrije seks, en hij spreekt schande van het feit dat volgens een landelijke enquête overspel inmiddels tot de meest verfoeide gedragsvormen behoort. En dat terwijl 25 jaar geleden overspel voor progressiviteit stond! In de jaren zeventig vond iedereen dat het ‘moest kunnen’ en nu is het ineens voorbij met de publieke appreciatie, jammert Pleij. En voort dendert hij weer over avontuur, moed en echte, zinderende liefde.

Het is daarom zo’n merkwaardige passage, omdat die geheel in tegenspraak is met zijn eigen theorie van de gedoogcultuur. Voor beoefening van de edele kunst van het overspel is een ferme afwijzing van hogerhand juist noodzakelijk. Het ligt nogal voor de hand dat mensen in een enquête overspel als verwerpelijk kwalificeren. Het zou een mooie boel worden, als ze dat níet zouden doen. Maar hoeveel van deze geënquêteerden stemmen mening en gedrag op elkaar af? En hoeveel mensen nemen de moeite om eerlijk te zijn tegen een of andere interviewer over een eventuele discrepantie tussen woord en daad? Nee, de teloorgang van het overspel lijkt me zo ongeveer het laatste waar Pleij zich zorgen om moet maken. Die hypocrisie staat nog echt fier overeind.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan