Spring naar inhoud


Zinloos medeleven

Beatrijs Ritsema

Er staat ons nog heel wat te wachten op het terrein van waxinelichtjes in de wind, massaal maar waardig rouwbeklag in stille optochten en T-shirts met vermanende opdruk. Afgelopen vrijdag stond er een grote foto in de Volkskrant op de binnenlandpagina, met als onderschrift: Honderd inwoners van Gorinchem repeteren voor de cd-opname van het lied tegen zinloos geweld. De deelnemers aan dit gelegenheidskoor stralen van jong tot oud ernst uit en vooral rechtzinnigheid. Deze personen hebben een missie, dat is zonneklaar, en de bijbehorende tekst luidt: 'we hebben een signaal gegeven, daar kun je niet onheen'. Volgens de gemeentevoorlichter van Gorinchem wordt het nummer een hit.

Tezelfdertijd ligt er in Leeuwarden (de stad van Meindert Tjoelker) een 'draaiboek met 42 actiepunten' klaar om te voorkomen dat de gemeente het feit ooit nog vergeet. Ook de inwoners van Groenlo maken zich op voor een massale rouwbijeenkomst ter nagedachtenis van de Nederlandse lawineslachtoffers.

De spontane acties van de burgers van Gorinchem en soortgelijke initiatieven elders kun je beschouwen als uitingen van een nieuwe gemeenschapszin, een instant betrokkenheid bij (de nabestaanden van) plotselinge slachtoffers. Dat is natuurlijk mooi, toch bekruipt me een onaangenaam gevoel van ijdelheid in de zin van vergeefsheid bij de aanblik van het trouwhartige zangkoor. Men houdt stille optochten en zingt om medeleven te tonen en om de maatschappij een protest te laten horen dat het zo niet langer door kan gaan met dat zinloze geweld.

Het is opmerkelijk dat het zinloze aspect van rampzalige gebeurtenissen tot grotere commotie leidt, meer mensen op de been brengt dan verklaarbare incidenten. Mensen zijn eerder geneigd hun medeleven te betuigen aan de hun onbekende nabestaanden van een lawineramp dan aan de slachtoffers van zomaar een verkeersongeluk. Hoe groter de zinloosheid van het geweld, hoe massaler en hoe zinlozer het medeleven. Je kunt medeleven beter betuigen door een onlangs verweduwde buurvrouw voor het eten uit te nodigen of door een zieke vriend te blijven bezoeken dan door een cd vol te zingen met anti-zinloos-geweld-teksten.

De Fransman Luc Ferry schreef een boek over de zin van het leven in een geseculariseerde wereld, waarin hij stelde dat bij afwezigheid van God de mens op zijn troon is gaan zitten. De mens is God geworden en de mensenrechten diens alfa en omega. In dit licht is het begrijpelijk dat de tolerantie voor toeval steeds geringer wordt. Verstoringen van de openbare orde (vecht- en schietpartijen, natuurrampen, andere ongelukken) tasten het gevoel van veiligheid aan. Eerzame burgers worden grondig geschokt in hun naïeve rechtvaardigheidsgevoel en lopen te hoop om de nieuwe seculier-humanistische rituelen te voltrekken: ze leggen in cellofaan verpakte veldboeketten op de plek des onheils, ze branden kaarsjes, ze leven mee met mensen die ze niet kennen, ze geven protestsignalen af.

Dit alles dient geen enkel doel, behalve het vestigen van een goed gevoel over zichzelf bij de contribuanten. Wie serieus iets tegen het nachtelijke uitgaansgeweld wil ondernemen kan er beter voor zorgen dat de tap om één uur dicht gaat, zodat de mensen naar huis gaan voor ze zich helemaal vol hebben laten lopen. Maar ja, dan kom je aan de portemonnee van de horeca. Geen enkele drager van het deugdzame 'Is er wel zinvol geweld?'-T-shirt zal voorkomen dat iemand z'n middelvinger opsteekt naar een ander die al dan niet met opzet tegen hem opbotst.

Godsdienstige en humanistische rituelen rondom dood en verderf proberen allebei het zinloze te bezweren. Ik ben geen religieus persoon, maar het schijnt mij toe dat geloof in het een of andere onnavolgbare master plan van God meer ruimte biedt om het niets ontziende toeval te plaatsen dan de verstikkende deken van zinloos medeleven en gratuïte anti-geweldliedjes met een positieve grondtoon. Beter een dialoog met een niet-bestaand wezen dan de schijnverbroedering van een massa, hoe goed die het ook moge bedoelen.

Artikelen in NRC-column.


Slechte vrienden

Beatrijs Ritsema

De Amerikaanse psychologe Judith Rich Harris schreef, niet gesteund door een universitaire werkomgeving maar geheel op eigen kracht, een boek, getiteld The Nurture Assumption, in het Nederlands vertaald als Het misverstand opvoeding. Zij ondergraaft hierin het algemeen aanvaarde idee dat ouders de belangrijkste factor zouden zijn in de opvoeding van een kind. In werkelijkheid, stelt zij, wordt een kind, los van de genetische bagage, vooral gevormd door de vriendjes en vriendinnetjes met wie hij omgaat.

In deze tijd van bewuste opvoeding, waarin ouders graag een naslagwerkje raadplegen bij problemen met de kleine en zich volop zorgen maken of ze het wel goed aanpakken, is dit natuurlijk een controversieel standpunt. De discussie die zich vervolgens in de media ontspon leek een beetje op een touwtrekwedstrijd tussen twee kampen, al waren het niet ouders en peers zelf die elkaar bestreden, maar deskundigen (pedagogen, psychologen).

Wat ik me al die tijd afvroeg: wat wordt er nu precies beïnvloed in het kind? In een interview met Harris in Vrij Nederland sprak ze losjes de ene keer over invloed op 'de ontwikkeling', dan weer op 'het karakter' en ook nog op 'de persoonlijkheid'. Dit zijn diffuze hoedanigheden, die zowel door externe invloeden tot stand komen alsook autonoom groeien. In welke mate een karakter bij de geboorte al present was of later pas gevormd werd, kan moeilijk worden vastgesteld. Neem bijvoorbeeld een dertigjarige architect met cholerische neigingen en een zwemhobby. Je kunt minutieus gaan uitspitten waar die opvliegendheid vandaan komt en wie dat zwemmen heeft gestimuleerd, maar tenzij je persoonlijk in hem geïnteresseerd bent, is dat niet zo relevant. Uit de persoonlijke waarheid kan ook geen algemeen geldende regel worden gedestilleerd.

Ouders proberen invloed uit te oefenen, maar die invloed moet wel aanslaan, anders is het vergeefse moeite. Je kunt een kind naar pianoles sturen of op atletiek doen, maar hij zal het op een gegeven moment zelf moeten willen, anders wordt het niks. Ouders hebben helemaal geen pretenties over hoe ontwikkeling, karakter of persoonlijkheid precies moeten worden ingevuld, áls er maar iets wordt ingevuld. Vraag je aan ouders wat ze hopen dat het leven voor hun kind in petto heeft, zeggen ze: 'als-ie maar gelukkig wordt'. Deze dooddoener daargelaten komt bij nadere beschouwing hun antwoord erop neer dat ze het heel belangrijk vinden dat hun kind tenminste in gemiddeld comfortabele omstandigheden voor zichzelf kan zorgen. Dat het met andere woorden niet in de financiële penarie terecht komt.

Ze zullen dan ook hun volle gewicht in de schaal leggen om hun kind hiervan te doordringen en, misschien nog wel belangrijker, ze zullen een woonomgeving uitkiezen, die past bij hun aspiraties. De tegenstelling tussen ouders en peers, zoals Harris die schetst is een schijntegenstelling, want ouders en kinderen zitten allemaal onder de paraplu van hun sociale klasse. In een meritocratie als de onze wordt er hard aan gewerkt om de kansen voor sociale mobiliteit te verhogen (naar boven wel te verstaan). Het is nu voor kinderen uit de lagere sociale klasse iets makkelijker om naar het vwo en de universiteit te gaan dan vijftig jaar geleden. Maar nog steeds zijn de correlaties tussen welstandklasse van ouders en volwassen kinderen zeer hoog. Ook huwelijkspartners betrekken elkaar overwegend uit dezelfde sociale klasse, tot vreugde van hun ouders. Sociale klasse verenigt zowel de ouders als de peer group, want ouders oefenen via de keuze van woonomgeving en school indirect invloed uit op de vrienden van hun kinderen.

Desondanks slagen sommige kinderen met een ellendige achtergrond wonderwel in het leven en raken anderen uit de beste milieus reddeloos aan lager wal. Komt het door de ouders? Komt het door slechte vrienden? Ik denk niet dat zoiets te traceren valt, althans niet met het kind in de rol van lege huls die zich vol laat lopen met invloeden. Het ligt anders. Sommige kinderen laten slechte invloeden van zich afketsen, anderen zoeken ze juist op. Een kind kiest zelf.

Artikelen in NRC-column.


Uitgaan

Beatrijs Ritsema

De 70-plus generatie had in de jaren vijftig met merkwaardige verplichtingen te maken. Zo vertelde een mij bekende oudere dame eens hoe zij in die tijd vaak handenwringend bij het wiegje van haar schreeuwende baby de minuten stond af te tellen. Het consultatiebureau had haar opgedragen om de vier uur te voeden en onder geen beding mochten baby's er eerder uitgehaald worden. Het merkwaardige vond ik niet zozeer de rigoureuze voorschriften, alswel dat zij zich daar inderdaad aan hield, hoewel ze er zelf onder leed. Je zou toch zeggen: ik ben hier in mijn eigen huis met mijn eigen kind, wat maakt het uit een half uurtje eerder of later voeden. Maar nee, zij hield zich angstvallig aan de regels en met haar een hele generatie van jonge moeders.

Ik vleide mezelf met de gedachte dat de cultuur er sindsdien een stuk vooruit op is gegaan. Een van de verworvenheden van de jaren zestig is toch wel dat ouders zich niet meer door autoriteiten laten dwingen tot gedrag dat ingaat tegen hun eigen gezonde verstand.

Maar daar klopt natuurlijk niets van. Ouders zitten nog steeds even vast aan heersende opvattingen en zijn misschien nog wel minder dan in die vermaledijde jaren vijftig in staat om hun eigen ideeën in de opvoeding te laten prevaleren boven externe standaarden. Neem nu bijvoorbeeld het uitgaan van tieners. Dat begint met veertien jaar. En niet naar een jeugdsoos of clubhuis of naar een feestje van de sportvereniging, maar pats de horeca in. Cafés, disco's en 'loodsen' met 'raves'. Omdat deze gelegenheden geen of extreem late sluitingstijden erop nahouden, begint de gezelligheid pas om middernacht en zet zich voort tot …, ja, dat weet je maar nooit.

Honderdduizenden tieners van 14, 15, 16 jaar hangen elke vrijdag- en zaterdagnacht in de horeca rond. Blijkbaar wordt het normaal gevonden worden dat thuiswonende jongeren zich gedragen alsof ze zelfstandig op kamers wonen. Maar vijftienjarigen betalen geen hypotheek of huur, zij koken niet en doen evenmin de was. Als het meezit ruimen ze hun kamer op en zetten ze de vuilniszakken buiten – op verzoek dan wel, uit zichzelf zouden ze er niet op komen. Waarom zou je hun de vrijheden toekennen die altijd als bijproduct hebben gefungeerd van een toegenomen verantwoordelijkheid? Hoe verknipt moet je als moeder zijn om 's avonds je zoon z'n aardrijkskundeproefwerk te overhoren en 's ochtends hem en z'n vriendinnetje te verrassen met een kopje thee op bed?

De horeca en het gezinsleven verhouden zich slecht met elkaar. In het café gaat het om drank, versieren en lol hebben, functies die diametraal staan tegenover de routine en loyaliteit, die het gezinsleven (zouden moeten) kenmerken. Als een man altijd maar in het café zit en zijn vrouw laat gissen naar wanneer hij zich weer eens thuis vertoont, dan heeft hij misschien een boel plezier, maar met zijn gezinsleven is iets fundamenteels mis.

Cafés en disco's zijn in de eerste plaats bedoeld voor de ongebondenen. Je kunt als stel of echtpaar best in een café gaan zitten, maar al snel dringt de vraag zich op: waarom zouden we hier in de keiharde muziek drie gulden betalen per glas bier, terwijl thuis de ijskast volligt met goedkope flesjes, je daar muziek van eigen keus kunt opzetten en een even goed gesprek kunt voeren? Om vrienden of bekenden te ontmoeten misschien? De kans is groot dat je net iemand tegenkomt naar wie je helemaal niet uitkijkt. Dan kun je maar beter iets afspreken met vrienden en onder druk van omstandigheden (lawaai, prijs van consumpties, geen zitplaatsen) kom je dan toch weer in de een of andere huiskamer terecht.

'Hoe laat komen jullie weer thuis?' vragen de kinderen, als we eens een keer uitgaan naar een feestje of een restaurant, met misschien zelfs wel aansluitend cafébezoek. 'Oh, een uur of twaalf,' zeg ik dan. Ze vragen het altijd, ook al is het voor hun niet relevant, want ze slapen dan al lang en breed. En we houden ons er min of meer aan, niet alleen omdat de oppastarieven na middernacht omhoog schieten, maar ook omdat het weinig zin heeft om het heel veel later te maken. Ja, ik zou ook best af en toe tot het bittere einde ergens willen blijven rondhangen, veel te veel drinken en met de zonsopgang slingerend naar huis fietsen, zoals dat vroeger genoeg voorkwam. Maar ik doe het niet, want er moet de dag daarna teveel gebeuren. Kinderen hebben niets aan een moeder die tot twee uur haar roes uitslaapt.

En zelfs met voorbijgaan aan het plichtsgevoel, is er toch nog die vraag van de kinderen: 'hoe laat zijn jullie weer thuis?' Ze willen ergens op kunnen rekenen, dat als ze om twee uur wakker worden en wat water gaan drinken, ze de jassen van hun ouders zien hangen, zodat ze gerustgesteld weer gaan slapen. Dat is heel begrijpelijk. Ouders willen weten hoe laat kinderen weer thuiskomen en andersom, net zoals echtgenoten elkaar ook vertellen wanneer ze weer thuiskomen.

Het is op z'n minst vreemd dat er binnen deze elementaire omgangsregels in gezinnen ineens een uitzondering wordt gemaakt voor de onattente tiener die zegt: 'ik ga uit, ik zie wel wanneer ik weer terugkom, blijf vooral niet op.' Toegeven aan dit egocentrisme ondermijnt het principe van bekommernis om elkaars welzijn, waar een gezin op drijft. Ouders proberen tevergeefs de slaap te vatten, terwijl ze wachten tot het hun tienerkind behaagt de sleutel in het slot van de voordeur te steken. Hoe is het mogelijk dat dezelfde mensen die vroeger het juk van blaffende autoriteiten van zich afschudden om op de koers van hun eigen gezonde verstand te varen, nu zo over zich heen laten lopen door een stelletje Halbstarke?

Er valt geen enkel voordeel te onderkennen aan schoolgaande tieners die zich bij wijze van anticiperende socialisatie storten in de geneugten van het nachtelijk uitgaansleven. Alleen maar nadelen. Nog nooit heeft iemand gezegd: ik wou dat ik al op mijn 15de was ontmaagd/stomdronken geworden/knetterstoned geweest in plaats van op mijn 18de, dan had mijn leven er heel wat beter uitgezien.

Ouders stamelen wat over 'je kind los moeten kunnen laten' en 'vertrouwen', maar intussen hebben ze de pest in. Vooral over hun eigen lafheid en onmacht. De angst voor deskundigen is vervangen door de angst voor ruzie met je eigen kind. Geen verandering waar de kinderen mee gebaat zijn.

Artikelen in NRC-column.


Beloonbaar gedrag

Een kleine eeuw behaviorisme in de sociale wetenschappen heeft niets anders dan tautologische inzichten opgeleverd. Op een globaal niveau stelt de behaviorist dat mensen uit verschillende gedragsmogelijkheden datgene kiezen dat hen het meeste voordeel biedt. Diverse filosofen wezen al eeuwen eerder op het hedonisme als drijvende kracht voor het handelen, dus in dat opzicht is het behavioristische gedachtengoed zo oud als de wereld. Wel min of meer nieuw was de introductie van het begrip ‘externe beloning’ als hefboom om gedrag in een bepaalde richting te modelleren. De man die in de Middeleeuwen met zijn dansende beer langs de jaarmarkten trok, kreeg alsnog een wetenschappelijke basis, toen Skinner in de jaren vijftig via een uitgekiend beloningsschema de duiven in zijn laboratorium leerde pingpongen.

Behavioristische technieken kunnen natuurlijk ook aangewend worden om menselijk gedrag te vormen. Zo stellen veel ouders hun peuter een snoepje in het vooruitzicht, als hij erin slaagt een plasje op het potje te doen, en plakken onderwijzers stickers in de schriften van schoolkinderen, als ze netjes geschreven hebben. Achtergrond van dit leermodel is dat belonen effectiever is dan straffen, als je een nieuw soort gedrag tot stand wil brengen. Op een simplistisch niveau is dat waar. Zindelijkheidstraining gaat beter met koekjes dan met slaag. Leren zwemmen gaat beter op een vriendelijke, aanmoedigende manier dan met een bullebak.

Maar zodra het gedrag verankerd is, vervalt de behoefte aan beloning. Geen enkele ouder staat met een chocoladereep in zijn hand te wachten tot een achtjarige een geslaagde wc-sessie achter de rug heeft. Een twaalfjarige wordt niet geprezen om het feit dat hij weet hoeveel acht keer zeven is. Bijna al het gedrag dat mensen (jong en oud) door de dag heen zoal vertonen is neutraal gewoontegedrag en komt helemaal niet in aanmerking voor beloning of straf. Het zou toch wel heel eigenaardig zijn, als ik in de supermarkt mijn tas moest openmaken en me laten fouilleren om daarna te horen: ‘Gefeliciteerd mevrouw, u heeft geen winkeldiefstal gepleegd – als beloning voor goed burgerschap krijgt u van ons een tientje.’

Toch is dat precies het mensbeeld van de behavioristen: er bestaan slechts twee soorten gedrag, het ene leidt tot straf en het andere tot beloning. Volgende week promoveert er in Leiden iemand op een onderzoek naar het belonen van goed verkeersgedrag. Deze mevrouw Hagenzieker concludeert dat de verkeersveiligheid aanzienlijk bevorderd wordt, als verkeersdeelnemers niet alleen bekeurd worden voor overtredingen, maar ook beloond worden voor het zich houden aan de regels.

In haar experiment hielden politieagenten automobilisten aan ter controle en gaven hen een cadeaubon van tien gulden, als ze de veiligheidsriem aan hadden. En er werd ook nog een cd-speler verloot. Het publiek scheen het enig te vinden en de politie was blij eindelijk eens een positieve rol te kunnen vervullen. Ach, al die ruwe bolsters hunkeren diep in hun hartje toch naar het brengen van een beetje blijdschap onder de mensen. Als het aan oom agent lag, deelde hij geen parkeer- maar cadeaubonnen uit.

Het idee alleen al dat je personen in auto’s zou moeten belonen om ervoor te zorgen dat ze doorgaan met het volgen van de regels is natuurlijk te kinderachtig voor woorden. Zo zit het dagelijks leven niet in elkaar. Gewoontegedrag is uit de aard der zaak de standaard en niet het middel om een pathetische medaille binnen te slepen. Het is een affront om mensen die niet wildplassen te belonen voor hun fatsoen.

Dit onderzoek mist elke praktische toepasbaarheid. Maar erger dan de verspilde overheidsgelden is de behavioristische aanname dat het verinnerlijken van elementaire regels irrelevant zou zijn. Wie alle gedragingen opbergt in het hok ‘strafbaar’ danwel ‘beloonbaar’ houdt geen onafhankelijke moraliteit meer over. Zo’n cultuur gaat te gronde aan haar eigen duim-omhoog!-stickertjes.

De verkeersveiligheid ten slotte kan eenvoudig bevorderd worden door bekeuringen te koppelen aan een hogere verzekeringspremie.

Artikelen in NRC-column.


Uitzichtloze armoede

Wie hier in een restaurant eet, wordt in het algemeen bediend door jong personeel. Studenten met een bijbaantje of jongeren die een uitkering aanvullen. In etnische restaurants is vaak de hele familie aan het werk met kennissen van de eigenaar. Oudere obers zie je alleen nog in heel sjieke restaurants en oudere serveersters zijn helemaal zeldzaam. Het beroep biedt dan ook weinig perspectieven. Het is iets wat iemand tijdelijk erbij doet om aan geld te komen.

Al het werk in de particuliere dienstensector zit goedbeschouwd zo in elkaar. Huishoudelijk werk, kinderoppassen, thuiszorg, het is een grote tredmolen van ongeschoold en daardoor slechtbetaald werk. Een van de belangrijkste doelen waar de Paarse regering naar streeft is om meer mensen aan het werk te krijgen, ook de langdurig werklozen en ook de bijstandsmoeders. Dit lijkt een lofwaardig streven en toch bergt het ook iets akeligs in zich: het beeld van de oude serveerster.

In Amerika is president Clinton een paar jaar geleden begonnen met de hervorming van ‘welfare as we know it’. Er kwamen allerlei werkgelegenheidsprojecten voor werklozen en begeleidingstrajecten om bijstandsmoeders de arbeidsmarkt op te helpen. De resultaten van deze projecten stemmen niet optimistisch. Voor zover er succes wordt geboekt, bijvoorbeeld in de staat Michigan, kost het nog altijd meer geld aan overheidssubsidie voor bedrijven en voor kinderopvang dan er voorheen besteed werd aan bijstand. En dan nog. In het uitgestrekte Amerika blijven er vele regio’s over waar helemaal geen door de overheid geïnitieerde banenplannen te vinden zijn. Daar heerst slechts de vrije markt en daar moet het individu het zelf zien te redden.

Intussen betreden er met het afbouwen en aanscherpen van de welfare-as-we-know-it-regeling 50.000 bijstandsvrouwen per maand de arbeidsmarkt. Lukt dat of niet? Is gewoon aan de slag gaan en daarmee je onafhankelijkheid bevestigen (self esteem!) inderdaad de manier om uit de armoedefuik te geraken?

Barbara Ehrenreich, Amerikaans sociologe en journalist, stelde deze vragen en kwam al rekenend (veertig maal het minimumuurloon afgezet tegen minimale kosten van levensonderhoud) tot de conclusie dat het onmogelijk was. Nu kan je met cijfers alle kanten op, zoals discussies tussen economen altijd laten zien, dus wat ze vervolgens deed was veel opmerkelijker: ze besloot een maand lang te leven alsof ze een op de vrije arbeidsmarkt aangewezen ex-bijstandsvrouw was. Zou ze de eindjes aan elkaar kunnen knopen zonder gebruik te maken van haar capaciteiten als schrijver en wetenschapper? In een interessant artikel in ‘Harper’s Magazine’ deed ze verslag van haar bevindingen.

Haar experiment betrof niet alleen een evaluatie van het verscherpte welfare-beleid, maar ook een persoonlijke test-case. Hoe groot de solidariteit met de onderkant van de samenleving ook mag zijn, meestal denkt een rijk persoon stiekem dat hij er zelf wel in zou slagen om zich uit die onderkant weg te klauwen. Een kwestie van je schouders eronder zetten en heel erg zuinig aan doen. Ehrenreich had als vrouw van tegen de vijftig bovendien het geluk dat haar kinderen al het huis uit waren. Ze hoefde alleen maar voor zichzelf te zorgen. Als je gezond bent en bereid om hard te werken, moet dat een makkie zijn.

Ze faalde. Niet in de zin van een complete afgang, maar op een sluipende, verraderlijke manier. Aan het eind van de maand had ze ongeveer 50 dollar tekort, wat betekende dat ze de huur voor de volgende maand niet zou kunnen betalen. En dat terwijl ze nog nooit van haar leven zo genadeloos hard gewerkt had als de voorgaande vier en een halve week. In restaurants als serveerster. Ze verdiende niet genoeg en moest een tweede baantje ernaast nemen als schoonmaakster in een hotel.

Het treurige van haar verhaal is dat je onmiddellijk allerlei andere vijftig-plus vrouwen voor je ziet, ongeschoold en dus veroordeeld tot dit soort werk. Normaal gesproken heb ik geen medelijden met obers of serveersters en ook niet met thuishulpen of werksters. Het maakt nogal een verschil, of je zelf kunt kiezen om dit werk te doen, bijvoorbeeld als aanvulling op een gezinsinkomen of desnoods op een uitkering, of dat je ertoe gedwongen bent omdat je anders geen eten en onderdak hebt.

Op de een of andere manier maakt het geen humane indruk, wanneer een maatschappij zo is ingericht dat vijftigjarige vrouwen zich lichamelijk moeten afbeulen om in leven te blijven. Hetzelfde geldt eigenlijk voor jongere vrouwen met kleine kinderen. Het is moeilijk in te zien waarom die bij wijze van schaars betaalde arbeid full time op andermans kinderen zouden moeten passen en hun eigen kinderen door weer anderen moeten laten opvangen. Met mannen die gedwongen worden tot ongeschoold werk heb ik veel minder medelijden, en met de jongeren onder hen al helemaal niet. Het is erg anti-emancipatoir en erg anti-Paars om oudere vrouwen en moeders met kinderen van sollicitatieplicht te ontslaan en ze die (miezerige) bijstand te gunnen, maar ik kan me niet onttrekken aan de gedachte dat sekse wel degelijk verschil maakt.

Ehrenreichs artikel is niet alleen beklemmend door de uitzichtloosheid van de beschreven armoede, maar ook doordat het zich vrij makkelijk laat lezen als een visioen voor wat in Europa, waaronder Nederland, te gebeuren staat. De dienstensector is de enige met genoeg rek om ongeschoolden op te nemen. Iedereen die zich niet aan de onderkant van de maatschappij bevindt is dolblij met een uitbreiding van de dienstensector. Overal taxi’s aan te roepen, overal goedkope restaurants, een ruim aanbod van oppassen en werksters, particuliere bewakers, privé-thuishulpen en -bejaardenverzorgers. Diensten verricht voor een prijs die de markt er voor over heeft. En die is, zie Amerika, niet hoog.

Toenemende immigratie zal de verzorgingsstaat-zoals-wij-hem-kennen ineen doen schrompelen tot een pro-forma pleister op een gapende wond. Dichte grenzen zijn inhumaan. Open grenzen zijn ook inhumaan. Ongeschoolden houd je altijd. Maar in sommige tijden – de 21ste eeuw – hebben zij het zwaarder te verduren dan in andere.

Artikelen in NRC-column.


Opgerolde dogma’s

Beatrijs Ritsema

'Is Maria de vrouw van God?' vroeg mijn vijfjarige dochter, die een aardig repertoire aan kerstliedjes heeft opgebouwd, wereldlijk en christelijk. Leuk dat ze zoveel zingen op school. De klassieker 't Is geboren het goddelijk kind moet bij haar deze vraag opgeworpen hebben. 'Nee, z'n moeder,' antwoordde ik op de automatische piloot van de heilige drievuldigheid en kon mezelf wel voor de kop slaan. In welke nesten had ik me nu weer verstrikt? Als Maria de moeder van Jezus is en Jezus de zoon van God, dan maakt dat Maria zo niet tot Zijn wettige echtgenote, danwel tot een goede Lat-relatie. De hele dogmatische en incestueuze verstrengeling van Heilige Geest als bevruchtende instantie, Jozef als voedster-vader, de afsplitsing van God in de gedaante van de mensenzoon komt bij me boven als consequentie van de aanname 'Maria is de moeder van God'. Onbewust moet ik teruggedeinsd zijn voor de blasfemie van Maria als vrouw-van, terwijl met de gedachte op zichzelf niet zo heel veel mis is. Daar staat tegenover dat over Maria de afgelopen 2000 jaar nooit gesproken is als vrouw-van, maar altijd als moeder-van (en maagd).

De historische waarheid kan dan maar beter prevaleren boven de logica, zeker wanneer zoals in dit geval het gesprek toch al weer afgelopen is ('O' zegt mijn dochter) zodat verdere theologische uitleg gelukkig achterwege kan blijven. Het is niet dat ik zo'n gesprek niet wil voeren, het probleem is dat ik het alleen kan met meta-overwegingen en daar heeft een vijfjarige niets aan.

Blijft er nog wel iets over van Kerstmis, als je in de lijn van Harry Kuiterts recente boek niet langer geloof hecht aan de goddelijkheid van Jezus? De stelling van een menselijke Jezus (hoe bijzonder en invloedrijk hij verder ook was) haalt toch een beetje de pointe af van de kerstvieringen in de kerk en geeft deze zelfs een licht blasfemisch karakter: al die gezangen, al die devotie voor de geboorte van een mens?

De nachtmisgangers zitten hier niet mee. Met honderdduizenden bezoeken zij de kerkdiensten in de kerstnacht. Bisschop Simonis zegt over dit verschijnsel een beetje zuur: 'Beter een keer per jaar naar de kerk dan helemaal nooit naar de kerk.' Wat de kerkgangers zelf erover zeggen is makkelijk te voorspellen. Ze gaan vanwege de mooie muziek en versiering, de gewijde sfeer, uit nostalgie naar eens betekenisvolle rituelen, of uit behoefte aan een moment van inkeer tijdens de roezige, met familiebezoek en diners overladen kerstdagen. Slechts weinigen gaan om de geboorte van de zoon van God te herdenken. Kuitert is niet voor niets de meest populaire theoloog van Nederland. Hij verwoordt perfect wat de meeste mensen (gelovigen en niet-gelovigen) bij zichzelf denken.

In het tv-interview dat Michael Zeeman met hem had afgelopen zondag omschreef hij zijn kritische activiteiten als het oprollen van het vloerkleed dat de Kerk de afgelopen eeuwen had geweven. Een treffend beeld vooral vanwege de vernietigende implicaties ervan. Onder het vloerkleed bevinden zich immers kale planken of beton. Een criticus is qualitate qua een afbreker – met de ontgoddelijking van Jezus is Kuitert tot op het bot gegaan.

Als alle dogma's opgerold zijn, wat staat de Kerk dan nog te doen? Kuitert maakte gewag van gelovigen die, zodra de hekken om de kudde omvielen, in alle richtingen uiteen stoven omdat elders betere kicks te vinden waren. Hij leek te impliceren dat de Kerk de taak had de onveranderlijk menselijke behoefte aan religie te combineren met de behoefte aan kicks. Misschien heeft hij daar gelijk in, maar ik zie meteen zo'n EO-landdag voor me, waar een spiritueel rockgroepje de jongeren tot Jezus-euforie opzweept. Als dat modern geloven is, dan nog liever een rechtzinnige dominee.

Persoonlijk bleef Kuitert bij de Kerk uit traditie-overwegingen. Een respectabel argument, zoals het iemand siert om geen echtscheiding aan te vragen uit loyaliteit aan het verleden. Achteraf was ik blij dat ik mijn dochter de traditionele versie van Maria heb voorgehouden. Voorlopig althans. Als ze Kuiterts boek gelezen heeft, spreken wij verder.

Artikelen in NRC-column.


Profielen

Beatrijs Ritsema

Personeelsadvertenties komen in twee soorten: de taakgerichte en de functionarisgerichte variant. In het eerste geval is er sprake van een lijstje werkzaamheden waar iemand voor gezocht wordt, bijvoorbeeld nota's schrijven, externe contacten onderhouden of een afdeling managen. In het tweede geval ligt de nadruk op de kwaliteiten van de persoon, die zo veelvormig moeten zijn dat de advertentie erop gericht lijkt belangstellenden van solliciteren af te schrikken. Veelzeggende term in dit verband: schaap met vijf poten.

Dergelijke advertenties grossieren in paradoxen. De functionaris moet 'innovatie initiëren' en tegelijk 'beproefde trajecten in stand houden'. Hij/zij moet 'hoge prioriteit toekennen aan overleg' en ook beschikken over 'slagvaardigheid in de besluitvorming'. 'Uitstekende contactuele eigenschappen' naast 'inhoudelijk doorkneed zijn in de problemen van het veld'. Herkent u zich in dit profiel? Alleen dan mag u een briefje schrijven.

Meestal is het lijstje eisen waar de kandidaten aan moeten voldoen zo uitgebreid dat er in de advertentie geen ruimte meer overblijft voor wat ze nou eigenlijk precies moeten doen daar in dat baantje. Nooit heb ik me herkend in zo'n geschetst profiel, terwijl ik vrij zeker weet dat de meeste bijbehorende taken niet zo verschrikkelijk ingewikkeld kunnen zijn – een paar maanden inwerken en je weet er alles van. Hoe zouden mensen anders minister kunnen worden op een voor hen onbekend vakgebied?

Het woord 'profiel' dwingt mensen zichzelf in een wollige mal te voegen, terwijl een opsomming van inhoudelijke taken aan kandidaten de vrijheid biedt zich wel of niet aangesproken te voelen. Profiel-ontwerpers zijn hooghartig en autoritair; taakomschrijving-opstellers zijn zakelijk en demokratisch.

Profielen rukken overal op. Niet alleen in personeels- en contactadvertenties, onderzoek naar seriemoordenaars en doelgroepanalyses, maar ook in het middelbaar onderwijs. VWO-leerlingen mogen binnenkort kiezen uit liefst vier profielen om eindexamen in te doen, namelijk economisch, technisch, cultureel en gezondheidszorg. Wat ben ik blij dat ik niet nu op het VWO zit, want geen een van die profielen spreekt me aan. Ze klinken allemaal zo toegepast. Bij economisch denk ik aan snelle beurstypes, bij technisch aan een verwarmingsinstallateur, bij cultureel aan een museumconservator en bij gezondheidszorg aan een geriater. Allemaal verdienstelijke maatschappijsectoren, hoewel je je kunt afvragen waarom de boerderij er niet bij staat of de communicatie in al haar aspecten of de religie of de dierenwereld. Maar afgezien van deze omissies zit een tiener toch niet op het VWO om alvast stiekem naar een 'veld' doorgesluisd te worden?

Op het VWO (de naam zegt het al) gaat het om wetenschap, althans de voorbereiding daarop en dat is kennis. Waarom zou een vak als biologie dat van zichzelf interessant en belangrijk genoeg is opgehokt moeten worden in het profiel-keurslijf van de gezondheidszorg? Als een veertienjarige kennis op eindexamenniveau over de evolutietheorie wil opdoen, zegt dat niets over zijn belangstelling voor de gezondheidszorg. Wie weet gaat-ie wel rechten studeren of wordt piloot.

Nu weet ik best dat alle middelbare-schoolvakken gewoon onderwezen zullen blijven, zoals dat al honderd jaar gaat. Alle hoogdravende veranderingen in het onderwijs blijken altijd weer op cosmetica neer te komen. Leerlingen deden examen in frans, geschiedenis, wiskunde en de rest, en zullen dat blijven doen, ook al heet hun pakketje ineens 'profiel cultuur'.

Toch ergert mij die nieuwe titulatuur, omdat er wel degelijk een ideologie onder schuilgaat. Deze onderwijsfilosofie verzet zich tegen de kennis omwille van de kennis doelstelling en daarmee tegen absolute waarheid. Omdat toch alles relatief is in deze moderne tijd, moeten alle schoolvakken maar in een zogenaamd nuttige maatschappelijke bedding worden ondergebracht. Een schijnvertoning, die leerlingen in de war brengt en alleen de autoritaire bureaukratie van pretentieuze profielontwerpers bevestigt.

Artikelen in NRC-column.


Slachtofferrechten

Beatrijs Ritsema

De afgelopen weken passeerden achtereenvolgens (een poging tot) Halloween, Sint Maarten, de dag van de anorexia en de dag van de rechten van het kind. Vroeger had elke heilige zijn eigen dag op de liturgische kalender en je wist wie dat had bepaald (de paus), maar bij deze uit de lucht vallende 'dagen van' is onduidelijk wie dat op de nationale agenda heeft geplaatst. De promotie van het (Amerikaanse) Halloween en het (Noord-Hollandse) Sint Maarten lijkt vooral ingegeven door de behoefte elke aanleiding aan te grijpen iets leuks voor de kinderen te organiseren. De saaie periode tussen de zalige zomervakantie en de euforie van de decemberfeesten is natuurlijk veel te lang voor de immer naar een verzetje dorstende kinderziel.

De dagen van de anorexia en van de rechten van het kind hebben een ander karakter. Hierbij gaat het zo te zien om bezinning. Bij de dag van de chronische zieken of van de oceanen is het de bedoeling dat mensen ergens bij stilstaan en bijvoorbeeld bedenken: 'tjé, het is toch geen lolletje om chronisch ziek te zijn.' Het verbindende element van al die 'dagen van' is het slachtofferschap. Op de dag van de oceanen gaat het niet over de diepte ervan en hoe makkelijk je erin kunt verdrinken, maar over de vervuiling ervan door de mens.

Wie een dag als de zijne/hare kan claimen heeft het hoogst bereikbare binnengehaald: de status van slachtoffer. Deze positie geeft uitzicht op allerlei begeerlijkheden als genoegdoening, herstel van rechtvaardigheid, geld, hulp en sympathie. Slachtoffers worden geassocieerd met rechten en per implicatie vallen de plichten toe aan de niet-slachtoffers. Dat gaat goed, zolang het slachtofferschap onomstreden is. Een gehandicapte in een rolstoel heeft recht op toegankelijkheid van openbare ruimten en kan bijgevolg een lift eisen of een brede rijplank die over de buitentraptreden gelegd wordt.

Bij minder duidelijke slachtoffers gaat de nadruk op rechten wringen, omdat de gecreëerde tegenstelling tussen machtelozen en machthebbers (onder- en bovenliggende partij) niet meer logisch te handhaven is. Een interessant voorbeeld daarvan trof ik aan op een in de huiskamer rondslingerende kopie van de 'rechten van het kind' (bron Novib), die op school blijkbaar gebruikt wordt om de kinderen aan het denken te zetten. Enkele citaten: 'Een kind heeft recht op een goede gezondheid, voedsel, een leven zonder zorgen' (recht nr. 3). 'Een kind heeft recht om beschermd te worden tegen oorlogsgeweld, maar ook tegen invloeden van buitenaf, zoals oorlogsspeelgoed en oorlogsfilms' (recht nr. 7). 'Een kind heeft recht om op te komen voor zijn eigen rechten, ongeacht zijn ras, geloof of huidkleur, afkomst of woonplaats' (recht nr. 10 – de omissie van de categorie 'sekse' valt op).

Welke op hol geslagen rechten-maniak zou hier nu weer achter zitten? De hoogmoed om gezondheid en zorgeloosheid op te eisen, waar niemand ter wereld aanspraak op kan maken, is werkelijk ijzingwekkend. Hoogstens zou je het recht op goede gezondheidszorg kunnen eisen, maar het is wel erg kunstmatig om dit recht apart voor kinderen te proclameren, terwijl het voor volwassenen even belangrijk is. Het is alsof je een vlugschrift van de actiegroep 'Red de kikkerdril' leest over een vijver waarin de helft van de kikkers er slecht aan toe is. De schijnbare specificiteit van de bekommernis om dril verbergt slechts nietszeggendheid en overbodigheid.

Behalve dan recht nr. 2 ('een kind heeft het recht eruit te zien, zoals het zich voelt') – waarschijnlijk het enige voorschrift waar een kind in het Nederlandse kinderparadijs mee uit de voeten kan. Je uitdossen zoals je je voelt. Precies wat deze maatschappij nodig heeft. Eindelijk gerechtigheid voor tieners in de klas met omgekeerde vechtpetten, gescheurde leren jasjes, waaruit een glimp van een stiletto piept. Een agressieve outfit weerspiegelt perfect de innerlijke woeling van agressieve gevoelens. Er gaat toch maar niets boven het recht op zelfexpressie. Voor een bezoek aan oma's tachtigste verjaardag is een ouwe, vieze trainingsbroek trouwens ook wel goed genoeg.

Artikelen in NRC-column.


Medelijden

Beatrijs Ritsema

Je kunt de mensheid op veel manieren in twee groepen indelen. In de 20ste eeuw was het onderscheid onderdrukten – onderdrukkers bijzonder populair. Het marxisme (en lange tijd ook het feminisme) waren hierop gegrondvest. Sinds de ineenstorting van de grote ideologieën heeft het begrippenpaar onderdrukkers/onderdrukten aan relevantie ingeboet. Een andere visie kwam op, die beter aansloot bij een geïndividualiseerde en gefragmenteerde wereld, namelijk een indeling van de mensheid in lijders en mede-lijders.

Het verschil is duidelijk. Onderdrukkers en onderdrukten staan in nauwe relatie met elkaar, de ene groep is zelfs de oorzaak van de andere. Maar lijders en mede-lijders hebben in principe niets met elkaar te maken. Er bestaan enerzijds slachtoffers (individuen, groepen of hele volken tegelijk) en anderzijds mede-lijders, die part noch deel aan de hele ellende hebben, maar zich desondanks geroepen voelen de helpende hand te bieden.

Het menselijk leed is intussen niet merkbaar afgenomen en vormt een constante in de wereldgeschiedenis, onafhankelijk van de filosofische bril waarmee men dat leed beschouwt. Het probleem met de nieuwe indeling ligt in de vrijblijvendheid ervan. Wie werkt met het begrip onderdrukking kan meteen een heel rijtje actiepunten opnoemen ter verbetering van de wereld. Wie werkt met medelijden, weet een dikke muur van ongeïnteresseerdheid om zich heen.

A. de Swaan boog zich in de afgelopen Zaterdag-bijlage over de psychologische achtergronden van het medelijden. Meestal heeft men het in de sociale wetenschappen over 'altruïsme', als het gaat over belangeloos handelen, waar een ander beter van wordt. De Swaan gebruikt 'medelijden', een begrip dat met z'n waas van incorrecte neerbuigendheid iets is wat mensen liever van zich afschuiven. Medelijden is een gevoel, altruïsme is een daad. Ga je over medelijden zitten theoretiseren, dan verzeil je onvermijdelijk in een verhandeling over motieven, wensen, gevoelens en behoeften. De Swaan richt de schijnwerper op de mind-set, datgene wat vooraf gaat aan het al dan niet helpen van slachtoffers. Wie eenmaal een tik van de psychoanalytische molen heeft gekregen, komt daar nooit meer van los.

Het nadeel van theoretiseren over psychologische afweermechanismes die mensen zoal aan de dag kunnen leggen (De Swaan voorspelt sombertjes de terugkeer van het vrolijke slachtoffer) is dat het zo weinig relevantie heeft voor de status quo. Het probleem van de vluchtelingen en asielzoekers wordt onvergelijkbaar veel sterker beïnvloed door economische en fysieke factoren dan door de psychologie van de zelfrechtvaardiging. Eerst wordt er een economische of fysieke grens bereikt, mensen willen bijvoorbeeld niet nog meer geld uitgeven aan asielzoekers of de opvangadressen zitten vol, en daarna komen pas de afweermechanismes erachter aan hobbelen. Het analyseren van afweermechanismes en schuldgevoelens (ze ebden weg bij het tot wasdom komen van de verzorgingsstaat, ze steken weer de kop op bij het dreigende failliet van de verzorgingsstaaat) is een mooie intellectuele exercitie, maar verder nogal gratuït. Geen enkele politieke partij, geen enkele burger, geen enkele vluchteling kan uit deze analyse consequenties voor de praktijk trekken. Dat komt doordat De Swaan gevoelens als analyse-eenheid neemt en die zijn eigenlijk niet zo belangrijk, in ieder geval een stuk minder belangrijk dan gedrag.

Wat heeft De Swaan over gedrag van individuen (in tegenstelling tot gedrag van instanties) te zeggen? Hij wijdt er een alinea aan, die ik hier even kort samenvat: 'Niemand trekt er op uit om particulier het leed te verzachten, niemand vleit een jas om de schouders van een thuisloze, niemand stuurt eigenhandig een voedselpakket naar Somalië, niemand biedt een asielzoeker onderdak op zolder, niemand stelt voor eigen rekening een invalide gastarbeider te werk.' Door deze passage schemert de niet mis te verstane boodschap dat wij hier met ons allen een stelletje egoïsten zijn die ons medelijden maar al te graag uitbesteden aan instanties, zodat we onze handen niet zelf vuil hoeven te maken. We stellen geld ter beschikking, maar blijven zelf buiten schot. Het komt erop neer dat ons medelijden niet voldoende is, omdat we zelf niet lijden. Niet echt tenminste. De ware altruïst offert zichzelf op.

We hebben hier te maken met een christelijke toonzetting en de passage lijkt sterk op een preek. Met preken moet je uitkijken, want de retorische tournures kunnen je in een positie manoeuvreren, waar je helemaal niet wezen wilt. 'Ziet de leliën des velds, ze spinnen noch arbeiden. En ziet de vogels in de bosschages, ze zaaien noch maaien.' Kan een schoolkind deze wijsheid aangrijpen om zijn aardrijkskundeproefwerk niet te leren? Volstrekt niet. Hij moet zichzelf niet met een lelie vergelijken en gewoon z'n huiswerk maken.

De Swaan heeft een paar absurde voorbeelden van altruïstisch gedrag bij elkaar gezet, die inderdaad niet voorkomen juist omdat ze zo irrationeel zijn. Er zijn genoeg andere meer reguliere voorbeelden te verzinnen: vrijwilligerswerk voor vluchtelingen of Amnesty, asielzoekers Nederlands leren of in huis opnemen (gebeurt dus wel), tieners die demente bejaarden helpen (vorige week nog op de tv), sportactiviteiten voor de jeugd begeleiden in je vrije tijd. De assumptie 'niemand trekt er op uit om particulier het leed te verzachten' blijkt bij nadere beschouwing nergens op te slaan. Dat mensen vrijwilligerswerk leuk of interessant vinden, is niet iets wat tegen hen gebruikt mag worden. Motieven doen niet ter zake. Het gedrag (mensen helpen) is van zichzelf goed en wordt niet minder waard omdat er geen zelfopoffering bij te pas komt. Alleen radicale christenen als Sint Franciscus en Moeder Theresa doen aan zelfopoffering, maar verder is het een excentrieke levenshouding, die geen ouder z'n kinderen bijbrengt.

Het marxisme en het christendom smeedden allebei banden tussen de verdrukten en de niet-verdrukten en faalden. Ook de verzorgingsstaat blijkt het wereldleed niet aan te kunnen. Tast dat feit mijn gemoedsrust aan, zoals De Swaan meent? Helemaal niet. Ieder streeft z'n eigenbelang na, maar er blijft genoeg ruimte om 'het goede' te doen. En vervolgens zit je leven vol.

Artikelen in NRC-column.