Spring naar inhoud


Gevangenen van het vet

Beatrijs Ritsema

Het meost er op een geven moment van komen: de Amerikaanse regering overweegt om extreem dikke personen voortaan onder de wetgeving voor invaliden te laten vallen. Dit betekent dat dikke mensen niet meer gediscrimineerd mogen worden bij sollicitaties en dat er in openbare gelegenheden voorzieningen getroffen moeten worden om deze groep te accomoderen. Dit laatste prikkelt de fantasie. Ik zie meteen een speciaal compartiment van de metrotrein voor me (stopt pal naast de roltrap) met enorme kuipfauteuils, een wagon die plaats biedt aan maximaal twintig dikkerds – normaal geschikt voor zestig personen. Dit is natuurlijk onzin, want een dikkie kan even goed een gewone zitplaats nemen, waarvan hij of zij er dan automatisch twee in beslag neemt.

Het gaat ook niet om zitplaatsen in metrotreinen of barkrukken, maar om vliegtuigstoelen. Wie ooit op een vliegreis een echte dikkerd naast zich gehad heeft, zal deze nieuwe wetgeving omhelzen om gevrijwaard te blijven van voortdurende aanraking met de overbloezende vleesmassa's in de belendende stoel: de gemeenschappelijke armleuning fungeert als mini-dijkje voor de buik van de dikke; diens weke elleboog priemt meedogenloos in je zij; van eten met mes en vork kan geen sprake zijn; lezen lukt alleen in een zijwaartse hoek van dertig graden; het lillende vlees, waarin de knie schuilgaat, masseert op onaangename wijze je bovenbeen. Een gevoel van fysieke overweldiging maakt zich van je meester, waardoor bespiegelingen over de oorzaak van dikte ineens hun belang verliezen: het kan me niet schelen of vetzucht die man z'n eigen schuld is of dat het een ziekte is, maar geef hem in hemelsnaam twee stoelen en niet de helft van de mijne.

Juridisch gezien valt er genoeg voor te zeggen om je niet te verdiepen in hoe de dikte tot stand is gekomen en er alleen voor te zorgen dat de gevolgen draaglijk blijven, zowel voor de vetzuchtige zelf als voor diens omgeving. Een invalide in een rolstoel mag tenslotte ook gebruik maken van opritjes en knielbussen, zonder dat hij hoeft te bewijzen dat hij buiten zijn schuld in die rolstoel terecht is gekomen. Een invalide kan heel goed een verleden hebben als roekeloze automobilist of parachutespringer, maar daar verspeelt hij niet z'n recht mee op een aangepaste woning, betaald uit algemene middelen.

Buitenissig is het probleem van vetzucht niet, want dertig procent van de Amerikanen is te zwaar. Deze groep bevat de gewone dikkerds, maar ook de buitenproportionele vetzakken van het formaat gestrande potvis, die bij omstanders een mengeling van weerzin en medelijden oproepen, vergelijkbaar met de heimelijke reactie op zwaar gehandicapten.

De aanblik van een indrukwekkende vetzuchtige leidt ook nog tot iets anders, wat ik maar woede zal noemen, omdat het te maken heeft met belediging van de esthetiek. Hier valt niet tegenop de rationaliseren. Hoe stevig ik mezelf ook inprent dat die mensen er niet voor hun plezier wanstaltig uitzien, dat ze lijden onder hun vetheid, dat dieeten niet helpen, dat het niets zegt over hun karakter, het afgrijzen blijft. Volgens de leer van de politieke correctheid maak ik me schuldig aan [c] lookism [l]: het veroordelen van mensen wegens tekort schieten in esthetisch opzicht. Het is niet zo best om aan lookism te doen, misschien niet zo erg als je te buiten gaan aan racisme of seksime, maar het komt wel in de buurt. En toch kan ik mezelf er niet van weerhouden. Dat komt ook doordat ik niet kan geloven dat het niet hun eigen schuld zou zijn. Sommige mensen zijn dikker dan anderen, alla, variatie moet er zijn en ik stoor me ook allang niet meer aan dertig kilo overgewicht. Maar het is toch wel sterk hoe vaak je de onvervalste fatso's uit de klasse 150+ kilo op straat ziet voortschuifelen met een snack of een jumbobeker frisdrank in de hand. Toeval? Selectieve waarneming? Of misplaatste bedilzucht? Zo'n dikke kan zich nooit eens met een snackje vertonen, zonder dat iedereen hem nawijst en in gedachten 'zie je wel!' roept.

Zo pendelt de slinger heen en weer tussen weerzin en medelijden, en hij wil maar niet tot stilstand komen in het middengebied van de neutrale acceptatie. Ik kan me ook niet voorstellen dat dat ooit gebeurt, ondanks de inspanningen van de National Association to Advance Fat Acceptance. Dikte is te deprimerend voor het oog van de toeschouwer. Dit in tegenstelling tot lelijkheid, die ook weerzin kan inboezemen, maar die over het geheel genomen meer kwikzilverachtig is. Over een lelijk persoon kan ineens een glimlach trekken, hij kan een gezichtsuitdrukking krijgen, waardoor die hele lelijkheid naar de horizon verdwijnt en, opmerkelijk genoeg, ook nooit meer in dezelfde hevigheid terugkeert. Met dikheid gebeurt dat niet – die is objectief aanwezig als een loden last en dringt zich bij elke nieuwe ontmoeting opnieuw op.

Onder het stereotype van de gewone dikke vallen gemoedelijkheid, gezelligheid en een zekere joie de vivre. Overschrijdt de massa een kritische grens, dan slaat de gezellige uitstraling om in beklemming. Extreem dikke mensen vertellen vaak over hun gevoel van opgeslotenheid: alsof er diep tussen al die kwabben en vetplooien een persoon van redelijke proporties verscholen zit die om bevrijding schreeuwt. Dat is ook de associatie van de omstanders: een plaatsvervangend gevoel van levend begraven zijn.

Lookism of niet, zo'n aanblik blijft onaangenaam. Geef zo iemand twee vliegtuigstoelen voor de prijs van een, construeer speciale mega-bioscoopstoelen, installeer desnoods quota voor vetzuchtigen op de werkplek, het zijn niet meer dan doekjes voor het bloeden. De vetlagen kunnen het machteloze gepiep om vrijheid en lichtheid niet smoren en ieder die het hoort krimpt in elkaar, of hij wil of niet.

Artikelen in NRC-column.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan