Spring naar inhoud


Kostschool

Vroeger dacht ik dat ik een goed geheugen had, omdat ik veel parate quizkennis had. Maar het lijkt wel of de feiten van steeds dieper opgedolven moeten worden. Dit is een leeftijdseffect, waar weinig aan te doen valt. Geheugentrainingen gaan volgen is ook weer overdreven. Bovendien valt waarschijnlijk niet meer bij te spijkeren wat ik in de eerste plaats mis: het uit het hoofd kennen van gedichten.

Het innerlijk behang is de meest treffende benaming hiervoor. Het is prettig om door de stad te lopen of als passagier in een auto te zitten, terwijl er mooie regels langs je geest zweven. Vreemd en verzaligd zag hij over een water heen, bijvoorbeeld – en dan het liefst de rest erbij, maar ik blijf steken bij dit fragment. Ik beschik over stukjes, halve coupletten, hier en daar een regel, te weinig om de geest gedegen mee te meubileren. Dus moet ik het met sfeer doen, vage herinneringen hoe iets ook al weer verwoord was.

Dat geldt trouwens voor mijn eigen verleden evenzeer. Veel sfeer, weinig precisie. Het is dat ik een goed geheugen voor data heb, anders zou het verleden helemaal een rommeltje worden.

Omdat mijn ouders en jongere zusjes tijdelijk in Turkije woonden, zat ik van mijn elfde tot mijn dertiende op kostschool. Het pensionaat heette Sainte Marie en werd gedreven door Franciscaner nonnen. De roerigheid van de periode 1965-1967 ging geheel aan deze jaren-vijftig-enclave voorbij. Geen Vietnam, geen provo's drongen ertoe door. Het enige wat ik me herinner was de geboorte van prins Willem-Alexander, een gebeurtenis die met spanning werd afgewacht. Op de cour scandeerden wij 'In naam van Oranje, doe open de poort!' – er was ons een vrije dag in het vooruitzicht gesteld. Voor de rest bestond de buitenwereld niet. We hoorden geen radio, we lazen geen kranten. We mochten alleen in het weekend naar de televisie kijken, zaterdag- en zondagavond van 7 tot 8. Ik herinner me de Zweedse gouvernante (een Amerikaanse serie). Ik was dol op de Zweedse gouvernante en begreep niet waarom de serie stopgezet werd toen mijn idool en de weduwnaar wiens schattige kindjes ze moest verzorgen, eindelijk in elkaars armen vielen.

Die hele kostschoolperiode is vervloeid tot een mist van onschuld en opgewektheid. Ik vrees dat het eerste woord dat in me opkomt om die jaren te beschrijven 'gezellig' is. Ik verkeerde nog in de windstilte voor de puberteit en had wel vrede met de opzet. Ik had leuke vriendinnen, ik ging graag naar school (het streeklyceum dat pal naat het internaat lag), ik vond het interessant om latijn en grieks te leren. Ik hield vooral van geschiedenis. Dat kwam door juffrouw Rijpers, een roodharige, nogal ongegeneerde vrouw die slofte op haar laaggehakte pumps en die een onvoorspelbaar humeur had. Je wist nooit of ze in een hinnikende schaterlach zou uitbarsten of opeens iemand de wind van voren zou geven. Ze was iemand met duidelijke voor- en afkeuren en de meeste kinderen sidderden voor haar, maar ik was een van haar lievelingetjes, omdat ik alle namen van Griekse goden met hun specialiteiten al kende en op het bord kon schrijven, voordat zij ze behandeld had. Ze liet ons een stripverhaal tekenen van de Aeneïs. Ik deed moeite om achter haar voornaam en verjaardag te komen, maar niemand deelde mijn interesse.

Elke minuut van de dag was ingevuld en gestructureerd. Het stikte van de regels, waar je je aan moest houden. De post werd voor je opengemaakt en vaak gelezen. Je mocht je niet met z'n tweeën afzonderen – het moesten er minimaal drie zijn. Douchen een keer per week op vrijdagmiddag, vaker stond niet op het rooster. In de recreatietijd werd borduurwerk gestimuleerd. Iedereen had zo'n voorgedrukte lap om via kruissteekjes een voorstelling tot leven te roepen. Mijn lap (twee konijntjes in een sneeuwlandschap) was na twee jaar nog niet half klaar. Verder spelletjes, halma, stratego (kaarten niet, geloof ik), er stond een pingpongtafel, en knip- en plakwerk. Met veel animo werden twintig identieke Gertrudis-lyceum-agenda's (een andere was niet toegestaan) van Beatle- en Sandy Shaw-foto's voorzien, uitgeknipt uit de Teenbeat of de Muziek Express.

We verlieten zelden het pensionaat, behalve voor de tandarts en om de een of andere merkwaardige reden was ik ook op judoles terecht gekomen. Op zatermiddag maakten we een wandeling door de stad, twee aan twee, een non voor, een non achter. Het doel was altijd hetzelfde: Harry's frites-tent, waar we allemaal een zak friet met mayonaise achterover sloegen. Later mochten we ook een uur of twee alleen erop uit op zatermiddag. Altijd naar V & D, altijd een cola'tje drinken. Nooit ben ik bij een van de externe kinderen van school thuis geweest. Naar feestjes mochten we blijkbaar niet. Maar de internen gingen sowieso het meest met elkaar om. Als er iemand jarig was, gingen we in de avondrecreatie naar de gymzaal van school. De recreatiezuster pakte een koffergrammofoon uit en we dansten met elkaar op 'Bus stop' of 'No milk today'.

Op school, het Sint-Gertrudislyceum, had je leraren en leraressen. Op het pensionaat waren nonnen. Ze waren nog klassiek in lange, zwarte habijten gehuld en er zat een witte, gesteven rand aan hun kap. Na een jaar werden ineens de rokken verkort tot net onder de knie en gingen de kappen naar achteren op de hoofden, zodat tot ieders onuitsprekelijke verbazing (en licht afgrijzen) ineens de haren te zien waren. Het Tweede Vaticaans Concilie kreeg z'n beslag. Al iets eerder was ook voor ons van de ene op de andere dag het uniform afgeschaft. Was ik dat jaar begonnen met een flinke voorraad donkerblauwe rokken en overgooiers, en witte bloesjes, ineens hoefde het niet meer (maar het moest natuurlijk wel afgedragen worden).

De nonnen hadden aparte verblijven die ze bereikten door deuren die voor ons verboden toegang waren. Nooit heb ik een voet in een kamer (cel?) van een non gezet. Ze moeten ook een aparte eetzaal hebben gehad, want in de refter, waar de kinderen aten (ik schat zo'n 120) heb ik nooit een non zien eten. Ze leidden een schimmig parallel-bestaan, waar wij geen weet van hadden, maar wel over speculeerden. Het idee dat nonnen ook naar de wc gingen was voor sommigen van ons onvoorstelbaar. Een intensief contact tussen nonnen en meisjes was er eigenlijk niet. Daarvoor ging alles tezeer groepsgewijs. Elke klas had haar eigen toezichthoudende non – voor de eerste klas was dat soeur Callasanctia, die de groep naar de slaapzaal leidde om half negen. De zaal was verdeeld in chambrettes, schotten van twee meter hoog en daarboven open. Aan de voorkant hing ter afsluiting een gordijn. In de chambrette stonden een bed, een wastafel, een kast en een stoel om je kleren op neer te leggen. De tuimelramen waren van matglas en gingen niet meer dan twintig centimeter open. Als je op de smalle strook centrale verwarming ging staan, kon je met enig gewring door de opening naar buiten kijken.

Terwijl soeur Callasanctia het gangpad op en af schuifelde, ging ze hardop voor in ochtend- of avondgebed. De meisjes moesten op hun knieën plaatsnemen achter het gesloten gordijn, de handen in bidhouding voor zich tegen het gordijn aan, en op de juiste momenten koorsgewijs invallen. De bedoeling van de bultjes in het gordijn was om te controleren of de kinderen daadwerkelijk het bed verlaten hadden, wanneer de soeur om half zeven 's ochtends de bel had gerinkeld.

Er staat me weinig bij van de dagelijkse omgang met de nonnen. Je had er geen persoonlijke relatie mee, zoals met je moeder of tantes of oma's. Het waren autoriteiten die de dienst uitmaakten, maar van wie je verder weinig last had. Sommige waren streng en daar moest je voor uitkijken. Andere waren hartelijk en maakten grapjes. Als je iets misdaan had, werd er een straf uitgevaardigd, maar er werd niet erg over doorgezaagd.

Een keer werd ik betrapt bij het houden van onderwaterwedstrijden. Om je uit te kleden was er een half uur de tijd. Meestal gebruikte ik de 25 minuten om boeken te lezen (iets wat als ik me goed herinner officieel verboden was). Maar soms klom ik ook op de wastafel om me over het schot heen met mijn buurmeisje te onderhouden. Uit balorigheid hielden we wedstrijden wie het langste haar gezicht onder water kon houden in de wasbak. Ik had een wekker met een secondenwijzer. Bij een van die gelegenheden werd ik op mijn schouder getikt. Naar adem snakkend dook ik op en keek recht in het ijzige gezicht van de non. 'Morgen geen recreatie,' zei ze. Het incident kwam ons te staan op een bladzijde uit het geschiedenisboek van buiten leren. De eerste zin weet ik nog: 'In de winter van 1077 kwam er eindelijk een eind aan de gespannen verhouding tussen paus Gregorius de zevende en keizer Hendrik de vierde, toen deze laatste zijn gang naar Canossa maakte.'

O soeur Callasanctia, wat een treurige, pedagogische misser. Ik kan er inkomen dat er een straf moest volgen. Maar waarom niet pakweg de eerste twintig gedichten uit Het klein heelal (een schoolbundeltje met poëzie-hoogtepunten) uit het hoofd geleerd? Dan had ik nu goed gezeten met mijn innerlijk behang.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan