Spring naar inhoud


Broer heeft suf baantje

Beste Beatrijs,

Mijn broer barst van het talent, maar heeft al jaren een suf baantje als postbode en blijft daar maar in hangen. Als ik hem aanspoor eens iets beters te zoeken, roept hij: dit is wat ik wil. Intussen wordt hij steeds slomer. Hoe kan ik hem opporren?

Bemoeizuchtige zuster

Beste Bemoeizuchtig,

Al bezit iemand een stradivarius – als hij er geen aardigheid in heeft, wordt het nooit wat met de muziek. Talent onbenut laten komt in de praktijk op precies hetzelfde neer als talentloosheid. Laat uw broer met rust. Wees blij dat hij geen drugs gebruikt of aan de alcohol is of malversaties pleegt. Postbode is een eerzaam beroep.

Artikelen in Broers en zussen, Werk.

Gelabeld met .


De gevolgen van echtscheiding

Judith S. Wallerstein, Julia M. Lewis, Sandra Blakeslee: The Unexpected Legacy of Divorce. A 25 Year Landmark Study.

Uitgever: Hyperion. Importeur….347 blz. $ 24.95

Over de gevolgen van echtscheiding voor kinderen zijn tal van volkswijsheden in omloop, die met elkaar gemeen hebben dat ze een sussende, optimistisch getoonzette boodschap uitdragen. ‘Beter gescheiden dan een slecht huwelijk’ is er zo een. Ander voorbeeld: ‘Scheiding is tegenwoordig de normaalste zaak van de wereld – het is voor kinderen veel minder erg dan vroeger.’ Ook het idee dat ‘kinderen gelukkig zijn, als hun ouders dat ook zijn’ wordt in dit verband vaak te berde gebracht.

Sociologe Judith Wallerstein voert al dertig jaar campagne tegen dit soort opvattingen. Zij noemt ze mythes, een mooi woord voor leugens. In haar visie is een echtscheiding voor kinderen te vergelijken met een bominslag, waarvan de schokgolven jaren, zo niet decennia aanhouden. In 1971 deed ze haar eerste studie, diepte-interviews met 131 kinderen tussen de 4 en 18 jaar, wier ouders net gescheiden waren, afkomstig uit het tamelijk welgestelde Marin County in Californië. Ze bezocht de kinderen opnieuw anderhalf jaar later, daarna nog eens na vijf en na vijftien jaar (op dit punt schreef ze het boek Second Chances) en nu 25 jaar na de scheiding kon ze 80 % van de oorspronkelijke respondenten, inmiddels tussen de 28 en 42 jaar oud, traceren voor een update van hun leven. Het boek The Unexpected Legacy of Divorce, geschreven samen met Julia Lewis en Sandra Blakeslee, geeft haar bevindingen weer over hoe de scheiding is blijven doorwerken in het verdere leven van deze ‘children of divorce’, zoals ze haar onderzoeksgroep noemt.

De gevolgen zijn er nog steeds. In deze fase van het leven, de jaren dertig, moeten mensen definitieve keuzes maken voor carrière en een partner en blijkens de interviews was dit laatste een groot probleem. Kinderen van gescheiden ouders missen kennelijk het vertrouwen om een relatie voor het leven aan te gaan. Ze hebben bindingsangst, ze zijn bang om in de steek gelaten te worden of bang om het zelf niet vol te houden met een partner. Het percentage kinderen van gescheiden ouders dat op het moment van het interview een duurzame relatie onderhield lag onder het landelijk gemiddelde. Ook deinzen ze terug voor het zelf krijgen van kinderen.

Een van de kritiekpunten op Wallersteins eerdere boeken was dat ze geen controlegroep had opgenomen in haar onderzoek. Zij spreekt gewoon met echtscheidingskinderen en trekt daar – tamelijk vergaande – conclusies uit, samen te vatten als: echtscheiding is een ongelooflijk traumatische ervaring voor een kind. Hier kan altijd tegenin gebracht worden dat mensen die opgroeien in volledige gezinnen ook hun portie trauma’s voor hun kiezen krijgen en dat het op een gegeven moment erg moeilijk wordt de invloeden van de verschillende trauma’s uit elkaar te houden. Om deze kritiek te pareren heeft Wallerstein voor dit boek tevens mensen benaderd, die uit een intact gezin afkomstig waren, om over hun leven te praten. Deze controlegroep kwam uit dezelfde buurten. Het waren vaak buren of schoolkameraadjes van de gescheiden kinderen. Als nadere differentiatie bracht ze aan of deze mensen naar hun zeggen uit een gelukkig of een ongelukkig gezin kwamen. Dat laatste is natuurlijk het interessantste. Dat kinderen die in een gelukkig gezin opgroeien later sterker in het leven staan dan gescheiden kinderen ligt nogal voor de hand. Dat dat ook geldt voor kinderen die in een ongelukkig gezin, althans een ongelukkig huwelijk, opgroeiden is nieuws. Het geeft steun aan de in zijn ouderwetsheid bijna niet meer voorstelbare gedachte dat ‘het zinvol zou kunnen zijn om voor de kinderen bij elkaar te blijven’.

Dit is ook exact wat ze naar voren brengt. Kinderen uit ongelukkige of ijzige huwelijken, waarin veel ruzie of zwijgzaamheid was en de partners eigenlijk weinig meer in elkaar zagen, keken toch terug op een prettiger jeugd, kwamen in hun puberteit minder in de problemen en voelden zich als volwassene zekerder in hun contacten met de andere sekse dan kinderen van gescheiden ouders, zelfs wanneer die scheiding op zichzelf genomen ‘goed’ was verlopen. Ook het ongelukkige intact gebleven gezin kent vele variaties en Wallerstein maakt een uitzondering voor het in zichzelf besloten, gewelddadige gezin, waarin kinderen opgroeien in voortdurende angst dat de ouders elkaar of de kinderen iets aandoen. Deze vorm van bij elkaar blijven is slechter dan uit elkaar gaan, maar wanneer de ouders het kunnen opbrengen om het gezinsleven overeind te houden uit geen andere motivatie dan omwille van het nageslacht, dan ondervinden kinderen daar wel zeker baat bij.

In tegenstelling tot de gangbare mythe, stelt Wallerstein, interesseert het kinderen nauwelijks of hun ouders wel gelukkig zijn. Als hun ouders ruziën, denken ze dat dat zo hoort en verleggen hun activiteiten misschien meer naar buiten, naar leeftijdgenoten. Een van de geïnterviewde mannen uit een intact gezin, waarvan de ouders niet gelukkig waren, beschrijft hoe hij als kind eindeloos buiten speelde, rondzwierf in de buurt, bij vriendjes zat, en toch met zijn ouders een goede verhouding had. De sfeer was thuis niet gezellig, maar een scheiding, zoals hij overal om zich heen zag gebeuren, leek hem nog veel akeliger.

Waarom hebben kinderen zo’n instinctieve angst voor het uit elkaar gaan van hun ouders? Waarom kunen ouders hen er nooit van overtuigen dat het niet de schuld is van de kinderen (wat ze altijd denken) en waarom blijven kinderen soms wel tot tien, vijftien jaar na de scheiding fantaseren over een hereniging?

Wallerstein geeft hier wel een aardige analyse van die erop neerkomt dat in een intact gezin (gelukkig of ongelukkig) de kinderen in het volle licht van de schijnwerper staan. In de perceptie van het kind draait het hele gezinsleven om hem. Hij moet gevoed, gekleed en liefdevol bijgestaan worden in zijn groeiende contacten met de buitenwereld. Het kind staat midden op het toneel, de vader en de moeder houden in de coulissen een oogje in het zeil, verrichten hand- en spandiensten, zoals de kost verdienen en sokken wassen, en plegen overleg over hobbels in de ontwikkeling van het kind. Dat papa intussen zijn secretaresse begeert, dat mama droomt van een carrière als zangeres is voor het kind te bedreigend om over na te denken: het zou zijn positie als hoofdrolspeler in het eeuwige gezinsdrama onderuit halen.

Bij een echtscheiding gaat precies deze nachtmerrie in première. Het kind verdwijnt uit het middelpunt van de belangstelling, want er zijn nu andere prioriteiten. Een van de ouders heeft een nieuwe liefde ontmoet, of de ouders maken zodanig ruzie met elkaar dat het gezin verscheurd wordt, er vinden verhuizingen plaats en er komt chaos. Een van de mythes die door Wallerstein ontmaskerd wordt is dat ‘echtscheiding slechts een tijdelijke ontregeling vormt’. Als de ouders hun gescheiden leven op orde hebben en de kinderen gewend zijn aan de nieuwe omstandigheden, is de ellende voorbij.

Niet waar, zegt Wallerstein, want na de onvermijdelijke financiële achteruitgang komen op een gegeven moment de nieuwe verhoudingen, de tweede huwelijken, de stiefgezinnen met alle emotionele beroering die hiermee gepaard gaat. Als een gescheiden ouder een nieuwe relatie aangaat, zit het kind in de coulissen zijn rancune te verbijten over de aandacht die niet naar hem toegaat. Er zijn andere gevallen van echtscheiding, waarbij ouders hun kind zo eerlijk mogelijk over elkaar proberen te verdelen. Kinderen worden dan twee maal per week verscheept van het ene naar het andere huis, zodat geen van de ouders tijd tekort komt. Het lijkt hierbij alsof de kinderen twee keer zoveel schijnwerperlicht krijgen, twee goed ingerichte kamers, overal speelgoed, dubbele vakanties, de onverdeelde aandacht van hun afzonderlijke ouders. Maar het kind moet het opgelegde schema volgen. Als de routine strak is en de lokaties niet heel erg dicht bij elkaar in de buurt, gaan de verslepingen ten koste van de continuïteit in het kind z’n sociale leven.

Vanuit het oogpunt van het kind vormt geen enkel scenario een verbetering van het oorspronkelijke model, waarin het kind zelf kan aanrommelen in het brandpunt van het gezinsleven, terwijl de ouders zich beschikbaar houden op de achtergrond. Een echtscheiding betekent altijd een aanslag op de elementaire behoefte van het kind aan veiligheid.

Ondanks de controlegroep van kinderen van niet-gescheiden ouders kan Wallersteins methode nog steeds niet wetenschappelijk worden genoemd. Vooropgesteld dient dat een studie die zich over zo veel jaren uitstrekt heel bijzonder is. Maar de kracht van de longitudinale studie is in dit geval tegelijk de zwakte. Wallersteins onderzoeksobjecten zijn in de loop der tijd goede bekenden geworden, wier lot zij zich persoonlijk aantrekt. Respondenten sturen haar huwelijksaankondigingen of geboortekaartjes en zij beschrijft haar eigen reacties van vreugde of verdriet tijdens de interviews. Intimiteit is mooi, maar kan de geïnterviewden ook stimuleren om de sympathieke onderzoekster juist de zwakke of problematische kant van hun persoonlijkheid te tonen, omdat zij daar net in is geïnteresseerd en omdat zij op zoek is naar de weerslag van een langvervlogen scheiding.

De psychologische portretten die zij schetst zijn aangrijpend en indringend. Een nadeel is wel dat om herkenning te voorkomen achtergrondgegevens veranderd zijn en verhalen van verschillende respondenten met elkaar zijn gecombineerd. De wantrouwende lezer kan opmerken dat dit procédé de schrijfster wel heel veel vrijheid geeft om uiteenlopende elementen te combineren tot een dwingend, de hoofdgedachte van het boek ondersteunend geheel.

Deze bedenkingen zijn niet bedoeld om Judith Wallerstein in diskrediet te brengen, alleen om duidelijk te maken dat het onderwerp ‘de gevolgen van echtscheiding voor kinderen’ zich niet leent voor wetenschappelijk uitsluitsel. Dit boek neemt vlammend, goed onderbouwd met sprekende voorbeelden stelling contra het verschijnsel echtscheiding. Degenen die het op voorhand al met haar eens zijn, zullen het boek met instemming lezen, wat niet betekent dat het aantal echtparen dat omwille van de kinderen bij elkaar blijft vooralsnog zal toenemen. Het is jammer voor de kinderen, maar die houding is passé.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Skiën met vriendenclub

Beste Beatrijs,

Komende winter gaan we met onze vriendenclub (drie jongens, twee meisjes) een weekje skiën in Frankrijk, zoals we dat al een paar jaar doen. We gaan voor de derde keer naar hetzelfde huisje, waar we altijd veel plezier hebben gehad. Nu wil het geval dat een van ons, ‘Martin’, een vriendin heeft gekregen die de anderen niet leuk vinden. ‘Sandra’ gaat ook mee, heeft Martin plompverloren aangekondigd, maar eigenlijk zijn wij daar niet zo enthousiast over, te meer omdat er eerder nooit geliefdes meegingen. Niemand durft dat rechtstreeks tegen Martin te zeggen. Is er een manier waarop we toch onder haar aanwezigheid uit kunnen komen?

Liever onder ons

Ja, die is er: door zelf niet mee te gaan. In dat geval gaan Martin en Sandra samen skiën en misschien is dat ook wel wat die twee het liefste willen.

U wil een bepaalde traditie in stand houden die gebaseerd is op exclusieve vriendschap. Geen partners erbij, want dat verstoort de groepsgeest. Dat zijn strenge eisen voor een vriendengroep. Mij doet het een beetje denken aan een jongensclubje: ‘De leden van de Zwarte Hand beloven hierbij plechtig dat hun vergaderingen vrij van vrouwelijke smetten zullen blijven.’ Uw gezelschap is van gemengde samenstelling, maar de regels niet minder strikt: geen vriendjes of vriendinnetjes op de skipiste, geen geliefdes in het chalet. Stel je voor dat ze ineens gaan zoenen op de canapé! Dat willen we niet! Uw reisgezelschap (minus Martin) heeft een wel bijzonder romantisch idee over hoe het hoort toe te gaan onder vrienden. Het lijkt de liefde zelf wel, met al die trouw, terugkerende mijlpalen en exclusiviteit. Mooi hoor, maar ook een beetje beklemmend.

Dit soort tradities houdt geen stand. Ze horen bij het studentenleven, althans bij het ongedwongen jongerenbestaan waarin nog geen sprake is van serieuze carrières en vaste partners. Zodra die er wel zijn, worden vakantiedagen ineens schaars en stellen levenspartners eisen over de samen te besteden vrije tijd. Ze willen bijvoorbeeld ook wel eens een weekje skiën.

Als Sandra beter was gevallen in de vriendenkring, had iedereen de gebruikelijke dingen geroepen als ‘hoe meer zielen, hoe meer vreugd’, en ‘jouw vrienden zijn mijn vrienden’. Nu vindt men haar niet leuk, maar met bezwaar maken zou de groep Martin op z’n ziel trappen. Wanneer tot hem doordringt dat zijn geliefde niet door de ballotage is gekomen, is de vriendschap over en uit en kunnen jullie met z’n vieren vertrekken naar het dorp vol herinneringen in plaats van met z’n zessen.

Laat gewoon alles doorgaan, zoals gepland. Er bestaat een kans dat de indringster veel aardiger, gezelliger, leuker blijkt dan zich totnutoe liet aanzien. Is ze echt zo vreselijk als iedereen verwacht, dan is het enige wat er kan gebeuren dat er na die week een einde komt aan een traditie, die toch al niet kon overleven. Verder kan iedereen, sympathiek of antipathiek, zich de hele dag door wijden aan wat de bedoeling van de onderneming is: lekker skiën in de frisse buitenlucht. Het volgend jaar zal het reisgezelschap zich weer moeten aanpassen aan de impulsen van dat moment. Een skivakantie is iets anders dan een reünie van een bataljon Oud-Indië-strijders.

Artikelen in Liefde en relaties, Reizen, Vrienden en kennissen.

Gelabeld met , .


Bevolkingsimplosie

Beatrijs Ritsema

Demografische prognoses zijn per definitie onheilspellend. Of de lijntjes in de grafiek nu stijgen of dalen, er wordt altijd gewaarschuwd dat het verschrikkelijk mis gaat, als de huidige tendens zich voortzet. Jarenlang heerste er grote bezorgdheid over de ongebreidelde groei van de wereldbevolking. Ontwikkelingswerkers en seksuele voorlichters werden ingezet om de mensen in de Derde Wereld te overtuigen van het nut van anticonceptiemiddelen. In China werd de onmenselijke één-kind-per-echtpaar-politiek ingevoerd. Niet alleen desastreus wegens het persoonlijk leed, de gedwongen abortussen en de geheime, rechtenloze kinderen, maar ook omdat deze maatregel op den duur tot een tekort aan vrouwen leidt.

Bevolkingsgroei is gevaarlijk, maar bevolkingsafname kennelijk ook. In de westerse landen zitten de geboortecijfers al geruime tijd onder het vervangingsniveau. Als vrouwen doorgaan met zo weinig kinderen krijgen als ze nu doen, dan buigt het lijntje van de bevolking naar beneden in de grafiek en zakt het aantal inwoners van een land. In het Vpro-programma DNW op zondagavond maakte een vrouw die twijfelde of ze zelf wel of niet aan kinderen zou beginnen een rondgang langs allerlei deskundigen om te praten over het gebrek aan animo onder vrouwen voor het moederschap. De geïnterviewde personen waren het met elkaar eens dat bevolkingsdaling slecht was voor een maatschappij, omdat ‘de welvaart dan achteruit gaat’. De uiteenlopende ‘oplossingen’ die zij in petto hadden (fokpremies, salarissen voor moeders) waren van Chinese snit: overheidsingrijpen in privé-aangelegenheden.

Van bovenaf de vruchtbaarheid dirigeren in welke richting dan ook, meer kinderen of juist minder kinderen, is altijd gedoemd te mislukken. Een kwalijk bij-effect van een overheid die zich met bevolkingspolitiek bezighoudt is dat het krijgen van kinderen in een moreel kader wordt geplaatst. Nu eens is het egoïstisch, dan weer juist altruïstisch. Toen de kernkoppendoem in Nederland vigeerde en toen iedereen zich druk maakte over de mondiale bevolkingsexplosie was het zelfzuchtig om nageslacht te willen. Nu er bevolkingsachteruitgang dreigt, gaan er stemmen op om de voortplanting met financiële prikkels te ‘belonen’. Het is ineens sociaal-wenselijk gedrag geworden. Maar het wel of niet krijgen van kinderen heeft niets te maken met egoïsme of altruïsme. Het geboortecijfer is de som van individuele beslissingen die mensen weloverwogen nemen en waar de maatschappij het in de toekomst maar mee moet zien te redden.

Zodra de welvaart toeneemt, zakken de geboortecijfers. Dat is te zien in Zuid-Amerika en Zuid-Oost-Azië, waar mensen onmiddellijk afzien van grote gezinnen, als er voldoende garantie bestaat dat een klein aantal nakomelingen de volwassenheid zal bereiken. In het westen is samen met een gestaag toenemende welvaart de voortplanting een keus geworden voor vrouwen, met als risico dat op termijn diezelfde welvaart zal afnemen. Hoe ziet dat scenario eruit? Het lijkt niet erg waarschijnlijk dat mensen ineens geen geld meer hebben om zich huizen, auto’s of vakanties te permitteren. Het venijn van de demografische terugslag zit in de enorme aantallen babyboomers die zich gedurende een jaar of vijftien allemaal tegelijk door de flessenhals naar het verzorgingshuis moeten persen. Dat lukt natuurlijk niet, daar kun je donder op zeggen. Bij de generatie voor hen (de ouders van de babyboomers) is het nu al dringen geblazen voor verzorging en medische hulp, terwijl hun aantal veel geringer is.

De babyboomers zullen in mindere mate hoogbejaard worden dan hun ouders dat nu zijn. De leeftijd die mensen gemiddeld bereiken zal een paar jaar zakken, misschien van 78 naar 75 jaar of iets dergelijks. De vraag is of dat zo’n vreselijke ramp is. De 80-plus jaren behoren in het algemeen niet tot de plezierigste van een willekeurige levensloop.

Gemiddelde levensverwachting is de belangrijkste indicator voor welvaart. Tegen de tijd dat de babyboomers massaal overlijden, krijgt de welvaart een tijdelijke inzinking. Maar dat is in vijftien jaar weer voorbij. En intussen wordt het hier een stuk rustiger met minder files op de wegen en minder mensen. Tot de volgende babyboom. Het lijntje gaat neer en dan weer op.

Artikelen in NRC-column.


Groentje aan de universiteit

Beste Beatrijs,

Ik doe een training voor mijn studie psychologie en ik weet niet hoe ik mij in groepen moet gedragen. Steeds probeer ik weer de cynische wereldwijze uit te hangen, maar eigenlijk zit ik met mijn maagdelijkheid die ik maar niet kwijt raak. Stel dat iemand tijdens zo’n training merkt dat ik nog zo onervaren ben, dan val ik daarmee door de sociale mand van wat wel en wat not done is. Dus houd ik mij maar cynisch groot en op afstand en lever kritiek op anderen. Maar dat is niet erg ‘echt’, nietwaar. Zo zit ik tussen twee vuren in. Als ik eerlijker word, zak ik in sociale status in de groep. Houd ik vast aan mijn status, dan ben ik niet waarachtig in hoe ik mij opstel.

Groentje aan de universiteit

U wordt enerzijds gekweld door uw gebrek aan seksuele ervaring in het algemeen en anderzijds door de eventuele weerslag hiervan op uw positie in de groepshiërarchie. U zou graag eerlijker willen zijn, maar uit angst voor statusverlies verschuilt u zich achter een wereldwijs masker. Dit is een diep treurige situatie. Hoe is het mogelijk dat een zich wetenschappelijk noemende opleiding als de studie psychologie nog steeds dit soort van miserabel onderwijs verzorgt, waarbij het al dan niet maagd zijn van iemand kennelijk een behartigenswaardig element in de discussie wordt geacht.

Iemands (gebrek aan) seksuele ervaring heeft geen enkele relevantie voor welke maatschappelijke activiteit dan ook. Maagden en niet-maagden kunnen in gelijke mate Olympisch kampioen worden, mensenredder of stedendwinger (Jeanne d’Arc). Seksuele ervaring heeft dus ook niets te maken met hoe een student zich gedraagt in werkgroepen, practica of trainingen. Het groepsgewijs doornemen van ervaringen die normaal gesproken tot iemands strikte privéleven horen is een onaanvaardbare manier van groepsdruk aanwenden, die doet denken aan de beschamende vertoningen in fascistische en andere totalitaire regimes. Dit horen mensen elkaar niet aan te doen. Het is al moeilijk genoeg om over dit soort dingen te spreken met één vertrouweling – wie zichzelf geestelijk ontbloot in een groep staat oog in oog met een troep hongerige leeuwen, die zich, zolang de sessie duurt, zogenaamd empathisch en accepterend opstellen, maar die achteraf stiekem het slachtoffer alsnog verscheuren, al gniffelend over de gênante confidenties.

U heeft kortom groot gelijk met uw cynische maskerade. Zo houdt u de meute op een dwaalspoor. Het tonen van waarachtigheid (wat dat dan ook moge zijn – een scheutje cynisme maakt er in ieder geval deel van uit, anders zou u dit niet kunnen ventileren) verdwijnt op die manier mogelijk wat naar de achtergrond, maar daar hoeft u niet over in te zitten, want uw medestudenten kunnen helemaal geen aanspraak maken op uw ware zelf. Laat ze opvliegen met hun kleverige, sensitieve, hulpverlenende, invoelende praatjes! En de trainers erbij! Beschouw de status die uw (onechte) wereldwijsheid u oplevert als mooi meegenomen en verspil uw angsten en onzekerheden niet aan mensen die toevallig studiepunten nodig hebben voor het volgen van een ‘training’, maar reserveer ze voor degenen die echt in u geïnteresseerd zijn, uw intimi.

Wat uw maagdelijkheid betreft, wees gerust: die zal sneuvelen. Misschien niet vandaag, misschien niet morgen, maar op een mooie dag is het zo ver. Dan zult u ook merken dat u niet beter of slechter mee kunt praten in groepen dan voorheen.

Artikelen in Liefde en relaties, Scholen en verenigingen.

Gelabeld met , .


Oma’s stoeltje

Beste Beatrijs,

Ongeveer twintig jaar geleden gaf ik mijn schoonouders een antiek petit pointstoeltje dat nog van mijn oma was geweest. We wilden destijds ons huis met strakke meubels inrichten. Ik was jong en besefte de emotionele waarde van familiestukken nog niet. Jaren later, na een langdurig verblijf in het buitenland, betrokken we een ander huis en bekroop mij heimwee naar oma’s stoeltje. Het stond bij mijn schoonouders op de overloop als sierstoeltje, terwijl ik het nu echt kon gebruiken. Om het terug te vragen vond ik echter te ver gaan, dus ik dacht: ach, het komt wel weer bij ons terug, als ze ooit kleiner gaan wonen.

Een paar jaar later gingen we op bezoek bij mijn mans zuster en zwager en zagen daar het bewuste stoeltje staan, bekleed met een goedkoop wittig stofje. Mijn schoonzuster had het met de buurvrouw gerestaureerd, vertelde ze trots. Ik zei dat ik het vervelend vond dat mijn schoonouders zo’n duur stoeltje zomaar aan een derde hadden gegeven, zonder mij daarin te kennen. Mijn zwager bood royaal aan dat ik het wel van hem mocht kopen. Toen ik mijn schoonouders erop aansprak, reageerden ze vrij bot met ‘eens gegeven, blijft gegeven’. Al met al voel ik me niet netjes behandeld. Heb ik gelijk?

Achter het net gevist

U heeft iets weggegeven en daar kreeg u later spijt van. De vraag is of uw schoonfamilie zich op enig moment in deze twintigjarige stoeltjes-geschiedenis laakbaar heeft opgesteld. Mensen zijn wispelturig in hun gehechtheden. De regel ‘eens gegeven, blijft gegeven’ is nu net bedoeld om ruzie te voorkomen. Wie spontaan een schilderij, een schemerlamp of een petit pointstoeltje uit eigen bezit weggeeft aan een ander, stelt er kennelijk zelf geen prijs op. Het lijkt me heel aannemelijk dat uw schoonouders hiervan uitgingen, temeer omdat u later nooit blijk heeft gegeven van hernieuwde belangstelling voor oma’s stoeltje. U had tenslotte best iets kunnen zeggen als: ‘Wat is het toch een prachtig stoeltje, ik heb het aan jullie gegeven en het blijft van jullie, maar als jullie er ooit om wat voor reden dan ook van af willen, dan wil ik het graag weer terug.’ Nu konden ze niet weten dat u intussen van gedachten was veranderd en kwam het natuurlijk niet in hen op, toen ze het inderdaad kwijt wilden, het weer terug te geven. Denk aan iemand die een, vindt hij stiekem: monsterlijke kapstok in z’n bezit heeft en deze weggeeft aan de schoonfamilie. Die is er blij mee, maar krijgt er jaren later ook genoeg van en retourneert vervolgens de kapstok weer aan de oorspronkelijke eigenaar. Dat is ook een belediging.

En dan uw schoonzuster en zwager. Tja, zo’n aanbod van terugkopen is inderdaad niet erg fijnzinnig – aan de andere kant is en blijft het raar, wanneer je iets in je huis hebt staan, waarvan je de voorgeschiedenis en de bijbehorende fluctuerende gevoelswaarde niet kent, en een bezoeker roept ineens: dat was vroeger van mij en ik heb er meer recht op dan jij.

Het is zuur voor u, maar zie het als een leerervaring. Wijs nu reeds de meubelstukken en bibelots aan in het huis van uw ouders/schoonouders die u later wilt erven. Of distantieer uzelf wat meer van de materie. Dat geeft ook altijd veel gemoedsrust.

Artikelen in Cadeaus, Grootouders en kleinkinderen, Schoonfamilie.

Gelabeld met .


80 %

Beatrijs Ritsema

Hij moet en hij zal eraan gaan, de kostwinner in z’n grijze pak of in z’n overall, die ’s ochtends vroeg de deur uitgaat en ’s avonds om kwart voor zes binnenstommelt, z’n voeten op tafel legt en een flesje bier openmaakt, terwijl zijn vrouw de laatste hand aan het eten legt en de kinderen over hem heen tuimelen van vreugde: ‘Papa is thuis!’ Een gedateerd personage, dat maar beter gisteren dan vandaag van het toneel verdwenen kan zijn. Staatsecretaris Verstand ziet de kostwinner misprijzend aan (tut, tut, tut, kan dat niet wat gelijkwaardiger, wat evenrediger) en heel geëmancipeerd Nederland valt over hem heen als symbool van een voorbije cultuur, waarin mannen hun tomeloze ambitie botvierden, onderwijl hun vrouwen knechtend tot financiële afhankelijkheid en hun kinderen gestaag van zich vervreemdend. En dat alleen maar omdat de goede man het waagt fulltime te werken – tegenwoordig komt dat neer op liefst 38 uur per week onttrekking aan huis en haard.

Het correcte model schrijft voor dat man en vrouw allebei 80 % werken. Op die manier houden ze allebei een dag per week over voor de zogenoemde ‘zorgtaken’. De staatsecretaris deelde vorige week schouderklopjes uit voor de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen, maar stoorde zich aan de vele (mini)deeltijdbaantjes. Zo blijven vrouwen financieel afhankelijk van hun echtgenoten en, erger nog, blijven die mannen doorgaan zich op slinkse wijze onder het huishouden en de kinderverzorging uit te wurmen. De fulltime werkende man en de huisvrouw-met-bijbaantje dienen hun biezen te pakken. Zij moeten leren inzien dat een uitgebalanceerde combinatie van 80 % werk en 20 % thuis de enige weg naar perfectie is. Een nieuw keurslijf wenkt aan de horizon. Weg met de slappe anderhalfverdieners! Weg met de fulltimers! Iedereen gelijk en iedereen in deeltijd!

De hetze tegen fulltime werk is een demonstratie van een sociaal-wenselijke ideologie die mensen in afgepaste malletjes wil onderbrengen. Dit speciale 80-20 malletje biedt weliswaar perspectief op een rijkgeschakeerd leven vol zelfontplooiing op diverse fronten, maar het is en blijft een malletje, dat bovendien wel heel erg geënt is op de vrouwelijke manier van grasduinend leven. Hier een dagje achter de computer, daar een pleister op een knie plakken, hier een belangrijke vergadering, daar een fitnesstraining. Bij deeltijdwerk komt het individu volledig aan haar trekken, maar de maatschappij heeft het nakijken.

Bij scholen, ziekenhuizen, crèches, in de vervoerssector, in het midden- en kleinbedrijf, in de media, overal heeft men liever mensen met een volledige baan in dienst dan deeltijdwerkers, die de roosters ingewikkeld maken. Met de huidige, krappe arbeidsmarkt verdienen de mensen die überhaupt nog bereid zijn 38 uur per week te werken koestering en innige dankbaarheid en geen kat van het ministerie. Vanuit het standpunt van de werkgever zijn vrouwen lastig. Niet alleen volgen ze bijna allemaal het gesanctioneerde patroon van eerst zwangerschapsverlof, dan ouderschapsverlof en vervolgens in deeltijd terugkomen. Maar ook de vrouwen zonder kinderen werken graag in deeltijd. Op hun vrije dag willen ze rustig naar de kapper, hun schilderhobby uitleven of hun eigen huis schoonmaken (‘want als je het zelf doet, wordt het veel schoner dan wanneer je het een werkster laat doen’).

Zelf ben ik natuurlijk ook een deeltijdwerker, ik zou niet anders willen, maar sommige andere mensen (mannen) vinden dat minder aantrekkelijk. De gouden 80-20 standaard is een artificiële constructie die ervan uitgaat dat mannen en vrouwen hun leven op dezelfde manier willen invullen, terwijl in werkelijkheid vrouwen opgewonden raken van een man met geldverdienpotentie. Wanneer een willekeurig gezin f 1000,- aan inkomsten derft als de man een dag thuisblijft en f 750,- als de vrouw een dag thuis blijft, dan zal de emancipatiebevordering het afleggen tegen het gemeenschappelijke rationeel-financiële eigenbelang. Volwassen mensen zijn uitstekend in staat hun eigen werk- en zorgverdelingsschema op te stellen, daar hebben ze geen moraliserende aansporingen van de overheid bij nodig.

Artikelen in NRC-column.


Afgezegde afspraken

Beste Beatrijs,

Het overkomt mij/ons steeds vaker dat vrienden, familie of kennissen met wie afgesproken is om te eten of iets anders te doen, deze afspraak één dag van tevoren afzeggen. Als reden geven ze vaak een te overladen programma voor die week. Sommige mensen zeggen zelfs meerdere keren achter elkaar af, terwijl het initiatief voor de afspraken van henzelf is uitgegaan. Wanneer men wel komt, komt men vaak te laat. Je spreekt bijvoorbeeld om twee uur af op de boot om een middag te gaan zeilen en dan bellen ze om die tijd op (leve de mobiel) dat ze er pas tegen drie uur kunnen zijn. Of ze zeggen ineens dat ze om vijf uur een andere afspraak hebben, waardoor je nauwelijks tijd over houdt. Wij hebben zelf ook een kind en allebei een baan, maar behoudens noodgevallen ga je naar ons idee niet zo met vrienden om. Het blijkt vervolgens heel moeilijk om je teleurstelling ‘bespreekbaar’ te maken omdat het direct als verwijt wordt gevoeld, waardoor de vriendschap nog verder onder druk komt. Hoe kunnen wij hier het beste mee omgaan?

Laatste agendapunt

Veelvuldig te laat komen op afspraken of afspraken kort van tevoren afzeggen zonder dringende redenen is een uiting van desinteresse. Dit geldt in de zakenwereld even sterk als in het privéleven. Het leiden van een volgeboekt en haastig leven kan nooit een excuus zijn, want iedereen leidt een volgeboekt en haastig leven. Ook vroeger, toen er nog geen tweeverdieners, mobiele telefoons en filofaxen bestonden, moesten de mensen kiezen of ze de verjaardag van oom Karel bij zouden wonen of thuis doorgaan met de verstelmand. Wanneer mensen niet de moeite nemen op tijd te komen voor een zeiltochtje of uit kennelijke lamlendigheid een etentje afzeggen, kan dat onmogelijk iets anders betekenen dan dat hun prioriteiten elders liggen.

Laksheid steekt, zeker wanneer dit gedrag van vrienden afkomt. En u wordt hier disproportioneel vaak door getroffen. Daaruit leid ik af dat deze druk-druk-druk-vrienden zichzelf toch als meer perifeer zien ten opzichte van u en uw man dan andersom (wat het gedrag overigens niet minder onbeleefd maakt). U heeft teveel onechte vrienden, teveel contacten die u warm wil houden. Ook maakt u waarschijnlijk teveel afspraken waarbij meer dan twee mensen zijn betrokken. Met twee echtparen iets op touw zetten is een hele toer, omdat er niet meer zoals vroeger sprake is van twee maar van vier agenda’s, die op elkaar moeten worden afgestemd. Nog afgezien van de kinderen die wel of niet mee mogen/kunnen/willen. Als een van de betrokkenen zich minder gedisponeerd voelt, wankelt zo’n hele afspraak al.

Ga na wie van uw vrienden echte kwartetvrienden zijn en wie er in wezen bij u hoort of bij uw man. Maak alleen nog kwartetafspraken met kwartetvrienden en doe de rest in duovorm. Een lunchafspraak met een vriend(in) is handiger dan mensen-met-aanhang optrommelen voor een ingewikkelde zeiltocht. Zet de vrienden die te vaak hebben afgezegd een tijdje in de ijskast. Organiseer een keer per jaar een borrel of feestje voor alle intimi en lakse flierefluiters tegelijk, dan hoeft u geen tijd te verspillen aan terugkerende onwilligheid. Als het plannen mislukt, houd dan op met plannen.

Artikelen in Vrienden en kennissen.

Gelabeld met .


Mantelzorg

Het mantelzorgstelsel heeft iets inherent onrechtvaardigs, omdat het zo op een dwangbuis lijkt. Monique Kremer laat zien in haar boek Geven en claimen dat de overheid eerst een beroep op familie en vrienden laat doen en dat professionele thuishulp voor mensen die zorg nodig hebben op de tweede plaats komt en als aanvulling gebruikt wordt.

Het draait hierbij natuurlijk alleen om geld. Het is voor de overheid altijd goedkoper om zoveel mogelijk zorgtaken door informele vrijwilligers op te laten knappen en dan pas de professionele krachten in te schakelen.

Veel mantelzorgers, vooral degenen die voor een gehandicapte of chronisch zieke of dementerend persoon zorgen komen niet toe aan volwaardig burgerschap, dat wil zeggen: ze nemen geen deel aan verschillende sectoren van het dagelijks leven.

Ik ben het met Monique Kremer eens dat de positie van de mantelzorger moeizaam is en ook gedateerd omdat in deze cultuur meewarig aangekeken wordt tegen mensen die geen eigen leven hebben. Dat geldt al voor vrouwen die vrijwillig afzien van elke vorm van betaalde arbeid om zich geheel aan hun gezin te wijden, maar helemaal voor permanente mantelzorgers. Hun situatie staat geheel in het teken van de plichten, althans degenen die zelf of via hun partner over onvoldoende inkomen beschikken om zichzelf in enige mate uit de mantelzorg vrij te kopen. De vrouw van een bankdirecteur hoeft niet dag in dag uit vast te zitten aan de verzorging van haar gehandicapte kind, maar huurt verpleegsters in. Rijke oude mensen betalen zelf hun thuishulp en rijke kinderen van arme ouders gaan niet zelf de vloer dweilen, maar zoeken een werkster.

Het verstrekken van mantelzorg wordt op die manier een plicht voor de armen en een recht voor de rijken, die immers precies kunnen doseren hoe veel ze willen geven. Terecht houdt Monique Kremer een pleidoor voor het recht om niet te zorgen, om nee te zeggen tegen de zorg die men niet kan of wil opbrengen.

In de vergelijking met andere landen komt het Scandinavische model als ideaal uit de bus. In dit systeem neemt de overheid primair alle zorgtaken voor haar rekening. Het recht op zorg voor iedereen die hieraan behoefte heeft is daarmee gewaarborgd. Tegelijk hebben alle potentiële mantelzorgers ook het recht om zorg te geven, waar zij dat wensen. Op geheimzinnige wijze zijn uit deze maatschappelijke formule alle plichten verdwenen. In Zweden en Denemarken is het blijkbaar zo geregeld dat elke zorgvrager ook zorg krijgt en dat iedereen de hoeveelheid zorg van zijn voorkeur ook kan uitdelen. Waar zijn de plichten gebleven? Die moeten wel zijn gaan zitten in enorme hoeveelheden verschuldigde belasting voor elke burger.

Toch kan ik niet begrijpen hoe ze in Zweden het probleem van de inherent lage status van zorgarbeid hebben op gelost. Een crècheleidster of een thuiszorgwerkster is geen goedbetaald beroep. In Nederland kiest zo iemand er snel voor om deze werkzaamheden maar in de informele sfeer (met eigen kinderen, bij eigen hulpbehoevende ouders) te gaan uitvoeren, als die keus zich voordoet. Dankzij het kostwinnersmodel, dat wel. Het punt is dat men in Nederland niet van het kostwinnersmodel af wil. Niet werkelijk tenminste. Vrouwen zijn gehecht aan de vrijheid om wel of niet te werken. De consequentie van het Zweedse model is arbeidsplicht. Men moet werken om zich te verzekeren van een inkomen. Daar wil men in Nederland al helemaal niet aan. Een Zweedse of Deense vrouw kan niet kiezen om thuis te blijven en voor de kinderen te zorgen, want het inkomen van haar partner is niet voldoende voor een heel gezin wegens de torenhoge belastingen. En dus trekt zomaar een laagopgeleide Zweedse vrouw bij onbekende oude dames professioneel de steunkousen aan, terwijl haar eigen oude moeder door weer een andere laagopgeleide vrouw professioneel de steunkousen krijgt aangetrokken.

De vraag kortom is: wat is de winst dat al deze zorgtaken door betaalde krachten worden verricht? Zowel in Zweden als in Nederland gaat het om dezelfde pool van mensen waar uit geput wordt, zowel in betaald werk als in de zogenaamd vrijwillige, maar in werkelijkheid semi-verplichte mantelzorg.

Er is in Nederland een schreeuwend tekort in de zorg. Het recht van behoeftigen om zorg te ontvangen wordt steeds nijpender. In dit licht vind ik alle overwegingen om aandacht te besteden aan het recht om zorg te geven in het niet zinken bij het recht om zorg te krijgen. Alleen onbetaald verlof zou in aanmerking moeten komen voor regelingen, omdat men anders tegen de inconsequentie aanloopt dat bijvoorbeeld een gynaecoloog voor een topdagsalaris zijn of haar zieke kind of oude moeder gaat verzorgen. Nemen we de huidige jaloezie in aanmerking van kinderloze werknemers op werknemers-met-kinderen, dan draait dit erop uit dat een x-aantal algemene verlof- dan wel zelfontplooiingsdagen per jaar zullen worden verstrekt, die een andere gynaecoloog dan weer kan gebruiken om met behoud van salaris zijn tuinhuisje op te schilderen.

Het recht om niet te zorgen is wel belangrijk, omdat in de huidige situatie chronische mantelzorgers maatschappelijk gezien uitgebuit worden. De tekorten in de reeds geprofesionaliseerde zorg in aanmerking genomen lijkt dit een onmogelijke vraag. Toch is er een uitweg. In Nederland gaat een onevenredig groot deel van de belastinggelden die voor zorg beschikbaar zijn naar arbeidsongeschikten. Er zitten twee miljoen mensen thuis met een uitkering, waarvan 1 miljoen in de WAO, waarvan ruwweg een op de drie om psychische redenen. In vergelijking met andere landen zijn dit extreme cijfers. Afschaffing van de WAO-om-psychische-redenen zou de arbeidsplicht een beetje terughalen in het maatschappelijk panorama. Nederland zou iets meer in de richting van het Scandinavische model worden opgeduwd. Als deze groep ineens beschikbaar was voor de arbeidsmarkt, zouden de perrsoneelstekorten in de zorg in een klap opgelost zijn en zouden mantelzorgers niet meer op hun wenkbrauwen hoeven te lopen.

Artikelen in NRC-column.