Spring naar inhoud


Sylvia Plath en Ted Hughes

The Silent Woman

Sylvia Plath & Ted Hughes

door Janet Malcolm

Uitgever Alfred A. Knopf, 208 p., $ 23

Sinds Sylvia Plath's dood in 1963 zijn er maar liefst vijf biografieën over haar verschenen. Het raadsel van deze dichteres die op haar dertigste zelfmoord pleegde door haar hoofd in de oven te leggen en de gaskraan open te zetten, nadat ze eerst brood en melk had neergezet voor haar slapende kinderen, blijft literatuurwetenschappers (en het publiek) mateloos fascineren. De ingrediënten van haar korte en bewogen leven zijn genoegzaam bekend, toch kan zij niet met rust gelaten worden in het literaire pantheon waarin ze inmiddels in opgenomen. Het is deze niet-aflatende bemoeienis die het onderwerp vormt van Janet Malcolms The Silent Woman, een boek dat de Sylvia Plath-mythe als aanleiding neemt voor een diepgaande beschouwing over het verschijnsel biografie.

Janet Malcolm is geïnteresseerd in de relatie tussen de journalist en zijn object. Voor journalist kan ook biograaf of literatuurwetenschapper gelezen worden – iedereen die zich professioneel en publicerenderwijs met andermans leven bezighoudt. Eerder schreef zij onder andere The Journalist and the Murderer, een analyse van de betrekkingen die Joe McGinniss onderhield met Jeffrey McDonald, de man die ervan beschuldigd werd zijn gezin op gruwelijke wijze vermoord te hebben. Malcolm op haar beurt beschuldigde McGinniss van onfatsoenlijk handelen: terwijl hij McDonald (die volhield onschuldig te zijn) met stroop smeerde en hem naar de mond praatte, schreef hij een boek (Fatal Vision), waarin McDonald wel degelijk uiteindelijk als een psychopathische moordenaar werd afgeschilderd. Hoe ver mag je gaan in bedrog en het maskeren van je intenties om je doel als journalist te bereiken, vroeg Malcolm zich af.

Een pikante bijkomstigheid van deze ruzie met Joe McGinniss was dat ook Malcolm zelf in een soortgelijke affaire verwikkeld raakte. De ex-beheerder van de Freud-archieven, Jeffrey Masson, spande haar een proces aan, vanwege het verdraaien en verzinnen van citaten. Malcolm was in dezelfde kuil gevallen als McGinniss. Haar antipathie tegenover deze praatzieke megalomaan verbergend, schreef ze een onbarmhartig portret van hem, waardoor hij volkomen werd verrast. Een onverkwikkelijke juridische procedure nam een aanvang (de zaak sleept al bijna tien jaar) en het einde is nog niet in zicht, want weliswaar werd Malcolm bij de laatste zitting inderdaad schuldig bevonden aan het verzinnen van citaten (hij ontkent dat hij bepaalde dingen gezegd heeft, zij heeft de woorden niet paraat op cassettebandjes), maar de stemmen van de jury staakten op het punt van de schadevergoeding (Masson eist 10 miljoen dollar). Alles moet dus weer opnieuw.

Deze voorgeschiedenis maakt duidelijk welke thema's Janet Malcolm in beslag nemen: de ethiek van de journalist, het spanningsveld tussen de waarheid en mooi schrijven, de onmogelijkheid van objectiviteit, machtsverhoudingen tussen de schrijver en zijn object. Mooier illustratiemateriaal dan de Sylvia Plathologie van de afgelopen drie decennia valt er nauwelijks te bedenken voor wie zich over deze thema's wil buigen. De Plath-vorsers vormen

een wereldje op zichzelf. Malcolm vergelijkt het met een bedompt zaaltje in een casino, waar verschillende spelers aan verschillende tafeltjes zitten, verslaafd aan het spel en de inzet. Soms verdwijnt er eentje, vaker komt er iemand bij (zoals zijzelf ook toegetreden is tot de orde), maar veroordeeld tot een eeuwig verblijf in de speelzaal zijn haar familieleden en vrienden en de personen die haar nalatenschap beheren: Plath's echtgenoot Ted Hughes en diens zuster Olwyn.

Het is altijd hommeles in het casino, want niemand heeft waardering voor elkaar. Het enige wat de vorsers bindt is hun afkeer van de Plath-erflaters Hughes & Hughes, omdat elke biograaf ruzie met hen heeft gekregen en elke samenwerking op een ramp is uitgelopen.

De belangrijkste controverse in de Plath-receptie geldt de bemoeienis vanuit de feministische literatuurwetenschap. In de maanden voor haar dood schreef Plath in een koortsachtige trance de gedichten die later onder de titel Ariel verschenen. Deze bundel werd alom bejubeld door de critici. Plath werd ingelijfd bij de groten onder de dichters en haar zelfmoord kreeg een nog tragischer dimensie. De vraag naar het waarom van haar zelfmoord werd al snel van een feministisch antwoord voorzien: Plath was enkele maanden daarvoor na zes jaar huwelijk door haar echtgenoot, de minstens even talentvolle dichter Ted Hughes, verlaten voor een andere vrouw. Hughes zou haar niet naar waarde hebben geschat en haar aan de kant hebben gezet, toen hij op haar uitgekeken was. Bovendien ontpopte hij zich later als iemand die haar dagboeken en brieven censureerde, voordat hij ze liet publiceren om zichzelf schoon te wassen. De mythe van Sylvia Plath als onderdrukte, door haar man tot zelfmoord gedreven dichteres die nog zoveel meer had kunnen creëren was geboren.

De verhouding tussen nabestaanden en biografen is altijd al ongemakkelijk, maar in het geval van Sylvia Plath liep het elke keer wel heel spectaculair mis. Een van de meer recentere biografieën, die van Anne Stevenson getiteld Bitter Fame, leek aanvankelijk op eerherstel voor het Hughes-kamp af te koersen. Waarom was de myhte van Ted Hughes als bad guy zo hardnekkig door de jaren heen? Niet alleen omdat hij zich zo weinig coöperatief opstelt – hij heeft zich bijvoorbeeld nog nooit laten interviewen en liet de meeste besognes over aan zijn zuster Olwyn. Ook Malcolm krijgt hem niet te spreken – wel verlaagt ze zich, zoals ze schaamtevol opbiecht, tot het rondloeren in zijn tuin op het Engelse platteland, terwijl hij niet thuis is. Maar belangrijker dan zijn ontoegankelijkheid is, zoals Malcolm scherpzinnig vaststelt, dat 'het plezier om kwaad te horen spreken over de doden niet te verwaarlozen is, maar dat dit plezier verbleekt bij het horen van kwaad over de levenden.'

Een van de meest giftige anekdotes op dit gebied is het verhaal dat Assia Wevill (Hughes' vriendin die jaren later bij wijze van gruwelijke echo op identieke wijze zelfmoord pleegde – deze keer met hun beider kind en al) op de avond van Sylvia's begrafenis een feestje met bongodrummers voor Ted organiseerde in Plath's flat om hem een beetje op te monteren. Het verhaal was afkomstig van Plath's benedenbuurman en onder dreiging van Hughes met een libelproces, moest hij het intrekken, maar het kwaad was geschied, zoals ook uit deze recensie alweer blijkt. Iets wat

gezegd is, kan niet meer ongezegd worden.

Er valt geen biografie van Plath te schrijven zonder haar naasten erbij te betrekken. Het punt is dat deze naasten zowat allemaal nog leven, zelfs Plath's moeder Aurelia, die in de tachtig is en hulpbehoevend in een verzorgingstehuis zit. Al deze mensen worden door de biograaf gecast in een bepaalde rol ten opzichte van Plath en worden daardoor behandeld alsof ze zelf ook dood zijn.

Anne Stevenson zou het anders aanpakken. Haar biografie zou in samenwerking met het Hughes-kamp geschreven worden (toegang tot alle documenten!) en de andere kant van Plath laten zien, de duistere, onaangename zijde, haar meedogenloosheid, haar egocentrisme en haar geëxalteerdheid. Niet alleen Plath in de rol van bad girl, maar ook haar gepassioneerdheid en ambitie, haar energie en haar kunstenaarschap. Natuurlijk moest dit mislukken. Niet alleen kreeg Stevenson alsnog gaandeweg de rit ruzie met Olwyn, die niets kon laten passeren en van elke alinea een erezaak maakte – toen het boek na veel vertraging eindelijk verscheen, viel de hele Plath-gemeenschap over haar heen omdat zij aan de leiband van Hughes had gelopen en Plath in diskrediet had gebracht. De meest verschrikkelijke recensies vielen haar ten deel.

Dit publieke fiasco wekte de interesse van Malcolm, die Stevenson vanuit de verte kende uit haar studententijd in de jaren vijftig en haar (ook dichteres geworden, zij het niet van topniveau) op een afstand altijd bewonderd had. Voor Malcolm was deze vage, persoonlijke band de aanleiding om zich te gaan bemoeien met het Plath-syndicaat en de donkere speelzaal te betreden. Niemand die zich met Sylvia Plath bezighoudt kan vasthouden aan zijn onbevangenheid. Daarvoor zijn de tegenstellingen binnen de gemeenschap te scherp, de meningen te uitgesproken, niet alleen onder de vorsers maar ook onder de herinneraars, de mensen die haar gekend hebben en hun verhalen op schrift stelden in de vorm van memoires of hun verhalen tientallen malen verteld hebben aan journalisten en wetenschappers.

Janet Malcolms relaas van haar rondgang langs de kopstukken van de Plath-kunde heeft wel iets van een meta-detective. Het is meta, omdat ze niet erop uit is het definitieve woord over Sylvia Plath op te schrijven, al verrijst voor de lezer wel, bijna als een toegift, een alleszins samenhangend beeld van Plath. Het gaat Malcolm om de vraag waarom al die biografieën mislukt zijn, wat de motieven waren van de vorsers om bepaalde aspecten te benadrukken, wat de belangen van de erflaters waren, hoe de strijd op diverse fronten (via recensies, via ingezonden brieven aan beide kanten van de oceaan, via gerechtelijke procedures) uitgevochten werd.

Ook deze vragen kunnen niet op een definitieve manier beantwoord worden, dat zou een onmenselijk soort objectivisme vereisen, en Malcolm werd natuurlijk, zodra ze de speelzaal betrad, medespeler en belanghebbende, al was het maar omdat ze haar agenda had. Ze windt ook geen doekjes om haar partijdigheid: ze is op de hand van Ted Hughes, c.q. Olwyn Hughes. Het belangrijkste wat ze ten faveure van Ted heeft te zeggen is dat hij, in tegenstelling tot de mythe die hem als een benepen censuurpleger afschildert, veel ruimhartiger is geweest in het voor publikatie vrijgeven van

dagboeken en brieven dan de gewoonte is onder nabestaanden. Ze vergelijkt de gepubliceerde versies met de oorspronkelijke manuscripten en stelt keer op keer vast hoe weinig Hughes zichzelf gespaard heeft. Dit pleit voor hem. Anderzijds blijft Hughes' houding ambigu. Hij heeft al die teksten vrijgegeven, maar kankert gedurig op professoren en doctoraalstudenten in de Engelse letterkunde die in werkgroepen of op congressen zijn huwelijk met Plath onder een vergrootglas leggen en uit elkaar pikken. Het gaat maar door, er komt geen einde aan, iedereen interpreteert het werk met het leven in de hand en tot zijn dood blijft hij vastgeklonken aan de vrouw die hij ooit verliet. Deze aantasting van de privacy is als een gevangenis voor Hughes. Sylvia is dood en hij kreeg levenslang.

