Spring naar inhoud


Talentenjacht

Beatrijs Ritsema

Er zijn ouders die zich geen grotere kick kunnen voorstellen dan hun ogenstrelende kleuter in een kakelbonte outfit in de Wehkamp-catalogus aan te treffen. Zij leuren met hun kind bij de modellenbureaus. Er zijn andere ouders die hun kind op een speciaal schooltje voor hoogbegaafde kleuters geplaatst proberen te krijgen – althans in Amerika, in Nederland zal een dergelijke instelling wel niet bestaan. Het is moeilijk te bepalen wat erger is: een opgepoetste kleuter die door mama naar voren wordt geduwd (lach eens naar die mevrouw!) of het in het kleinste handschrift volgeschreven een-pagina-aanmeldingsformulier met bewijzen van de voorlijkheid van de kleine. Misschien is een carriere als fotomodel van de twee kwaden nog de minste. Daar houdt het kind tenminste een aardige spaarrekening over voor later, mits de ouders de verdiensten niet voor hun eigen gerief aanwenden.

Het speuren naar talent in zijn vroegste stadium heeft iets van het uit de aarde trekken van een klein plantje om te kijken of de worteltjes wel goed groeien. Het gebeurt eerder in tijden van economische of culturele malaise dan in een hoogconjunctuur. Toen de Amerikanen ineens merkten dat ze een wetenschappelijke achterstand hadden opgelopen bij de lancering van de eerste Spoetnik, was een van de reacties dat het reservoir aan talent niet effectief genoeg benut werd. Allerlei speciale onderwijsinstellingen werden opgericht. Ook nu weer gebeurt dat, omdat ze bang zijn door de Japanners overvleugeld te worden. Onderwijzers staan op de uitkijk om hoogbegaafdheid te detecteren waar het zich voordoet en ouders worden aangemoedigd talentvolle kinderen mee te laten dingen naar een plaatsje in een stimulusrijke omgeving. Maar uiteindelijk komt het toch altijd neer op het afnemen van een intelligentietest. De voorbeelden van slimheid die de ouders zo gedetailleerd en beeldend hadden opgeschreven worden nauwelijks in de overwegingen betrokken; het gaat om een score van minimaal het 98ste percentiel op een aan jonge kinderen aangepaste I.Q.-test (dat wil zeggen 98 procent van hun leeftijdgenoten moet het slechter doen op de bewuste test).

Het probleem met intelligentie is dat in het algemeen geldt dat iemand die er veel van heeft beter geoutilleerd is voor het leven heeft dan iemand die er weinig van heeft (idem met een aantrekkelijk uiterlijk), maar dat de regel voor de hoogste regionen van intelligentie en uiterlijk schoon niet opgaat. Het is eigenlijk een statistische kwestie: er zijn eenvoudig te weinig mensen in de bewuste categorieën om de algemene voorspelling van hoe meer hoe beter te laten uitkomen. Als het wel zo zou zijn, zou het leven ook wel erg voorspelbaar worden. Een superieure I.Q.-score heeft misschien zelfs wel minder voorspellende waarde voor het criterium 'slagen in het leven' dan een meer reguliere boven-het-gemiddelde-score. Niet voor niets bestaat de vereniging Mensa (I.Q.-ondergrens om toegelaten te worden 145 dacht ik) voor een niet onaanzienlijk deel uit mensen die maatschappelijk uiterst bescheiden functies bekleden.

Maar als die mensen in hun jeugd een speciaal parcours voor superbegaafden hadden doorlopen, waren ze wel beter terecht gekomen? Misschien, misschien ook niet. Ik denk eigenlijk van niet. Het zuivere I.Q., in onderscheid van de per definitie ongrijpbare intelligentie, legt zo weinig gewicht in de schaal voor maatschappelijk en persoonlijk succes dat je het net zo goed kunt verwaarlozen. Einstein was een dubbele uitzondering. Niet alleen onderscheidde hij zich van zijn collega-wetenschappers, omdat hij slimmer en begaafder was, hij onderscheidde zich ook binnen de groep van superbegaafde tijdgenoten (de twee procent met een I.Q. van boven de 150 die zich in elke populatie bevindt) omdat hij wél iets substantieels bijdroeg aan de cultuur, namelijk de relativiteitstheorie, en de meesten van hen geen bijzondere sporen hebben nagelaten. Een hoog I.Q. is mooi meegenomen, maar het is alleen maar potentie en geen enkele garantie.

Het is eigenlijk te belachelijk voor woorden dat er nog steeds van sollicitanten ook voor hogere functies gevraagd wordt om een intelligentietest in te vullen. Die mensen hebben de een of andere opleiding achter de rug en het feit dat ze die met succes afgesloten hebben zegt al voldoende. Maar nee, ze moeten dan zo nodig drie uur lang kubusjes vouwen, reeksen afmaken en analogieën completeren om op een score vastgepind te kunnen worden. Terwijl iemand die op modaal blijft hangen over genoeg eigenschappen kan beschikken om van alles te compenseren.

Er bestaat weinig verzet tegen psychologische tests, wat begrijpelijk is want wie zich niet coöperatief opstelt, kan het baantje wel vergeten. De waarde van een psychologische test als diagnostisch instrument is duidelijk en daar is ook niet zoveel mis mee (de adviezen die zo'n test genereert kunnen altijd nog in de wind geslagen worden); bezwaarlijk wordt het wanneer tests, vooral I.Q.-tests als screeningsmethode worden gebruikt. Kinderen, kleine en grote, worden toch al zo veel en zo routinematig beklopt, nagekeken, tegen het licht gehouden, afgezet tegen het gemiddelde, kortom uitgesorteerd om ze in op maat gesneden hokjes te kunnen plaatsen.

Consultatiebureaus, schoolrapporten, Cito-toetsen, examens zijn nuttig, belangrijk en kennelijk onmisbaar. Afwijkingen, zowel in ongunstige als in gunstige zin, moeten naar behoren opgevangen worden. Toch heeft dat vigilante iets akeligs, omdat alles wat die kinderen doen of nalaten bijdraagt tot de een of andere beoordeling waar dan ook werk van gemaakt dient te worden, terwijl je het kind ook met rust zou kunnen laten, zolang het geen tekenen van onbehagen vertoont. De vroegtijdige afvoer naar een schooltje voor getalenteerden roept een heel bouwwerk van beloftes en verwachtingen voor de toekomst op. Er wordt een ingenieus traject ontworpen vol creatieve en intellectuele uitdagingen, maar waar het heen leidt is even onzeker als bij een huis, tuin en keuken school-loopbaan. Het beklemmende van dat op voorhand schiften en zeven (alles in het belang van het kind, opdat het zich maar niet verveelt) is de voortdurende oplettendheid die geboden is. Verwaarloosd worden is erg, maar scrupuleus in de gaten worden gehouden en opgekweekt in de richting van glorieuze perspectieven lijkt me evenmin een pretje.

Artikelen in NRC-column.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan