Spring naar inhoud


Chronologie

Beatrijs Ritsema

In een studiehuis zitten en dan geschiedenis moeten doen. Dat lijkt me voor een scholier toch wel een behoorlijke misère. De eenzaamheid. Het gebrek aan houvast. Maar toch vooral de sadistische opdracht om informatie op te sporen en te assembleren die allang door anderen is opgespoord en geassembleerd, namelijk door erkende historici. Een beetje slimme scholier beseft enerzijds dat hij erg weinig weet en anderzijds dat er efficiënte en minder efficiënte wegen zijn om iets te weten te komen. Een handzaam en overzichtelijk leerboek bestuderen kost natuurlijk een fractie van de tijd en moeite die gepaard gaat met ronddwalen in bibliotheken, surfen op het Internet en uit die baaierd van los zand zogenaamd kritisch iets relevants destilleren.

De onderwijsvernieuwers van de laatste dertig jaar hebben de bestaande vakken voorzien van steeds uitzinniger doelstellingen, met als resultaat dat ook de vroegere, meer bescheiden, doelstellingen niet meer gehaald worden. Dit gaat voor alle vakken op, maar ik beperk me nu even tot geschiedenis.

In de pre-mammoetwet-tijd kwam er geen noemenswaardige doelstelling te pas bij het vak geschiedenis. Men vond eenvoudig dat kinderen geschiedenisonderwijs behoorden te krijgen. Niet vanuit het oogpunt van vaardigheden aankweken, maar louter omdat het absurd zou zijn niets van geschiedenis te weten. Zoals het absurd is als iemand over zijn persoonlijke verleden zou zeggen: ik ben wel eens in Parijs geweest, maar ik weet niet meer of het op m'n zesde, mijn zestiende of mijn zesentwintigste was. Bij analogie is het idioot als mensen totaal onwetend zijn over de grote lijnen van hun eigen collectieve geschiedenis. Zo'n onwetendheid dehumaniseert mensen tot het niveau van een grazende koe, die van haar leven geen gedachte aan haar voorouders wijdt.

Het beschaafde idee van deelname aan het collectief geheugen – ik aarzel om het technokratische woord 'doelstelling' ervoor te gebruiken – is achtereenvolgens door onderwijsvernieuwers opgetuigd met leukheidseisen, de verplichting tot maatschappelijke relevantie en met de eis tot ontwikkeling van vaardigheden. Dit alles gericht op de vergroting van het inzicht in de geschiedenis. Jammer genoeg is tijdens deze lange weg naar meer inzicht iets elementairs verloren gegaan: de kennis van de chronologie zelf. Dit is nu blijkbaar zo'n nijpend probleem dat staatssecretaris Netelenbosch de feitenkennis opnieuw als expliciete doelstelling wil opvoeren, terwijl de trend jarenlang neerkwam op het aankweken van vaardigheden om informatie te kunnen lokaliseren en manipuleren.

Bronnenonderzoek en -vergelijking zijn bespottelijk hoge eisen om aan scholieren te stellen. Dit soort vaardigheden valt onder de categorie wetenschap bedrijven en wie eraan begint zonder gedegen basiskennis verzuipt in een betekenisloos moeras. Het kan nog zo leuk aangepakt worden met plaatjesboeken die wel museumcatalogi lijken (even duur ook), met thematische benaderingen en creatieve doe- en zoekopdrachten, het blijft uiteindelijk een postmoderne manier van kennisverwerving. In het postmodernisme overheerst de willekeur: niets is beter dan iets anders, alles is relatief. De ultieme consequentie van deze denkwijze is dat er van de geschiedenis niets te leren valt. Fouten in het verleden gemaakt, zullen altijd weer worden herhaald. Dus waarom zou je de moeite nemen de feiten te leren? Misschien is dat waar, maar tegelijk is het wel een heel cynische boodschap voor kinderen.

Geschiedenis als een verzameling verhalen over good guys en bad guys, verankerd in jaartallen en periodes, wekt een illusie van orde en urgentie, alsof er door de eeuwen heen vooruitgang is geboekt en fouten vermeden kunnen worden. Deze illusie is de verborgen agenda achter de eis van feitenkennis. De terugkeer van de jaartallen is alleen al belangrijk om een voor kinderen noodzakelijk minimumniveau van optimisme bij het vak geschiedenis in stand te kunnen houden. Dat de staatsecretaris dit erkent is een stapje vooruit, maar wat is er intussen een geld verspild aan overmatige leukheid en pretentieuze floddervaardigheden.

Artikelen in NRC-column.


Lage plafonds

Beatrijs Ritsema

Nieuwbouwwoningen horen bij het meest troosteloze wat Nederland te bieden heeft. Ik geloof niet dat er nog een ander land bestaat dat routinematig zijn inwoners afscheept met zulke onaantrekkelijke kippenhokken als hier te lande de gewoonte is sinds de naoorlogse wederopbouw. Golfplaathuisjes in Mexico City en plastic hutjes in New Delhi zijn natuurlijk ook geen pretje om in te wonen, maar die landen voeren het excuus van de armoede.

In Nederland bestaat er onder een klein deel van de bevolking een sterke aversie tegen nieuwbouw. Ze vluchten naar een oude boerderij op het platteland, ze blijven zitten in een oud huis op een huuretage die eigenlijk te klein is, ze kopen desnoods een krot om het eigenhandig op te knappen – tot allerlei offers zijn ze bereid, zolang ze maar niet in een nieuwbouwhuis hoeven. Maar de meeste mensen ontkomen niet aan een nieuwbouwhuis, omdat andere opties regelrecht onpraktisch of te duur zijn.

In de afgelopen Zaterdagbijlage van deze krant stond een treurig verhaal over het snelle tempo waarin nieuwbouw (van twintig, dertig jaar geleden) veroudert en alweer voor sloop in aanmerking komt, omdat een eindje verderop nieuwere, mooiere nieuwbouw verrijst. Het is toch om te huilen dat huizen die er nog maar zo kort staan tegen de vlakte moeten, omdat er anders leegstand komt met de bijbehorende verpaupering en verloedering. Waarom zijn er überhaupt dat soort huizen gebouwd, waaruit iedereen maakt dat hij wegkomt, zodra er zicht komt op iets beters?

Het ziet er trouwens niet eens naar uit dat die nieuwe nieuwbouw zoveel aangenamer zal zijn, omdat de belangrijkste makke van de naoorlogse woningbouw onverminderd van kracht blijft: lage plafonds.

Een laag plafond is afschuwelijk. Het geeft de bewoners een claustrofobisch gevoel. Hoe groot zo'n huis verder in oppervlakte ook mag zijn (drie slaapkamers, grote zolder, kelder, ruime tuin erbij), als de plafonds laag zijn, voel je je toch opgesloten. Elke keer als ik zo'n huis betreed, en er zijn er langzamerhand miljoenen van, word ik woedend over de beknibbeling die eruit spreekt, de nodeloze gierigheid en schraapzucht van de architecten of projectontwikkelaars om maar vooral geen centimetertje teveel de hoogte in te gaan. Of misschien zijn het wel richtlijnen van het ministerie om te besparen op stookkosten, dat kan ook. Ik weet niet wie er schuldig is, maar een plafond in de huiskamer op twee meter veertig (nog lager komt ook voor) is niets anders dan een pesterig memento mori. Blijkbaar moeten bewoners er voortdurend aan worden herinnerd dat ze eens in een doodskist terecht zullen komen.

Oude huizen (van voor de tweede wereldoorlog of van vorige eeuwen) hebben hoge plafonds van tenminste drie meter. De Berlagebuurt in Amsterdam Zuid heeft ze en niet voor niets geldt deze buurt als een van de meest gewilde locaties van het hele land. Het Plan Zuid zal binnenkort worden uitgebreid. Er komen nieuwe huizen bij, geheel in de geest van Berlage. De nieuwe huizenblokken zullen niet hoger worden dan de bestaande. Wel passen er volgens stedenbouwer H. Ebberink, zoals geïnterviewd in de Volkskrant, 'tegenwoordig zes woonlagen in, tegen vijf vroeger.'

Beter kan de degeneratie van het wonen in Nederland niet geïllustreerd worden. Schraap van elke verdieping vijftig centimeter af en presto: er verrijst gratis een extra etage om te gelde te maken. Dat worden dus ook van die kistkalfbehuizingen in Plan Zuid.

En dat terwijl de mensen die er moeten wonen steeds langer wonen. Nu al moeten achttienjarige jongens vaak hun hoofd buigen om niet tegen deurposten aan te stoten. Politici hoor je nogal eens zich bezorgd uitspreken over de energieverspillende, milieubedreigende mobiliteit van de Nederlander. Drie keer per jaar met vakantie, liefst per vliegtuig zo ver mogelijk weg. Maar als huizen erop gebouwd lijken om bewoners aan te zetten tot ontsnapping, dan kun je het de mensen niet kwalijk nemen dat ze inderdaad ontsnappen, zo vaak als maar mogelijk.

Artikelen in NRC-column.


Het diva-feminisme

Beatrijs Ritsema

Een jaar of twee geleden had het Amerikaanse blad Esquire een artikel over de opkomst van het do-me feminism als laatste stadium in de bevrijding van de vrouw. Je zou de term kunnen vertalen als diva-feminisme, een geneigdheid onder vrouwen om zich als (seks-)koningin op te stellen en mannen als lustobject tegemoet te treden en te gebruiken. Voor zover er al een theorie achter zat, kwam die neer op: een koekje van eigen deeg. Vrouwen kunnen even goed overheersen als mannen, zoiets.

Destijds vond ik het niet zo'n overtuigend artikel (Madonna figureerde erin met haar exhibitionistische koffietafelboek Sex), omdat ik er weinig in herkende uit mijn eigen omgeving, waar de strijd tussen de seksen doorgaans op redelijke basis wordt gevoerd met veel compromissen en vertoon van gelijkwaardigheid. Maar nu denk ik dat het diva-feminisme wel degelijk iets met de werkelijkheid te maken heeft.

Neem bijvoorbeeld het gedoe rond de naaktfoto's van Leonardo di Caprio, die het blad Playgirl wil publiceren. Titanic-ster Di Caprio heeft de harten van alle tienermeisjes gebroken en hangt als begeerlijke jongeling boven ieders bed. Dat is niets nieuws – Clark Gable hing er veertig jaar geleden ook. Nieuw is de gedachte dat de ster er naakt moet hangen. Van Clark Gable lijkt dat tamelijk onvoorstelbaar. Niet alleen bestond de Playgirl toen nog niet, de meisjes die in die tijd zwijmelden bij Clark Gable, hadden vermoedelijk genoeg aan zijn fluwelen ogen.

Di Caprio heeft er geen zin in en voert een proces om publicatie tegen te houden. Hij betreedt hiermee typisch vrouwelijk terrein (tal van vrouwelijke sterren gingen hem voor in het weghouden van naaktfoto's uit de publiciteit), maar zonder op de sympathie te hoeven rekenen, die vrouwen op dit punt wel ervaren. Met vrouwelijke naaktfoto's ligt het heel simpel: wie vrijwillig poseert kan daar forse bedragen voor toucheren. Bladen die zonder instemming van het object blote foto's publiceren, krijgen de wind van voren wegens privacyschending en vrouwonderdrukking. Di Caprio kan het niet over de boeg van degradatie-tot-lustobject gooien, want dan wordt hij uitgelachen. Hij is immers een man!

Kenmerkend voor het diva-feminisme is een ongegeneerde bereidheid zelf als seks-object te poseren en intussen mannen af te katten. Wie het daarbij moeten ontgelden zijn enerzijds de mannen die op de uitdaging ingaan, terwijl de vrouw hen helemaal niet wil (dit valt onder ongewenste intimiteiten), anderzijds degenen die niet op de uitdaging ingaan, terwijl de vrouw hen juist wel wil. Dit laatste is een voorbeeld van blauwtje lopen, maar wordt in conversaties gerangschikt onder typisch mannelijke slapte, dan wel angst voor commitment.

Het is opvallend hoeveel keiharde grappen over mannen er gemaakt worden door vrouwen in een gemengd gezelschap, dus waar de mannen gewoon bij staan. De meeste mannen bewaren dezer dagen veiligheidshalve hun seksistische observaties en commentaar voor als ze onder elkaar zijn, maar een vrouw kan rustig een snijdende opmerking maken over een man z'n potentie of z'n belachelijke uiterlijk en daarmee de lachers van beide seksen op haar hand krijgen. Geen man durft haar terecht te wijzen op grond van seksisme. Vrij baan voor de eigen lusten, maar als het erop aankomt, hangt achter in de kast altijd nog ergens een slachtofferjurkje, al dan niet voorzien van spermavlekken, zoals in het geval van Monica Lewinsky.

In het diva-feminisme is de vrouw onaantastbaar geworden. Zij heeft nu alle rechten van de man plus de oude slachtoffer-rechten van vroeger. Hollywood heeft het er maar moeilijk mee. In de romantische komedie One Fine Day met Michelle Pfeiffer en George Clooney (ook een hartebreker, maar ik hoef hem niet naakt te zien) moeten de ruziënde hoofdpersonen elkaar op het eind in de armen vallen, zoals het een goede Taming of the Shrew-variant betaamt. Letterlijke overgave van Michelle aan George is te ouderwets, dus wat gebeurt? De man valt sullig in slaap, terwijl de vrouw beschermend over hem waakt. Dat wordt niks met die twee, denkt de kijker.

Artikelen in NRC-column.


Heropvoeding

Beatrijs Ritsema

Doet de motivatie van een kunstenaar voor een bepaald onderwerp er iets toe of hebben de toeschouwers daar niets mee te maken? In het algemeen geldt, geloof ik, dat kunstkenners deze wel mogen analyseren, terwijl het lekenpubliek zich erbuiten moet houden. Neem bijvoorbeeld het onderwerp 'De Sabijnse maagdenroof', eeuwenlang zeer populair onder schilders die van een beetje actie op het doek houden. Ik heb er vaak voor gestaan in musea: weerloze, weelderige vrouwen die, de kleren al half van het lijf gescheurd, in onmogelijke bochten over paarden gedrapeerd liggen. Sommigen proberen zich te verstoppen, maar worden door baardige woestelingen overmeesterd. Natuurlijk probeerden deze schilders de mythe te verbeelden, maar tegelijk legden ze ook behoorlijk wat enthousiasme in hun picturale fantasie. Je kunt je niet aan de indruk onttrekken dat er wellust schuilt achter deze semi-verkrachtingstaferelen.

Die wellust zij hun gegund; van het lot van de mythische Sabijnse maagden ligt niemand meer wakker, wat ruimte schept voor het bewonderen van het coloriet, en het komt dan ook in niemands hoofd op (kunstkenner of niet) om de betreffende schilders motieven toe te schrijven als 'het publiek een spiegel voorhouden' of 'een maatschappelijk probleem aan de kaak stellen'. Merkwaardig genoeg gebeurt dit wel, zodra hetzelfde precaire onderwerp verkrachting in een moderne ambiance wordt verbeeld. Kunstenaar Ronald Ophuis schildert een padvinder die door een andere padvinder wordt verkracht en de kunstkenners buitelen over elkaar heen om hem een edel motief in de schoenen te schuiven: 'hij wil het seksueel geweld in de maatschappij op indringende wijze zichtbaar maken'(waarvoor? om het een halt toe te roepen?)

Zelf geloof ik daar niets van. Kunstenaars werken niet vanuit de postbus-51 gedachte. Ophuis schildert zo'n doek niet om ouders ervan te weerhouden hun kind op de padvinderij te doen, of om padvinders tot inkeer te brengen. Hij schildert dat omdat hij door geweld wordt gefascineerd en het misschien wel geil vindt. Dit is een volstrekt legitiem motief en zo oud als de geschiedenis van de kunst, maar een hedendaags cultuurfunctionaris die allerlei groepen te vriend moet houden, kan er niet echt lekker mee uit de voeten en is dus wel gedwongen het te ontkennen en door iets sociaal wenselijkers te vervangen. Wethouder Swart uit Enschede die het schilderij voor de gemeente had aangeschaft, kreeg vervolgens problemen met de Twentse scoutinggroepen en andere geschokten in de regio. Het onnozele publiek en de beledigde minderheid van padvinders ontwaarden helemaal geen edele motieven in het schilderij van Ophuis, alleen (kwaadaardige) wellust en daar zien ze de gemeenschapsgelden liever niet aan besteed.

Wethouder Swart verwacht de commotie tot bedaren te kunnen brengen door middel van goede gesprekken, maar hij verzwakt zijn positie door op voorhand al toe te geven dat het geen doek is om in een openbare ruimte op te hangen. Het moet in het gemeentelijk museum of in een galerie. Zouden de directeuren daarvan niet liever hun eigen aankoopbeleid bepalen in plaats van de particuliere hobby van de wethouder in hun gebouw gedumpt te krijgen?

Als een willekeurige museumdirecteur of galeriehouder een schilderij met verkrachte padvinders of met slachtoffers van seriemoordenaars aanschaft, kan niemand dat iets schelen. Maar als een wethouder hetzelfde doet, ontstaat er ongenoegen. Terecht, want een wethouder dient het belang van de gemeenschap, een amorfe massa met als enig punt van overeenkomst, zoals keer op keer blijkt, dat men niet gediend is van beelden van hurkende, plassende vrouwen, plasseksposters, of schilderijen van verkrachte padvinders. Men wil kortom geen openbare heropvoeding door middel van grensoverschrijdende kunst.

Wat wil de massa wel? Ik vermoed ruiterstandbeelden. Het onaanzienlijkste plantsoentje krijgt meteen allure met een ruiterstandbeeld, maar in deze tak van de beeldende kunst is geen enkele wethouder nog geïnteresseerd.

Artikelen in NRC-column.


Kinderproducten

Beatrijs Ritsema

De tentoonstelling in het Stedelijk Museum van kinderkunst, zoals die tot stand gekomen is in het pedagogische klimaat van Reggio Emilia, kreeg veel aandacht in de media, onder andere in het acht-uur-Journaal. Het interessante aan deze tentoonstelling is niet zozeer de inhoud ervan (de tekeningen, kleisels en andere neerslagen van projecten die te zien zijn), alswel het droge feit dat er überhaupt een tentoonstelling van kinderproducten gemaakt is. Een ander belangrijke element is het woord 'crèche' dat steeds opduikt in artikelen over deze tentoonstelling.

De boodschap is duidelijk: blijkbaar bestaan er crèches waar het potentieel van kinderen dusdanig wordt aangeboord, dat het resultaat van hun inspanningen een tijdelijk plaatsje verdient onder het dak van Kounellis, Koons en andere helden van de moderne kunst. Welke ouder zou hier niet door geïntrigeerd raken? De meesten brengen hun kind immers naar de crèche, terwijl ze geplaagd worden door een flintertje schuldgevoel. Is zo'n crèche nu echt wel het beste voor je kind, of is het toch in de eerste plaats een uitkomst voor jou als ouder met een baan of met andere bezigheden, waar je geen peuter bij kunt gebruiken? De tentoonstelling zet de crèche in een heel ander, veel weidser perspectief: niet dat van de bewaarplaats, maar van de doorleefde ontdekkingstocht – je brengt er een kwikzilverachtige peuter die tien dingen tegelijk wil doen naar toe, en een jaar later is hij of zij veranderd in een kleine Michelangelo die kwistig filosofische opmerkingen door de conversatie strooit.

Je zou als ouder je kind ernstig tekort doen, wil je hem dergelijke ontplooiingsmogelijkheden onthouden. Met een crèche à la Reggio Emilia bewijs je je kind een dienst, dus weg schuldgevoel! Het hoeft niet te verbazen dat het idee van de crèche als broeikas voor creativiteit een sterke aantrekkingskracht uitoefent op ouders die het beste met hun kinderen voor hebben, maar daar tegelijk niet zelf de hele tijd met hun neus bovenop willen zitten.

De tentoonstelling, die ik ook bezocht heb, stelt in zoverre teleur dat bijna alles overduidelijk door kinderen tussen de vier en zes is gemaakt. Dit verschuift de hele discussie over hoe je kinderen tegemoet zou moeten treden (door middel van materialen, onderwerpen, activiteiten) naar de categorie kleuters, die toch echt heel anders in elkaar zitten dan peuters van twee en drie.

Er waren trouwens wel degelijk mooie dingen te zien. Na een veertig (!) dagen durend project over de stenen wolven op het marktplein ter plekke hadden kinderen de meest schitterende wolven geboetseerd en in de oven gebakken. Aan de andere kant heeft de kleuterklas van mijn dochtertje laatst een project gedaan over het menselijk lichaam met als onderdeel skeletten tekenen. Aan de muur van de klas hingen 25 interpretaties van het menselijk skelet, de een nog expressiever en fantastischer dan de ander. Knip ze uit, plak ze op een kartonnetje, stel ze op tegenover een spiegel, hang er wat poëtische citaten van de kinderen naast en Rudi Fuchs had het ook prachtig gevonden. Wie de verbeelding van kleuters aanspreekt of hen zelf initiatieven laat nemen, zal enthousiasme en originele producten oogsten – dat is een wijze les van de pedagogen van Reggio Emilia.

Geldt dat dan ook niet voor crèches? Moet je niet zo vroeg mogelijk beginnen met inspirerende ontdekkingstochten? Ouders brengen inderdaad hun kind met minder schuldgevoel naar de crèche, naarmate er meer te doen is wat thuis niet kan. Breeduit verven met grote, druipende kwasten. Buiten raggen op driewielers. Kliederen met zand en water (in een goede crèche kan dat ook binnen). Veel verkleed-, bouw- en verstopmogelijkheden. Eigenlijk is alles goed, zolang ze zich maar niet met die niksige, door leidsters voorgestanste knutselwerkjes bezighouden. Ouders hebben daar ook de pest aan. Zij willen nu dat crèchewerkers hun kinderen leiden in de richting van artistiek verantwoorde, filosofisch onderbouwde producten. Produceren zullen we in deze maatschappij, al zijn we drie jaar oud en zitten we op de crèche.

Artikelen in NRC-column.


Ouderlijk gezag

Beatrijs Ritsema

De ideale scheiding ziet er als volgt uit: een van de twee ouders, laten we voor het gemak de vader nemen, pakt z'n boeltje bij elkaar, zoekt een appartement binnen een straal van twee kilometer van de ex-echtelijke woning en begint daar voor zichzelf. Er worden afspraken gemaakt over de hoeveelheid tijd die de kinderen bij hun vader zullen doorbrengen. Los daarvan hebben kinderen en vader onbeperkte telefoonrechten. Bovendien overleggen de ex-echtgenoten regelmatig over praktische en meer ideële zaken die de kinderen aangaan. Vakanties worden op elkaar afgestemd, er wordt over schoolkeuze gesproken, alsook over wat er wel en niet aangemoedigd wordt in de vrijetijdsbesteding. Voortdurend zetten de ouders hun wederzijdse antagonisme tussen haakjes ter wille van de kinderen.

Sinds 1 januari 1998 is deze ideale situatie verplicht gesteld. Beide ouders behouden nu bij een scheiding het volle ouderlijk gezag. Voor de meeste scheidenden zal deze wetswijziging weinig uitmaken. Uit hoeveel ruzie en ellende zo'n scheiding ook is voortgekomen, de meeste ouders houden hun verstand nog net genoeg bij elkaar om te beseffen dat hun kind behoefte heeft aan een moeder èn een vader en zij ondernemen dus geen poging om elkaar het ouderlijk gezag te bestrijden, al betekent dat niet dat het nieuwe gescheiden bestaan zo soepeltjes en harmonieus verloopt als hierboven geschetst. De wetswijziging is dan ook niet bedoeld voor deze groep, die met alle onvermijdelijke ergernis en aanvaringen de schade beperkt probeert te houden, maar voor de ongeveer 15 procent gescheidenen die ernstige problemen heeft met de omgangsregeling, meer in het bijzonder de sabotage daarvan. De actiegroep der Dwaze Vaders treedt op als spreekbuis van dit ongenoegen.

Het merkwaardige verschijnsel doet zich voor dat enerzijds de trend bestaat om echtscheiding te dejuridiseren (met als argument: het komt tegenwoordig zoveel voor, laten we het voortaan op het stadhuis afwikkelen zonder rechterlijke instanties, maar met een eventueel hulpverlenende echtscheidingsambtenaar), terwijl aan de andere kant deze wetswijziging uitzicht biedt op een potentiële vloed van rechtszaken. Niet alleen dwaze vaders, maar ook de zo goed en zo kwaad als het kan aanmodderende gescheidenen kunnen nu naar de rechter stappen, omdat zij belemmerd worden in de uitoefening van hun ouderlijk gezag.

De conflicten liggen voor het oprapen. Iedereen die serieus met zijn of haar ex van mening verschilt over het belang van hun kind, kan nu naar de rechter stappen, als zijn of haar wensen genegeerd worden. En dat laatste gebeurt natuurlijk voortdurend, omdat de ouder bij wie het kind woont er veel meer zicht op heeft en aan de lopende band allerlei beslissingen neemt, waar de ander het misschien helemaal niet mee eens is.

Formeel gesproken is het heel eigenaardig om door middel van wetgeving een ideale situatie als norm te stellen in plaats van een minimum aan te geven. Alsof je automobilisten verplicht een maximaal twee jaar oude, superveilige volvo erop na te houden, terwijl altijd gold dat elke auto goed was, mits APK-gekeurd. De minimumeis voor een 'goede' echtscheiding is een omgangsregeling en een bijdrage in de opvoedingskosten. Al het andere is praktisch onafdwingbaar. De bedoeling van de nieuwe wet is om ouders (meestal vaders) die door hun exen gedwarsboomd worden een juridisch steuntje in de rug te geven. Maar zij hadden altijd al een machtsmiddel: het inhouden van alimentatie. Een volkomen terecht wapen in mijn ogen. Wie zijn kinderen niet mag zien, betaalt verder niet – meestal draaien exen dan wel bij.

Behalve dan degenen die niet bijdraaien en hun ex vertellen dat hij naar de hel kan lopen. Zal de nieuwe wetgeving deze onverkwikkelijke situatie helpen opklaren? Ik vrees van niet. Dat is heel zielig en onrechtvaardig voor de dwaze vaders, maar zij moeten zich bedenken dat het machtszwaartepunt niet voor niets bij moeders ligt. Een man kan moeiteloos een nieuw nest kinderen maken, al is hij 50 jaar. Een tweede serie kinderen voortbrengen is voor een vrouw geen realistische optie.

Artikelen in NRC-column.


Verlegenheid

Beatrijs Ritsema

Ook verdwenen uit het sociale landschap, samen met de melkboer-aan-huis en de grote voorjaarsschoonmaak: het verlegen kind. Je komt ze nauwelijks meer tegen, die kinderen die alleen tegen (niet-ouderlijke) volwassenen spreken als hun iets gevraagd wordt, en dan erbij blozen. Het verlegen kind scoorde niet hoog op sociale vaardigheid. Het keek zijn of haar ondervrager liever niet aan en legde een sterke voorkeur aan de dag voor monosyllabische antwoorden, wat oninvoelende volwassenen dan weer inspireerde tot evergreens als 'Heb je je tong verloren?' of 'Ik zal je niet opeten, hoor!'

In andere huizen dan het eigen hield het kind zich gedeisd. In de klas nam hij een onopvallende positie in en een brood gaan kopen bij de bakker betekende een zware opgave, omdat hij over het hoofd werd gezien tussen de rest van de klanten. Misschien is het maar goed ook dat er een einde gekomen is aan al die overbodige inhibitie, dat gestuntel in de conversatie en die vreesachtigheid. Moderne kinderen zijn zelfbewust (niet, zoals het verlegen kind, van zichzelf bewust), zodat je als volwassene niet in het duister hoeft te tasten over wat ze willen of denken. Je stelt een vraag, ze geven gewoon antwoord met uitweidingen erbij. Als je vraagt of ze wat willen eten, roepen ze: ja, chips! Ze draaien zich niet in onmogelijke zinsconstructies om 'u' of 'jij' te vermijden, maar nemen onbekommerd een beslissing wat het deze keer zal zijn. Ze voelen zich op hun gemak en vragen beleefd of alstublieft de tv aan kan. Als je zegt van niet (met uitleg natuurlijk van de jou moverende redenen) dan nemen ze dat sportief op. Het gaat kortom met inachtneming van de omgangsvormen allemaal reuze soepel.

En toch mis ik het verlegen kind. Hij of zij mist de flair van de vrijmoedigen, maar is daarom juist zo hartverwarmend. Verlegenheid is geen eigenschap die door opvoeders wordt toegejuicht in een klimaat waar assertiviteit als centrale waarde geldt, maar voor een kind komt het als een vanzelfsprekende habitus, omdat volwassenen groot en sterk zijn en het kind klein en zwak. Verlegenheid getuigt van intelligentie, het besef dat de macht niet bij jou ligt. De instinctieve reactie is dan om je op de vlakte te houden en je tijd te beiden, tot je zelf groot en sterk bent. Een verstandige en sympathieke houding die – als bijkomend voordeel – ook niemand enige last bezorgt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld doorgeschoten assertiviteit.

Verlegenheid floreerde in autoritaire tijden, toen je als kind inderdaad van een wildvreemde een standje kon krijgen als je over de schreef ging. Maar daarnaast was er ook sprake van welwillende desinteresse van de kant van volwassenen met inbegrip van ouders, als het over kinderen ging. Ik bedoel niet liefdeloosheid maar gebrek aan aandacht, althans naar maatstaven van deze tijd. Kinderen zaten op sportclubs, maar hun ouders stonden niet elke zaterdag langs de lijn om ze aan te moedigen. Ze gingen afzwemmen zonder publiek. Er zaten 35 kinderen in een schoolklas, maar ouders beklaagden zich niet over gebrek aan aandacht voor de individuele behoeften van hun kind.

Bij de berichtgeving over de leraarstaking vorige week viel me op hoe zeer die hele werkdruk draaide om aandacht. Leraren moeten zich met sociale achtergronden bezighouden, ze worden thuis opgebeld door leerlingen die de stof niet snappen of door ouders die zich ergens mee bemoeien. Zelfs leerlingen klaagden over het gebrek aan individuele aandacht van de leraar in een klas vol veeleisende ettertjes (niemand is blijkbaar meer blij dat de beurt aan hem voorbij gaat).

Die behoefte aan aandacht, begeleiding, feedback, stimulering wordt groter, naarmate er meer van wordt toegediend. Het aanbod versterkt de vraag in een opwaartse spiraal. De verhouding tussen kinderen en volwassenen lijkt op het oog egalitair, maar is in werkelijkheid pathetisch door de moordende concurrentieslag om aandacht.

Ik bewonder het verlegen kind dat ervoor terugdeinst z'n kunstjes te vertonen. Dat hij geen applaus zoekt duidt op onafhankelijkheid. Hij zoekt de dingen zelf wel uit. Hij is nog jong, hij komt er wel.

Artikelen in NRC-column.


Schaduw voor het leven

Beatrijs Ritsema

In het Betuwse dorp Ochten vreest men de terugkeer van Henkie. Binnenkort wordt deze zwakbegaafde kindermisbruiker volwassen en krijgt hij zijn ontslag uit de jeugd-TBS-instelling, waar hij de afgelopen vier jaar opgeborgen zat. Volgens de directeur is Henkie nog niet 'genezen', maar de wet voorziet blijkbaar niet in een overstap van jeugd- naar volwassenen-TBS, dus komt hij vrij.

In de periode 1991 – 1994 heeft Henkie zeker 24 slachtoffers gemaakt onder kinderen tussen de vier en zeventien jaar, die hij bedreigde, mishandelde, dan wel verkrachtte. De ouders van de destijds misbruikte kinderen, die gedeeltelijk ook zelf nog steeds psychiatrische hulp krijgen, zijn begrijpelijk genoeg in alle staten. Eerder probeerden zij tevergeefs de (eveneens zwakbegaafde) ouders van Henkie naar een andere gemeente te laten verhuizen en nu eist een aantal van hen in een kort geding een straat/contactverbod voor Henkie voor heel Ochten en omgeving.

Als de rechter zich niet laat leiden door emoties maar door rationele overwegingen, zal hij deze eis niet honoreren. Een straatverbod is een toegespitste maatregel ter bescherming van een specifiek individu, meestal het slachtoffer van een stalker. Het heeft zin om een belager de toegang tot de leefomgeving van zijn prooi te ontzeggen, omdat hij andere mensen elders niet lastig valt. Maar een kindermisbruiker opereert per definitie diffuus: theoretisch loopt elk kind dat zich in zijn actieradius bevindt gevaar. Het zou merkwaardig zijn de Ochtense kinderen een voorkeursbehandeling te geven ten opzichte van de kinderen van Kesteren of van Arnhem, of waar de familie van Henkie tenslotte ook domicilie vindt.

Als het om de veiligheid van kinderen gaat, is Ochten waarschijnlijk zelfs de meest geschikte woonplaats voor Henkie, omdat ze hem daar allemaal wel zullen kennen. In een klein dorp weet iedereen wie de kindermisbruiker is en kunnen ouders hun kinderen gericht waarschuwen ('Zie je die vent daar lopen? Nooit mee praten en altijd hard weglopen!') Als ouders het evenwichtig aanpakken, kunnen ze er nog aan toevoegen dat de kinderen hem niet moeten uitjouwen.

Het eisen van een straatverbod voor Henkie is een voorbeeld van nimby-gedrag (not in my back yard), de moderne manier van actievoeren, waarbij het belang van de directe omgeving voorop staat zonder dat men zich bekommert om de rest van de maatschappij. Men heeft niets tegen zigeuners, men wil alleen geen kamp in de eigen wijk. Men klaagt steen en been over hangjongeren, maar wil geen jeugdhonk in de straat.

Nimbyisme is niet alleen egoïsme, het is ook een manier om problemen op de politieke agenda te krijgen. Wijken die zichzelf organiseren tegen de overlast en criminaliteit van drugsgebruikers zijn daar een voorbeeld van. Het nimbyisme in Amerika en Engeland tegen kinderverkrachters en -moordenaars die hun straf hebben uitgezeten wordt echter steeds virulenter. Actiegroepen hangen in de buurt, waar zo iemand komt te wonen, affiches op met foto en naam van de ex-gevangene en een lijst van diens slachtoffers. Dezelfde informatie wordt huis aan huis in de brievenbussen verspreid. Op deze manier worden ex-gevangenen soms het hele land door opgejaagd.

Ook Henkie loopt dit gevaar. Er wordt veel ophef gemaakt over het feit dat zijn behandeling niet afgerond was, maar eigenlijk doet dat niet terzake, want, zoals bekend, vervalt ongeveer 30 % van de wel uitbehandelde, zogenaamd genezen TBS-ers ook tot recidive. De angst van de bevolking is dus zeker gegrond.

Er is een humanere weg mogelijk tussen levenslang opsluiten en loslaten op de maatschappij. Geef zo'n ex-kindermisbruiker de vrijheid, maar daarbij een schaduw voor het leven. Kleine kinderen hebben oppassers nodig. Een ex-TBS-er ook. Zo iemand die als baan heeft hem niet uit het oog te verliezen. Gaat hij naar de bakker, de schaduw gaat mee. Naar het café of de kermis? Niet zonder schaduw. Als hij probeert te ontsnappen, betekent dat onmiddellijke terugplaatsing in de gevangenis. De schaduw levert hem af op het werk, als dat er is, bij de training op het sportveld, bij een verjaardagsfeestje, en wacht hem na afloop weer op. Naar het zwembad gaat hij altijd mee, evenals bij het uitlaten van de hond.

Er hoeft geen sprake te zijn van intiem contact tussen de ex-TBS-er en zijn schaduw. Er hoeven geen therapeutische of reclasseringsgesprekken gevoerd te worden. Er bestaat alleen een formele overeenkomst dat ze in elkaars gezichtsveld dienen te verkeren. Zodra er een kind wordt aangesproken, begeeft de schaduw zich binnen gehoorsafstand. Dan is de aardigheid er snel af.

Misschien is de methode te duur, als je bedenkt dat je per persoon met een nachtelijk uitgaansverbod twee schaduwen per dag nodig hebt in ploegendienst van twee keer acht uur. Aan de andere kant is kinderopvang ook erg duur (en als het nog duurder was dan het al is, had ik het ook betaald). Ook moet niet vergeten worden dat TBS-verpleging als zodanig de maatschappij heel veel geld kost. Met het schaduw-systeem zou de duur van de TBS per gevangene aanzienlijk bekort kunnen worden – het argument luidt dan dat therapie vaak niet helpt. Wat in twee jaar niet lukt, lukt ook niet in tien jaar. Dan kun je net zo goed na twee jaar iemand vrijlaten en een schaduw erop zetten.

Overtreding van de privacy van de ex-TBS-er? Welnee. Misschien zal hij schromen om onder het wakend oog van zijn schaduw een film als Child's Play 3 of Zombie Flesh Eaters van de videotheek te huren, maar van Bambi steekt hij veel meer op. Er zijn bovendien wel andere groepen in de maatschappij die te maken hebben met een gebrek aan privacy: bewoners van verzorgingstehuizen, psychiatrische patiënten, allerlei gehandicapten. Zelfs Willem-Alexander is eraan gewend om altijd met een of meer rechercheurs in zijn kielzog te opereren. Wat we bereid zijn te betalen voor de veiligheid van de kroonprins, zouden we ook moeten opbrengen voor de veiligheid van willekeurige kinderen.

Artikelen in NRC-column.


Topfuncties

Beatrijs Ritsema

In het programma Buitenhof werd gediscussieerd over het glazen plafond, dat vrouwen tegenhoudt bij hun opmars naar de echte topfuncties. Het is een beetje zo'n vakantieonderwerp zonder grote urgentie (waar gaat het over? we hebben het over minder dan 1 % van het totaal aantal banen), maar toch begon ik me onder het kijken meer en meer op te winden. Dat kwam door het irritante gekwaak van Ina Brouwer, die welhaast uitsluitend in ideologische aanmaningen lijkt te spreken. Haar denkwijze (over de verschillen tussen mannen en vrouwen) komt neer op: er zijn geen relevante verschillen, en zo ze er wel zijn, moeten ze weggewerkt worden door middel van quota en vijfjarenplannen.

Het wurgende van ideologische aanmaningen is dat ze geen rekening houden met de weerbarstigheden van de dagelijkse praktijk. In plaats van te kijken wat er nu eigenlijk aan de hand is, roep je alleen maar dat alles anders moet. Aan de discussie deed ook de sociobioloog Marcel Roele mee, die op een zeker moment een behartigenswaardige opmerking maakte: 'Als mannetjes-apen elkaar beconcurreren om de macht en en passant de vrouwtjes onderdrukken, wordt dat gedrag biologisch bepaald genoemd. Als mensen precies hetzelfde doen, heet dat ineens sociaal. Waarom eigenlijk?' Waarop Ina Brouwer als een hedendaagse juffrouw Laps uitriep: 'Maar wij zijn toch geen apen!'

Het punt is natuurlijk dat we dat nu juist wel zijn. Ingewikkelde emoties als jaloezie, verdriet, medelijden, ambitie en gedragingen als bedrog, coalitievorming, wraak, hulp geven zijn bij onze naaste familie, de mensapen, even rijk geschakeerd waarneembaar als bij ons. Het enige verschil is dat wij hoger scoren op een IQ-test. Omdat wij toevallig 10 log 27 kunnen uitrekenen, zouden wij ons ook in emotionele zaken 'verstandiger', minder biologisch gedreven moeten opstellen dan onze neven en nichten, de mensapen.

Daar is weinig hoop op. Dat glazen plafond is niet door territoriale mannen aangebracht, maar door de vrouwen zelf. Wat ligt er meer voor de hand voor een vrouw die de top wil bereiken dan een werkloze, goeïge partner te kiezen, die thuis de boel aan kant houdt en de kinderen naar pianoles brengt? Mannen bij de vleet van dat soort, maar nee, de carrière-vrouw moet zonodig omhoog trouwen. Zoals overigens alle vrouwen. En daar zit je dan als veelbelovende, superambitieuze vrouw die zich verzekerd heeft van een al even statusrijke echtgenoot. Wie doet er nu de kinderen? Ook al zo'n onverstandige, biologisch ingegeven keuze. Was dáar dan tenminste niet aan begonnen! Maar goed, als ze er eenmaal zijn, moet je ze dan echt tachtig uur per week uitbesteden, omdat je zo graag voorzitter van de Raad van bestuur van de een of andere computerfirma wil worden? Nee, zeggen de meeste veelbelovende, zwaargetalenteerde vrouwen, doe mij maar een deeltijdbaan.

Hier wreekt zich een andere biologisch bepaalde set-back van vrouwen: naast het omhoog willen trouwen, beschikken ze ook nog eens over te weinig monomanie. Ze denken al gauw dat er ook andere dingen belangrijk zijn buiten hun vakgebied. Voor het leiden van een evenwichtig en gedifferentieerd leven is dat een verstandige instelling, maar de top bereiken zit er niet meer in op die manier.

Het zou veel verstandiger zijn, als mannen ook zo'n vrouwelijke constitutie vertoonden, met aandacht voor diverse levenszaken in harmonieuze afwisseling. Dan kon iedereen in deeltijd gaan werken en de topfuncties werden volgens sekse-quota verdobbeld onder de hoogste chefs. Alles eerlijk geregeld in een kader dat vrij is van biologische smetten.

Waarom lijkt dat me nu weer zo'n akelig toekomstperspectief? Het is me te netjes en te aangeharkt (te communistisch ook met die eenvormigheid). Ik heb ook, misschien wel juist omdat het mij wezensvreemd is, teveel bewondering voor echte monomanie, voor die gedreven gekken, negen van de tien keer mannen, die zich alleen maar bekommeren om hun wetenschappelijk onderzoek, hun muziek, hun bedrijf, hun politieke ambitie. Zij verwaarlozen ongetwijfeld hun kinderen, maar de Olympus kent geen deeltijdbanen.

Artikelen in NRC-column.