Niet al zijn gevechten hebben evenveel belang. Zijn meest recente actie bijvoorbeeld tegen de biograaf Jacqueline Rose heeft iets potsierlijks, wanneer hij zich opwindt over haar interpretatie van het gedicht 'The Rabbit Catcher'. Geheel in de traditie van het feministisch deconstructionisme ziet zij er een fantasie van androgynie en biseksualiteit in. Dat iemand zou twijfelen aan Plath's seksuele identiteit vat Hughes op als een affront en hij spreekt bewogen (in een brief naar de TLS) over wat voor effect dit wel niet op zijn kinderen moet hebben (allebei intussen in de dertig).

Privacyproblemen en ruzie met libbers (zoals het Hughes-kamp de feministische Plath-vorsers noemt) ten spijt heeft ook Ted Hughes z'n voordeeltjes genoten, zoals Malcolm laat zien. Toen hij begin jaren zeventig geld nodig had voor de financiering van zijn derde (!) huis, besloot hij The Bell Jar op de Amerikaanse markt te laten verschijnen. In deze autobiografische roman, oorspronkelijk onder pseudoniem geschreven, geeft Plath onder andere een ontluisterend beeld van de verhouding met haar moeder. Aurelia Plath, die hierdoor zeer gekwetst was, vroeg Hughes om toestemming tot publikatie van Letters Home, de manisch-opgewekte brieven die Sylvia vanuit college en later vanuit Engeland naar haar moeder schreef. Maar deze poging ter correctie van het beeld van de moeder-dochter verhouding bevestigde bij de vorsers alleen maar het idee dat er iets grondig mis zat tussen die twee. De wolven werden steeds hongeriger en ook publikatie van de Journals was niet meer voldoende (want gecensureerd).

Geld blijkt trouwens bij veel van de spelers op kritieke momenten een doorslaggevende rol vervuld te hebben. Anne Stevenson zou eerst alleen een monografie schrijven in een Penguinserie over moderne schrijfsters. Op uitnodiging van Olwyn Hughes zwichtte ze voor het aanbod tot een echte biografie – het aantrekkelijke voorschot van twee gerenommeerde uitgevers (een Engelse en een Amerikaanse) kon ze als dichteres in niet al te goede doen wel gebruiken. In het laatste stadium van dit project, toen de relatie met Olwyn volkomen verziekt was en ze niet meer achter haar tekst stond, kon ze het boek niet meer terugtrekken, want ze zou het voorschot nooit kunnen terugbetalen. Een van Plath's vriendinnen, Clarissa Roche, geeft op de vraag waarom ze meewerkte aan een bundel Plath-herinneringen, samengesteld door de biograaf Edward Butscher (een man waar iedereen op neerkeek omdat hij geen academicus was), als antwoord dat hij haar precies het bedrag bood dat ze nodig had om haar tapijt groen te verven.

Wat een gedoe, en een pijn en ruzies en narigheid en mensen die voor hun leven gebrouilleerd raken, allemaal ter ere van de biografie, een genre dat toch eigenlijk niet meer dan met voetnoten en literatuurverwijzingen versierde roddel is.

Met 'de' waarheid heeft het genre weinig te maken. Wie daarop uit is, stelt Malcolm, moet zich tot de fictie bepalen. Alleen in romans en gedichten wordt het ideaal van verslaggeving zonder tussenkomst volledig waargemaakt. Elk fictiewerk is een eerbetoon aan de waarheid en is in dat opzicht zo hard als steen. Elke zin van een non-fictiewerk, geschiedenis, (auto)biografie, journalistiek daarentegen staat open voor twijfel en wantrouwen en leent zich voor alternatieve scenario's.

The Silent Woman is een briljante reconstructie van de al dertig jaar bloeiende Plath-mythologie en het geeft recht aan de vele stemmen van Plath zelf. Ook iemand die nooit eerder iets van of over Plath heeft gelezen kan zich er zo door laten meeslepen, want Malcolm weet alle personages (onder wie veel dichters die er voortdurend met elkaar vandoor gaan, dan wel elkaar ontrouw zijn) en hun ideeën in een oogwenk tot leven te roepen. Ik heb nooit eerder zo'n interessante en spannende verhandeling over het genre biografie gelezen.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan