Spring naar inhoud


Madonna’s feminisme

Madonna heeft het in sommige, vooral intellectuele, kringen gebracht tot de status 'heldin van het feminisme'. Dat komt doordat zij iemand is die doet waar ze zin in heeft, bij niemand onder de plak zit en al haar activiteiten zelf regisseert, ook in zakelijke zin. Madonna klaart het zonder manager en wordt dus niet geëxploiteerd zoals zoveel andere popsterren, vrouwelijke maar ook mannelijke. Wat autonomie betreft zit het wel goed met haar en dat is ook best iets lofwaardigs.

Maar de idolatrie die tentoongespreid wordt door bijvoorbeeld Camille Paglia en Ethel Portnoy is een beetje belachelijk. Allebei doen ze alsof Madonna het grootste licht is sinds Simone de Beauvoir. Oké, Madonna is self-supporting en heeft uitgesproken ideeën over hoe te scoren met haar werk, maar dat geldt ook voor Christina Deutekom of Jane Fonda. Madonna verzint steeds nieuwe gimmicks, vooral op kleding- en kapselgebied, en die worden dan een trend, omdat iedereen het zo leuk vindt. Is dat een reden om haar in de feministische eregalerij op te nemen? Dan kunnen Mary Quant en Helena Rubinstein er ook wel bij.

Madonna als mega-ster dan: als persoon die al tien jaar lang de warme aandacht van de media geniet, wier gedrag om geen andere reden fascinerend wordt gevonden dan dat het hier om Madonna gaat. Dit is het hoogste platform van beroemdheid dat een mens kan bereiken. Meestal moet je er dood voor zijn (Marilyn Monroe, J.F. Kennedy), maar een enkeling lukt het al bij leven. De nieuwsgierigheid van het publiek voor de persoon Elizabeth Taylor is onverzadigbaar – en ze hoeft er niet eens iets voor te doen, behalve af te vallen, aan te komen, af en toe te trouwen of zich in een ziekenhuis te laten opnemen. In een film is ze al in geen twintig jaar meer gesignaleerd.

Madonna is net als Liz Taylor meer een fenomeen dan iemand met een professie. Toch raken moderne intellectuelen, al dan niet feministisch, maar zelden zo in extase over Liz Taylor (of over princess Di, die zich ook in die divisie ophoudt). Maar dat zijn dan ook niet van die tegendraadse brutaaltjes als Madonna. Want daarin schuilt de kern van de Madonna-verering door de intelligentsia: de ster is principieel non-conformistisch, ze spot met religie en houdt van schok-effecten. Masturbatiescenes in videoclips, flirtaties met sadomasochisme en een flinke neiging tot exhibitionisme, samen te vatten onder de noemer épater le bourgeois.

Oei, Madonna durft! Ze pakt de draad op, waar Henry Miller het af heeft laten weten. Ferm trapt ze tegen de burgerlijke moraal aan, die, zoals bekend, er alleen op gericht is de mensen te beknotten. Het is hard nodig om deze of gene weer eens eens spiegel voor te houden, zodat er een zootje taboes met de vuilnisman mee kan. Langs de zijlijn staan alle non-conformisten, met het hart kloppend in hun naar provocatie dorstende kelen, haar aan te moedigen: doe het, shockeer ons! Er is nu net een boek van haar verschenen, getiteld Sex, waarin ze haar seksuele fantasieën heeft vastgelegd in foto's met commentaar. De foto's zijn van het kaliber 'Madonna naakt, op pumps en schoudertasje na, liftend langs de snelweg' of 'Madonna scheert het schaamhaar van een verder in leer gestoken motorfietsberijder' of 'Een

blootborstige kaalgeschoren vrouw houdt een stiletto tegen Madonna d'r kruis.' Gevraagd in een interview naar wat hier precies de bedoeling van is, zei ze: 'Ik heb niet zulke hang-ups als andere mensen. Het probleem is dat iedereen zo benepen doet over seks en dat ze er dan iets slechts van maken. Het gaat mij erom dat mensen zichzelf en hun verlangens accepteren.'

Ach jé, wat een aandoenlijke naïeviteit. Wat Freud, dr. Ruth en zelfs tot op heden Oprah Winfrey niet gelukt is, heeft nu Madonna zich ten doel gesteld: de mensheid bevrijden uit haar seksuele kluisters. Waar frustraties verdwijnen gloort de vrijheid! Waar is Madonna's lak-aan-alles houding gebleven? Dit lijkt meer op de hulpverleningsmotieven, die een rechtgeaard welzijnswerker in de geestelijke bagage heeft.

Hoe dit ook zij – want waarom zou ik haar woorden serieus nemen, voor hetzelfde geld zegt ze maar wat – ik begrijp nog steeds niet wat haar nu zo bijzonder feministisch maakt. Ze zingt en danst en manipuleert intussen seksuele sjablonen om zichzelf te verkopen. Daar is ze niet bepaald de eerste mee. Sterker nog, door de eeuwen heen is dit voor vrouwen een geijkte manier van carriere maken gebleken, van Salome tot en met Josephine Baker.

Het verschil is dat Madonna aan het hoofd van een imperium staat. Net als Liz Taylor trouwens. De een produceert cd'tjes en videoclips en nu een coffee table boek, de ander heeft zich met succes op de parfummarkt gestort (met de lijn white diamonds, je moet er maar opkomen). Voor beiden geldt dat hun leven het echte kunstwerk is. Toch vind ik Liz Taylor leuker, want ordinairder (die dikte, en dan weer dat afvallen, het houdt niet op). Bovendien heeft Liz nu een twintig jaar jongere bouwvakker als echtgenoot, dat is nog eens rol- en klassedoorbrekend.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Kannibalisme in de kunst

Beatrijs Ritsema

Het onderscheid tussen fictie en werkelijkheid ligt me na aan het hart. Voor romans gelden in de eerste plaats eisen van esthetische aard, voor kranten en non-fictie ligt de nadruk op waarheid. Het is een kunstmatig onderscheid, dat geef ik graag toe. Elke roman, ook de meest uitzinnige science fiction, heeft zijn wortels in de werkelijkheid. Elk kranteartikel fleurt op van een goedgekozen metafoor of een esthetisch verantwoorde zinswending.

Toch zijn er genres, waarin de uitersten van fictie en werkelijkheid op zo'n onontwarbare manier door elkaar gemengd zijn, dat ik niet meer weet wat ik er mee aan moet. De zogeheten faction is het meest voor de hand liggende voorbeeld. Het genre combineert de pretenties van de reportage met de vrijheden van de romanschrijver. Wat het oplevert is broddelwerk, een 'surf & turf dinner', populair in Amerikaanse restaurants, waar de gasten niet kunnen kiezen tussen kreeft en biefstuk en het daarom maar allebei bestellen. Bill Buford is zo'n schrijver die ik ervan verdenk faction te bedrijven. Hij werd laatst geïnterviewd in deze krant naar aanleiding van zijn boek over voetbalvandalen in Engeland. Nu had ik eerder een stuk erover in Vrij Nederland gelezen, waarin de recensent zoveel fouten en onwaarschijnlijkheden uit het boek lichtte dat de vraag bij me opkwam of Buford ooit wel in een voetbalstadion was geweest. In het interview kwam het probleem van waarheidsindikking en feitenmassage in literair geschreven reportages wel aan de orde, maar jammer genoeg alleen in algemene zin en niet toegepast op Bufords eigen schrijfactiviteiten.

In de fictie vinden we het probleem spiegelbeeldig terug bijvoorbeeld in de kwestie van de aan- of afwezigheid van wachttorens met schijnwerpers in de Japanse interneringskampen, zoals beschreven door Jeroen Brouwers. Zelf ben ik geneigd een waarheidsovertreding als met die wachttorens minder bezwaarlijk te vinden. Een romanschrijver kan zich toch altijd overal onderuit kronkelen door aan esthetiek of subjectieve beleving te refereren, dus ze gaan hun gang maar.

Er zijn andere, subtielere vervlechtingen van fictie en werkelijkheid, waar objectief gezien niets op aan te merken valt, maar die me desondanks niet bevallen. Het nieuwste boek van Joyce Carol Oates bijvoorbeeld. Het heet 'Black Water' en het gaat over een meisje dat mee op stap wordt genomen door een senator. De auto waarin ze rondtoeren raakt te water, de senator weet zich te redden en voordat ze verdrinkt, ziet het meisje haar leven in flashbacks aan zich voorbij trekken. Deze terugblikken nemen de meeste tekst in beslag. Niemand die dit boek leest zal gedachtes aan Chappaquiddick van zich af kunnen schudden. Toch heet de senator geen Edward Kennedy en het meisje geen Mary Jo Kopechne en Oates wil ook in het geheel niets nieuws of verhelderends over de bewuste affaire beweren. Ze heeft eenvoudig de gebeurtenis als uitgangspunt genomen en daar een roman omheen gebreid. De Amerikaanse critici zijn er tamelijk verrukt van, maar mij staat in ieder geval de procedure tegen.

In een ander voorbeeld dat me van de week trof wordt een soortgelijk mechanisme toegepast: een jonge filmmaker (naam niet onthouden, want ik zat onder het tv kijken een boek te lezen) heeft een film gemaakt over John Lennon en Beatles-mamager Brian Epstein, die in de zomer van 1963 (kan ook '64 zijn geweest) een weekend samen in Barcelona doorbrachten. In de Beatles-geschiedenis is dit een bekend moment, waar een waas van geheimzinnigheid overheen ligt. Epstein was homoseksueeel en er wordt aangenomen dat hij verliefd op Lennon was. Wat er zich precies in dat 'lost weekend' heeft afgespeeld is niet bekend en onachterhaalbaar, aangezien beide betrokkenen dood zijn. Maar de jonge filmmaker vult het hele weekend van a tot z in met conversaties en tragiek. In zijn speelfilm vertonen de acteurs een sterke gelijkenis met Lennon en Epstein en ze heten ook zo.

Het zal best een artistiek tot de verbeelding sprekende film zijn, maar ik voel me er ongemakkelijk onder, om niet te zeggen dat weerzin me bekruipt. Veel kleine kinderen hebben er een ontzettende hekel aan als verschillende soorten eten op hun bord elkaar aanraken. Als er een boontje tussen de aardappels ligt, zetten ze al een keel op. De dingen mogen elkaar niet besmetten. Hun ergernis lijkt op de mijne. De kunstenaar maakt zich meester van personen en situaties waar hij niets mee te maken heeft. Het heeft iets corrupts, alsof je met John Lennon, nu hij dood is, zomaar aan de haal kunt gaan om hem te fictionaliseren ten behoeve van je eigen boodschap. Alsof je vanachter de tekstverwerker het wezen van Mary Jo Kopechne kunt doorgronden.

Het woord dat de hele tijd in me opkomt is plagiaat. Dat is het niet, want dan roof je andermans teksten of ideeën. In deze voorbeelden worden publieke personen gekannibaliseerd, er wordt plagiaat gepleegd op de werkelijkheid, als zoiets mogelijk is. Wie een roman schrijft kan zijn hoofdpersoon niet met goed fatsoen de naam Willem Frederik Hermans geven, al vindt hij die nog zo welluidend klinken. Freek de Jonge die in zijn boek 'Neerlands bloed' zijn hoofdpersoon afwisselend Wouter Pieterse en Kees de Jongen noemde, begeeft zich trouwens ook op dubieus terrein.

Shakespeare gebruikte weliswaar ook historische figuren voor zijn toneelstukken, maar naar mijn gevoel werkt dit niet bezoedelend op Cleopatra of Hendrik de Achtste, omdat de afstand in tijd tussen schrijver en object groot genoeg is. Ook met het eerzame genre van de historische roman zit het wel goed, al moet die zich niet al te kort geleden afspelen. Een roman over Floris de Vijfde? Leuk voor de jeugd, lezen maar! Een roman over de vrouw van Multatuli zit op de grens. Een roman over Picasso zou belachelijk zijn, tenzij het een sleutelroman is door een ingewijde geschreven – dan mag het weer wel.

Elke schrijver van fictie kannibaliseert de werkelijkheid. Hij kluift aan de botjes van zijn ervaringen en zuigt ideeën uit kranteberichtjes. Maar kannibalisatie van het publieke domein duidt op luiheid en vooral op geldzucht. Het is teveel moeite blijkbaar om gedegen historisch of biografisch onderzoek te doen. De kunstenaar heeft een vrijbrief voor fictie en verzint het allemaal zelf wel. Het publiek intussen consumeert braaf de aldus ontstane produkten, want voor sensationele gebeurtenissen en mythische twintigste-eeuwers is de markt onverzadigbaar.

En zo reiken boulevardpers en serieuze kunst elkaar verbaasd de hand.

Artikelen in NRC-column.


Recalcitrante jongens

Beatrijs Ritsema

In het maandblad Opzij las ik een oproep tot het in gang zetten van een derde feministische golf die gericht moest worden op opgroeiende jongens. Uit onderzoek was gebleken dat jongens die van school afkwamen de verkeerde ideeën hadden over hun toekomst: ze wilden een baan, carriere maken en fulltime werken. Kinderen wilden ze ook wel, maar daar moest hun vrouw maar voor zorgen. In een parttime baan of evenredig ouderschap zagen ze niks. Consternatie alom. Ook Hedy d'Ancona vond dat alle zeilen bijgezet moesten worden om deze ketterse jongens terug op het rechte spoor te krijgen. Hoe dat moest stond er niet bij. Het zal wel weer een Postbus 51 spotje worden, altijd de goedkoopste manier om een probleem te verhelpen.

Ach, die arme schoolverlatende jongens. Denken ze dat ze het vragenlijstje correct hebben ingevuld door aan te geven dat ze hard willen werken en het ver willen brengen, is het nog niet goed. Ze zijn de luiers vergeten en de boxsupervisieplicht! Ik moet zeggen dat deze resultaten me nog meevallen. Mijn vooroordeel dat jongeren hun toekomst vooral zien in termen van veel geld, veel uitgaan en zo min mogelijk werken blijkt al te grimmig. De achttienjarigen zien zowaar het nut en de wenselijkheid van een baan in. Toch vraag ik me af in hoeverre je het die jongens kwalijk kunt nemen dat ze het onderwerp 'zorgen voor kinderen' niet in hun toekomstplannen ingecalculeerd hebben. Ze hebben hun hoofd vol met meisjes, ze zijn net zelf kind-af, een gezinnetje vormen is zo ongeveer het laatste dat hen bezighoudt. En als iets ver van je af staat, maak je je niet druk over de details van de praktijk. Een veertigjarige zit in het algemeen ook niet te mijmeren over hoe hij of zij zich tezijnertijd met eventuele kleinkinderen zal verstaan.

De achtergrondgedachte van degenen die nu de noodklok luiden over de reactionaire jonge jongens is dat zij het allemaal zo goed hebben gedaan. De generatie die nu de baas is, grofweg de ouders van die jonge jongens, waant zichzelf superieur, want doordrongen van het gelijkwaardig ouderschap. Al is het part-time flexi-werk nog niet echt van de grond gekomen, de goede bedoelingen zijn wel degelijk aanwezig. Papa wil wel, maar hij mag niet van zijn baas. De tweede feministische golf heeft iedereen overspoeld – alleen de werkgevers hebben het om miraculeuze redenen droog gehouden. En inderdaad, er zijn de afgelopen twintig jaar meer luiers dan ooit tevoren door mannen verwisseld, je ziet allerlei vaders met volle kangeroezakken op hun borst over straat paraderen, en de betekenisvolle kwaliteitsinteractie tussen vader en kind ('bouw eens een toren, goed zo!') is zienderogen toegenomen.

Dat neemt allemaal niet weg dat 30 tot 40 procent van de huwelijken op echtscheiding uitloopt. De intenties mogen dan in orde zijn, als het erop aankomt laat een op de drie mannen zijn kinderen in de steek door eenvoudig van het toneel te verdwijnen. Een meer radicale stroming binnen het feminisme ziet echtscheiding als een soort opkontje voor de vrouw. Niet alleen wordt zij dan op zichzelf teruggeworpen en gedwongen haar talenten te gelde te maken (de kick van de economische zelfstandigheid), er opent zich een nieuwe wereld met onverwachte perspectieven op het savoureren van veelzijdige contacten (de ultieme voldoening van het pulserende netwerk). Deze afdeling wordt aangevoerd door relatiedeskundige Iteke Weeda, die onlangs over een echtpaar dat z'n vijftigjarige huwelijksdag erop had zitten, meewarig gut-gut-gutterde dat die twee alle kansen voorbij hadden laten gaan om iets mee te maken in hun leven.

Er blijven altijd mannen die zonder mankeren aan de kant gezet moeten worden: de mishandelaars, de alcoholisten of anderszins verslaafden. Maar in de meeste andere gevallen bestaat de bevrijding eruit dat de man als de wiedeweerga op zoek gaat naar een nieuwe vrouw, liefst een jongere, om weer van voren af aan te beginnen, terwijl de vrouw het financieel zwaarder krijgt en in haar eentje de kinderen moet opvoeden. Verder wil ze ook een nieuwe man. Dat laatste lukt dan slecht, zodat ze het bij het netwerk moet houden. Niets ten nadele van het netwerk overigens, ik heb er zelf ook een. Sterker nog, ik ken geen enkele vrouw, oud of jong, getrouwd of niet-getrouwd, zonder netwerk. Dus zo bijzonder is dat nu ook weer niet.

Maar de kinderen hebben geen boodschap aan echtscheiding. Ze vinden het vreselijk en dat valt hun niet uit het hoofd te praten. Ongetwijfeld deugen hun motieven niet. Kinderen willen ook altijd dat hun moeder thuis is als ze uit school komen, terwijl ze in de praktijk hun schooltas in een hoek kwakken en tot zes uur met hun vriendjes willen spelen. Je kunt kinderen erop wijzen dat de sfeer in huis aardig opgeknapt is, nu die ruzies van de baan zijn en ze zullen ja knikken maar toch de pest in hebben. Als zij mochten kiezen, hebben ze liever een vader die narrig achter de krant zit dan eentje die ze om het andere weekend moeten bezoeken, want dat laatste is op de een of andere manier minder echt.

Kinderen barsten van de ondeugdelijke verlangens: ze willen (curs) teenage mutant ninja turtles (eind curs) en dure merkkleding, ze willen meedoen aan de mini-playbackshow en op hun dertiende naar de disco, ze willen een tv op hun kamer en dan ook nog hun vader over de vloer. Al die verlangens worden al dan niet morrend ingewilligd, alleen die vader valt erbuiten. Terwijl het toch net zo goed een punt is waarop je de wensen van kinderen serieus zou kunnen nemen.

In Washington is een vader-opsporingsbedrijfje werkzaam dat tv-spotjes uitzendt: 'He loved you. Then he stopped. He adored the kids. Then he stopped. He promised support. Then he stopped. We'll find him. And we won't stop.' Dat gaat over geld. In Nederland is dat niet zo'n probleem, want het land is te klein om als vader in te verdwijnen en bovendien is er een redelijke bijstandsregeling. Maar verder zitten die kinderen in hetzelfde schuitje. Ze zijn door hun vader in de steek gelaten, en hoe je het ook wendt of keert, ze vinden dat niet leuk en het duurt jaren voordat ze er vrede mee hebben.

De toekomstige vrouwen van de jongens die nu achttien zijn zullen best in staat zijn hun mannen tot een moderne vader te kneden. Dat is de huidige generatie moeders tenslotte ook min of meer gelukt. Waar het aan ontbreekt is de continuïteit. Misschien moest daar maar eens een Postbus 51 spotje tegenaan worden gegooid.

Artikelen in NRC-column.


Pappen en nathouden

Beatrijs Ritsema

'You 'd better go see your ophthalmologist' zei de ogen-controleur wiens fiat ik nodig had om in het bezit te komen van een Amerikaans rijbewijs. Een redeloze woede steeg in me op, niet omdat ik zo stom was geweest mijn bril te vergeten die ik nooit op heb (terug naar huis, bril opsporen, nogmaals naar de rijbewijzencentrale, een half uur in de rij staan voor het ogen-apparaat), maar vanwege het bezittelijk voornaamwoord. Your ophthalmologist? Ik loop helemaal niet bij een oogarts! Het is al erg genoeg dat ik een gynaecoloog heb. Sinds ik daar een keer een voet over de drempel heb gezet, achtervolgt hij me met oproepen om maar weer voor nieuwe controles op te komen draven. Strikt routinematig screeningsonderzoek vanzelfsprekend. Alles ten behoeve van de preventie. Maar intussen wordt er ook lekker mee verdiend. Wat? Is er al weer een half jaar voorbij? Kijk ik in mijn agenda, blijkt het vorige bezoek nog geen vijf maanden geleden te zijn. Een beetje miezerige manier van inkomstenopdrijving.

Amerikanen zijn dol op specialisten. Vrouwen hebben een gynaecoloog en voor hun kinderen hebben ze een 'pediatrician'. Van mannen weet ik het eigenlijk niet. Het zal wel een cardioloog zijn of een internist voor de jaarlijkse check-ups. In huisartsen (family doctors) hebben ze niet zo veel fiducie. Maar laatst zag ik tot mijn verrassing een overheidsreclamespotje op de tv, waarin het gebruik van family doctors werd aanbevolen. Er werd uitgelegd wat een huisarts zoal doet en er werden geruststellende dingen gezegd over zijn of haar competentie. Veel Amerikanen denken dat een huisarts een soort beginneling is die alleen maar kan doorverwijzen naar de echte dokter ofwel de specialist.

Nergens ter wereld is de gezondheidszorg zo duur als in Amerika. Een van de manieren om die kosten enigszins te beteugelen is om al die specialistenlopers eerst maar eens een huisarts te laten consulteren, want die kan het in driekwart van de gevallen best zelf opknappen. Of de Amerikanen massaal van gezondheidsstrategie zullen veranderen valt te betwijfelen, want wie eenmaal bij specialisten over de vloer komt, schakelt niet meer zo makkelijk terug.

Het voordeel van een huisarts is dat hij of zij heel de mens doet. Maar staatsecretaris Simons wil de huisarts op de concurrentiemarkt gooien. Als ik het goed begrepen heb, heeft hij een nieuw plan ontworpen voor de gezondheidszorg, waarin patiënten voor een aantal kwalen kunnen kiezen naar welke arts ze gaan. Kinderen tussen de nul en vier kunnen naar een speciale basisarts; de bloeddruk en het cholesterolgehalte kunnen door een GG en GD arts opgemeten worden en de terminale zorg kan ook voor rekening van een verpleeghuisarts komen. Het kan allemaal, maar het hoeft niet. De patiënt mag zelf kiezen. Het is niet helemaal duidelijk wie met die keuzevrijheid gebaat zou kunnen zijn. De patiënten niet vanwege l'embarras du choix. De huisartsen niet, omdat taakverarming nooit leuk is. En de gemeenschap niet, omdat de kosten zullen stijgen. Eén persoon die pakweg twintig taken uitvoert is altijd goedkoper dan vier instanties, waarover diezelfde taken verdeeld zijn.

Toegegeven, 'heel de mens' klinkt een beetje vaag, om niet te zeggen holistisch. Het hele idee van een huisarts die in een spreekkamer zit met weinig meer dan een stethoscoop moet het wel afleggen tegen de specialist met zijn instrumentarium en laboratoriummogelijkheden. De sirenezang van de specialisten is zo doordringend dat huisartsen zelfs met fysiek geweld bedreigd worden door al te mondige patiënten, als er niet snel genoeg een verwijsbriefje wordt uitgeschreven. Specialisten geven haring of kuit, want ze kunnen alles precies opmeten. Dat lijkt een voordeel, maar meestal worden er alleen maar meer vragen opgeroepen. Een Amerikaanse kennis ging met haar baby van een jaar oud naar haar 'pediatrician' voor iets onbenulligs. Toen ze er toch eenmaal zaten, werden er meteen wat tests gedaan, waaruit bleek dat de baby één maand achter lag in ontwikkeling. Haar werd aangeraden over drie maanden terug te komen voor nieuwe tests om te kijken of de achterstand was ingelopen (ze was zo verstandig om dit niet te doen).

Ook als er niets aan de hand is, willen specialisten altijd dat je terugkomt over zes maanden of over een jaar, omdat er in de tussentijd van alles mis kan gaan. Daar valt niets tegenin te brengen. Al is vandaag het mammogram brandschoon, er kan zich een paar weken later best een knobbeltje in de borst vormen.

Het werk van een huisarts is weinig spectaculair. Bevallingen zijn al praktisch uit het takenpakket verdwenen. Hij schrijft eens een antibioticum voor of een hoestdrankje, anticonceptiepillen of tranquillizers. Hij houdt de bloeddruk in de gaten of verwijdert een wrat. En als zich iets aandient dat ernstig lijkt, verwijst hij door. Voor de rest is het pappen en nathouden.

Wat zou de reden kunnen zijn om voor allerlei elementaire medische zorg de keuzemogelijkheden te verbreden? Patiënten zullen al snel voor de specialist kiezen, omdat die de hele dag met hetzelfde bijltje hakt en er dus wel meer vanaf zal weten. Maar van iets simpels en vrij veel voorkomends als hoge bloeddruk weet niemand echt waar dat precies door veroorzaakt wordt. Als een aantal oorzaken zijn uitgesloten, weet een specialist er even weinig raad mee als een huisarts. Een verpleeghuisarts heeft misschien in cijfers meer ervaring met doodgaan, maar een huisarts kent de voorgeschiedenis en de sociale omstandigheden van een patiënt.

Je kunt overal wel een specialist voor nemen, maar het is de vraag of de mensen daarvan opknappen. Het zou mij bijzonder spijten als de huisarts, een van de laatste manusjes-van-alles, uit het dagelijks leven zou verdwijnen. Ze zijn zoveel lakonieker dan specialisten die al dat grof geschut tot hun beschikking hebben. Huisartsen zelf, vertelde mij eens iemand die er zelf een was, bezoeken zelden of nooit een arts. De reden hiervan was dat ze diep in hun hart denken dat er eigenlijk maar twee soorten ziektes zijn: de ziektes die vanzelf weer overgaan en de ziektes die nooit meer overgaan. In beide gevallen loont het niet de moeite een arts te bezoeken. Het is een instelling die me wel bevalt – in theoretische zin dan, want ik ga natuurlijk ook door de knieën voor de specialisten bij alarmfase rood. In de tussentijd is het prettig om een huisarts dingen te horen zeggen als: 'het gaat wel weer over' of 'je moet ermee leren leven'.

Artikelen in NRC-column.


Talentenjacht

Beatrijs Ritsema

Zonder muzikale vorming is het onmogelijk miss America te worden. De verkiezing van 1991 liet dat duidelijk zien. Pianospelen is favoriet, maar zingen kan ook. En er werd zeker niet de vlooienmars gespeeld, maar Liszt of Puccini. Deze muzikale recitals vormden de invulling van het onderdeel 'talent', dat voor 40 % meetelt in het eindoordeel. Het is ongelooflijk, gelet op de breedte van het begrip 'talent', dat praktisch alle kandidaten al dan niet zingend achter de piano zaten.

Wat moet je doen, als je Miss America wilt worden, en je talent ligt bij hoogspringen of cryptogrammen oplossen, of gedichten schrijven, of tennissen, of de omgang met zwakzinnigen, of nieuwe talen leren, of portret tekenen? Spijt hebben dat je geen traditionele opvoeding hebt genoten. In de 19de eeuw leerden meisjes uit gegoede kringen, behalve converseren, in ieder geval drie vaardigheden: tekenen, handwerken en pianospelen. Op zo'n manier konden ze de lange winteravonden een beetje doorkomen. Talent deed niet terzake, want met vlijt kan iedereen tot een bepaald niveau de kunst leren. De televisie maakte een eind aan de verplichting zelf voor tijdverdrijf te zorgen en aquarelleren of tekenen werden bezigheden voor uitverkorenen die het in zich hadden. Borduren doet bijna niemand meer, maar pianospelen is in het opvoedingspakket blijven zitten als keurmerk van de middenklasse.

Achteraf gezien is het begrijpelijk dat van de drie vaardigheden juist pianospelen is overgebleven. Tekenen en handwerken leiden tot produkten en waar moet je op een gegeven ogenblik heen met de rotzooi? De huizen worden kleiner en er is geen ruimte meer in het trappenhuis voor waterverfjes. Een huis zonder logeerkamer raakt snel verzadigd met geborduurde kussens. Maar van pianospel hebben alleen de buren last. Binnen het huis is een piano of vleugel een sieraad voor het meubilair. Een ander voordeel van de piano is dat de beoefening ervan niet tot kitsch leidt. Iemand die achter de piano zit kan beginneling zijn of gevorderde, een natuurtalent of een amuzikale ploeger, maar kitsch geeft het niet. Hoe anders ligt dat met het borduurwerkje dat niet alleen in verschijningsvormen maar zelfs in hoedanigheid tot het niveau van kitsch is gezonken. Ook het amateur teken- of schilderwerk is gevoelige materie. De kunstgeschiedenis is tezeer gemeengoed geworden. Een reproduktie van Cézanne is veiliger om aan de muur te hebben hangen dan een door een tante naar het leven gewaterverfde roodborst in een appelboom.

Die hele miss America verkiezing is toch al een zo met kitsch beladen onderneming, dat het voor de kandidaten raadzaam lijkt zich voor het onderdeel 'talent' zo gedeisd mogelijk te houden. De harp zou een te geaffecteerde indruk maken, de blokfluit vereist teveel talent om boven het padvinderniveau uit te stijgen, maar aan de piano valt niemand zich een buil.

Het uiterlijk, in wedstrijdterminologie de 'swimsuit competition', telt nog maar voor 15 % mee! Al is het eigenlijk 30 %, want de 'avondjurk-wedstrijd' (ook 15 %) komt neer op de badpak-wedstrijd maar dan in het lang. Het is moeilijk iemand te visualiseren die hoog scoort in badpak en laag in avondjurk of andersom. In theorie moet een voorbeeldig pianiste met iets te dikke billen een middelmatig spelende concurrente met een fotomodelfiguur kunnen verslaan. Toch gebeurt dat niet. Voornamelijk omdat er niemand met dikke billen tussenzit. In de badpak-wedstrijd zag ik niet het kleinste vormfoutje. Volmaakte maten, iedereen een tien!

Sneu was het onderdeel 'interview' (wegingsfactor 30 %). Misses America in spe moesten altijd al vragen beantwoorden om te demonstreren dat schoonheid zeker niet hand in hand gaat met dom gebabbel. Vroeger waren dat vragen als 'Wat wil je later worden?' of 'Wat zijn je hobbies?' Nu moeten ze een oplossing geven voor het probleem van seksuele kindermishandeling of een visie geven op de multiculturele samenleving – binnen dertig seconden wel te verstaan.

Met zoveel inwisselbaarheid op de onderdelen 'badpak', 'avondjurk' en 'interview' wezen alle pijlen in de richting van de veelbelovende operaster. Helaas had die een geprononceerde overbeet, zodat alsnog de sexy Hawaiaanse de titel greep. Hoeveel nadruk ook op uitnemendheid in zelfexpressie, de tijd is nog niet rijp voor een lelijke Miss America.

Artikelen in NRC-column.


Declareren

Beatrijs Ritsema

Sinds het verschil tussen samenwonen en getrouwd zijn verdwenen is, hebben de rijken het een stuk moeilijker. Dachten ze handig van alimentatie en andere rompslomp af te zijn, worden ze nu voor het gerecht gesleept met een 'palimony suit' (een typisch Amerikaanse woordspeling: de 'pal', het maatje, eist alimentatie, zoals een vrouw dat vraagt bij een echtscheiding). Gehuwd of ongehuwd, homo of hetero, het maakt voor de wet allemaal niets meer uit, mits er sprake is geweest van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Het is de logische consequentie van het verbod op discriminatie van niet-reguliere relatievormen. Er hoeft niet eens een samenlevingscontract of iets dergelijks aanwezig te zijn, de praktijk van het samenwonen is al legitiem genoeg.

Moeders van arme dochters kunnen opgelucht ademhalen. De raadgeving 'Kind, zorg toch dat je een boterbriefje krijgt, dat is veel veiliger' is overbodig geworden. Er is geen onderscheid meer tussen burgerlijkheid en avontuur, tussen maatschappelijke conventies en privé-beslissingen. Het net sluit zich om de losbol die denkt dat hij een paar jaar lang een meisje in huis kan nemen en haar na gebruik van diensten zonder een cent weer buiten kan zetten. De boekhouders slapen nooit.

De 'palimony suits' hebben weinig met emancipatie te maken. Of iemand in staat is voor zijn of haar eigen inkomen te zorgen doet niet ter zake, het gaat altijd om het continueren van de levensstijl waar de zwakke partij aan gewend is geraakt. Een ander onderdeel van het eisenpakket is vaak genoegdoening voor eerder uit vrije wil geboden diensten. Zo heeft een zekere William Edwin Van Brunt III een palimony suit aangespannen tegen Robert Rauschenberg. William eist 65 miljoen dollar compensatie voor het feit dat Robert een einde aan de verhouding heeft gemaakt. Van Brunt III houdt staande dat hij tussen 1968 en 1990 meegewerkt heeft aan de totstandkoming van veel van Rauschenbergs werk, dat hij met hem meeging op reizen en dat hij hem geholpen heeft om van de drugs en de alcohol af te komen. Daarom eist hij behalve het geld ook 361 kunstwerken van Rauschenberg. De advokaten van Rauschenberg beweren dat er geen sprake was van een liefdesrelatie, maar dat het hier een ontevreden werknemer van de kunstenaar betreft, die denkt op deze wijze van zijn belastingschuld af te kunnen komen.

Ook de ex-vriendin van tenniskampioene Martina Navratilova is boos dat ze aan de kant is gezet. Zij eist enige miljoenen en het landhuis, omdat zij Martina vijf jaar lang terzijde heeft gestaan (meereizen naar toernooien, troosten bij verlies, meejuichen bij winst) en daarbij haar eigen carriere uit het oog verloor.

Alle echtscheidingsaffaires zijn onverkwikkelijk, maar bij de palimony zaken gaat het er nog schriller aan toe, omdat het ook een strijd tussen rijk/beroemd en arm/gewoon is. Tussen onbekende mensen wordt er geen juridische strijd over palimony gevoerd, wanneer het samenwonen misloopt – die gaan met ruzie uit elkaar. Maar filmsterren moeten oppassen: een mislukte liefde kan niet alleen tot persoonlijke ellende leiden, maar ook een behoorlijke financiële strop betekenen.

Die rechtszaken hebben iets heel akeligs, juist omdat ze in de stijl zijn van de vrouw die haar man bij de echtscheiding een serieuze rekening presenteerde voor twintig jaar full time werk als schoonmaakster, kinderoppas en op afroep beschikbare prostituee (het bedrag liep in de honderdduizenden). Alleen al dat iemand op zo'n miezerige manier tegen zijn eigen verleden aankijkt degradeert hem of haar tot een soort onderkruipsel. Als William Van Brunt III talent had voor kunst, had hij voor zichzelf moeten beginnen en niet een beetje meekwasten met de meester. Als hij aardigheid had in drugs- en alcoholverslaafden, had hij in de hulpverlening moeten gaan. Maar je kunt niet je ex-geliefde later voor die liefhebberij laten dokken, net zomin als je de verloren tijd op de tennistribune achteraf kunt declareren.

Een palimony suit is een wangedrocht, omdat vrijwillige en persoonlijke aangelegenheden in geld worden omgezet met de wet in de hand. Maar hoe kun je iets legaal afhechten als er geen legaal begin is? Om alle samenwoners die verhaal willen halen buiten de rechtszaal te houden zit er niets anders op dan het homohuwelijk te legaliseren.

Artikelen in NRC-column.


Het driehoekig ideaal

Beatrijs Ritsema

Er is iets raars aan de hand met de zogeheten mooie mannen van de herenmodepagina's en dan bedoel ik niet eens dat ze te veel op elkaar lijken. Die inwisselbaarheid hoort erbij, omdat het bij een fotomodel niet om zijn (of haar) uniekheid gaat maar om een zo dicht mogelijke benadering van het heersende ideaalbeeld. Er is iets mis met het modesilhouet zelf. Het is gedeformeerd, de proporties zijn zoek, het is niet om aan te zien.

Ik kan me niet herinneren me ooit eerder gestoord te hebben aan de voorschriften voor het mannelijk uiterlijk. Veel fluctuaties hebben die trouwens niet vertoond in de 20ste eeuw. De variatie zat meer in de kleren (het verdwijnen van de hoed blijft betreurenswaardig) dan in het lichaam zelf dat onveranderlijk rechthoekig was. Elvis Presley in zijn hoogtijdagen, Gregory Peck, Omar Sharif hebben allemaal ongeveer dezelfde bouw: het breedgeschouderde boomstammodel. In de jaren zestig en zeventig trad er zowel een verlenging als een versmalling op van het silhouet. Het ideaal werd de man als rietpluim: John Lennon, Jimi Hendrickx en Jim Morrison leken door hun dunheid langer dan ze waren en beperkten hun lichaamsbeharing tot hoofd en gezicht. Hoewel de lange zijden langer waren geworden en de korte zijden korter, bleef de rechthoek nog onmiskenbaar intact.

Afgezien van kleine aanpassingen zoals het haar dat weer kort moet en waar weer vet in kan, bleef de rietpluim lang stand houden als meest in het oog lopend kenmerk van begeerlijke jeugdigheid. Ik had ook niet gedacht dat daar binnen afzienbare tijd verandering in zou komen, want een jeugdig voorkomen is nu belangrijker dan in de jaren zestig, toen jong zijn of desnoods je jong voelen al genoeg was om mee te kunnen doen.

Maar terwijl ik even niet oplette, heeft iemand stiekem de mannelijke ideaalvorm veranderd: de rechthoek is vervangen door een gelijkzijdige driehoek. Waar eerst David Bowie en David Byrne paradeerden, stommelt nu de taps toelopende omgekeerde bijenkorf Jerommeke uit Suske en Wiske door het beeld. Een affront voor de esthetica.

In de film 'Ghost' (die behalve voor de rol van Whoopi Goldberg de moeite van het aanzien niet waard is) spelen twee van dat soort nieuwe mannelijke sekssymbolen mee. Hun acteerprestaties waren niet van het niveau dat ik hun namen heb onthouden, maar er zat een scene in die nogal onthullend was. De schurk probeert het mooie meisje (Demi Moore) te verleiden en doet dat door zogenaamd per ongeluk koffie over zijn overhemd uit te gieten. Er is maar één oplossing: uit met dat overhemd en daar zit de schurk in zijn blote torso en denkt dat daarmee het klusje geklaard is en dat de heldin zich overmeesterd door begeerte in zijn armen zal storten. Waarom? De schurk heeft borsten! Van die twee-kaatseballen-in-een-netje bodybuilders-borsten. Demi Moore dreigt daar zowaar bijna voor te vallen – een van de redenen waarom het een slechte film is. Ik heb nog nooit een vrouw gesproken die op bodybuilders viel. Brede schouders, oké, een lekker kontje of stevige biceps, vooruit. Maar zo'n vlechtwerkje van spieren, waarin de nek verzonken is, armen vol met onderhuidse kronkelende slangen en rondo's op de plek waar tepels volstaan, wekken eerder gegeneerd gegiechel dan bewondering.

Toch streven steeds meer jonge mannen een dergelijk uiterlijk na. Zolang ze gekleed zijn, gaat het nog wel, maar de reclamefoto's waarmee zwem- en onderbroeken worden aangeprezen door mannelijke modellen zijn al niet meer om aan te zien. Hoe bereikt men dit driehoekig ideaal? Een beetje door stompzinnige krachttraining en gewichtheffen, maar efficiënter werkt het slikken van anabole steroiden. Naar schatting 260.000 jongens tussen de 12 en de 18 zijn daar mee bezig in Amerika, en dan nog honderdduizenden sportlieden. Op de zwarte markt bestaat een levendige handel in de pillen. Gevolgen: kaalheid, acne, schade aan lever en nieren en kans op algehele steriliteit.

Vrouwen schijnen erger dan ooit gebukt te gaan onder de plicht tot schoonheid. Naomi Wolf wijdde een heel boek aan deze moderne vorm van slavernij. Maar het gezondheidsbedreigende schoonheidssstreven heeft minder met onderdrukking te maken dan met domheid. En er is veel dat ongelijk verdeeld is tussen de seksen, maar domheid hoort daar niet bij.

Artikelen in NRC-column.


Tweekoppige moeders

Beatrijs Ritsema

Hoe moderner de vaders, hoe vermoeiender de gang van zaken. Een moderne vader is getrouwd met een feministische moeder en samen hebben ze een of twee kinderen die opgevoed worden met behulp van inwisselbare rolpatronen. Volgens deze theorie is het belangrijk dat beide ouders in even sterke mate betrokken zijn bij de opvoeding. Hierdoor wordt het kind niet blootgesteld aan sekse-specifieke stereotypieën, zodat het, doordrongen van de volstrekte gelijkheid tussen de seksen, in veelzijdige harmonie kan opgroeien.

Het klinkt lang niet gek, dus hoe komt het dan dat ik me zo ongemakkelijk voel als ik deze ideeën in de praktijk gebracht zie? Waarom is het niet om aan te zien voor een buitenstaander, dat gedoe en gepruttel van zo'n feministisch gezinnetje? Het begint al voor de geboorte als de toekomstige vader zich op zijn nieuwe rol voorbereidt en een beetje loos met zijn vrouw gaat zitten meesteunen, -hijgen en -persen tijdens de oefeningen van de zwangerschapscursus. Is de kleine eenmaal gearriveerd, dan kan het grote verdeelwerk echt beginnen. Wordt er besloten tot borstvoeding, compenseert de vader door het bad voor zijn rekening te nemen. Wordt het flesvoeding, dan moet er nauwlettend op toegezien worden dat de beurten eerlijk verdeeld worden. Hetzelfde geldt voor luiers verwisselen, aankleden, vasthouden en rondsjouwen in de draagzak. Moet de vader elke dag vroeg op om naar zijn werk te gaan, terwijl de vrouw zwangerschapsverlof heeft en overdag kan bijslapen? Maakt niet uit, ze hebben afgesproken dat ze ook de lasten zouden verdelen, dus om de andere dag gaat hij braaf in het holst van de nacht zijn bed uit om te voeden en te verschonen.

Aan buitenstaanders gaat dit grotendeels voorbij. Het loopt pas in het oog, wanneer de kinderen wat groter worden en zich meer in het openbaar gaan vertonen. Bijvoorbeeld op peuterspeelzalen die drijven op ouderparticipatie. Op de eerste schooldag van de peuters kun je de moderne vader herkennen aan het fototoestel en de videorecorder die hij om zijn nek heeft hangen. Minutieus wordt alles vastgelegd. Verder doet hij vreselijk zijn best, dat moet je hem nageven, hij is hard bezig een goede opvoeder te zijn. Hij scheidt vechtenden en vermaant ze, hij dringt erop aan dat het speelgoed eerlijk verdeeld wordt, hij troost de huilenden, de bedeesden leest hij voor, hij prijst de bouwers van wankele torens en altijd, altijd vraagt hij de kinderen 'weet je ook wat voor kleur dat is?' Met dat laatste verraadt hij dat hij toch eigenlijk een man is, net zoals hij er ook dol op is, in tegenstelling tot de meeste moeders, peuters tot 10 te laten tellen. Na een paar maanden is zo'n man meestal wel verdwenen van het toneel en zijn de moeders weer onder elkaar. Zij brengen hun tijd door met roddelen over de afwezigen en grijpen alleen in als er gewonden dreigen te vallen – opvoeden doen ze thuis al genoeg.

Een vader die een grotere betrokkenheid wil bij zijn kinderen weet blijkbaar niets anders te verzinnen dan het gedrag van de moeder te imiteren, dat zie je als je daar over de vloer komt. Dit 'moederen' is dan allang geen demonstratie meer tegenover de bezoekers (kijk mij eens kwiek die luier verschonen), maar ingesleten routine. Peuters die op weg zijn om onheil aan te richten (wat ze altijd zijn) worden nu door twee mensen tegelijk tegengehouden en toegesproken. De moeder, omdat ze dat niet kan nalaten, de vader, omdat hij zich dat eigen heeft gemaakt. Hier komt nog bij dat mannen toch al een neiging tot beredeneren hebben, en zich gemakkelijk tot een geduldig college over de gevaren van elektriciteit laten verleiden tegenover een driejarige die snoeren uit stopcontacten rukt. Als het te lang verdacht stil is, wordt er overleg gepleegd om uit te maken wie er aan de beurt is om te kijken wat de loedertjes uitspoken.

Man, houd toch op met dat gemeut! Ga de krant lezen of rook een sigaar. Het is niet zo dat ik terugverlang naar de tijd dat vaders met twee linkerhanden tegenover hun kinderen stonden en dat de boel in het honderd liep als moeder een dagje uit was. Ik word alleen zo zenuwachtig van dat getweeëlijk moederen.

Een moeder is per definitie bemoeizuchtig, een moderne vader hangt nu ook overal overheen. Het is er voor de kinderen niet rustiger op geworden en voor het bezoek ook niet.

Artikelen in NRC-column.


In conditie

Beatrijs Ritsema

Het is 35 graden en terwijl ik voortslof met maar één gedachte in mijn hoofd: een groot glas cola, word ik links en rechts ingehaald door hardlopers. Ze hebben glimmende atletenkleren aan met enorme zweetplekken erin. Borsten, buiken en billen puilen uit en schudden op en neer of heen en weer met het gebrek aan veerkracht dat kenmerkend is voor onwillige materie. Flop, plof, flop, plof, zo landt een kussen op de bank. Zelfs als de hardlopers niet dik zijn en er geen sprake is van uitpuilende vetten, dan nog zie je de weerzin van de spieren tegen hun eigen bewegingen. Hier wordt geleden, hier heerst de geest over het lichaam, en eigenlijk zou ik buigend mijn zonneklep moeten afnemen, maar ik voel alleen maar minachting.

Hoor ik het woord 'fitness', dan schenk ik mezelf een dubbele jenever in. Fitness is iets anders dan sport. Bij sport kan ik me nog wel iets voorstellen. Achter een bal aanrennen om hem tussen twee palen te krijgen, over een zo hoog mogelijke lat heenspringen, een bal in een netje gooien, om het hardst tegen een berg op fietsen, het zijn tijdsbestedingen waar ik weinig affiniteit mee heb, maar dat geldt voor wel meer achtenswaardigs. Wat voor sport pleit is dat het om winnen gaat en winnen geeft plezier, al wordt er om nog zoiets onbenulligs gestreden. Zelfs winnen bij mens-erger-je-niet vind ik nog wel leuk.

Maar alles wat met fitness heeft te maken is van een dodelijke saaiheid. Het is alleen maar gezwoeg en gehijg. Het is hetzelfde als vroeger op school de grondoefeningen (en hup, twee, drie, en hup, twee, drie – handen plat op de grond ja! knieën gestrekt!) die doorgeworsteld moesten worden, voordat het begeerde spelletje kastie kon beginnen. Met een slaghout tegen een bal meppen en dan met z'n allen joelend aan zo'n paal hangen, dat had toch wel iets. Ik heb nooit zoveel verschil kunnen ontdekken tussen de ochtendgymnastiek voor vrouwen op de radio (met Joop Stokkermans aan de piano) en zo'n gelikte cursus aerobics, behalve dat ze bij aerobics discomuziek draaien en de deelnemers sexy leotards aanhebben. Als ik die muziek wilde horen en zo'n pakje wilde dragen, zou ik het wel weten: dan ging ik meteen naar de disco. Daar is het dansen gratis en kun je tenminste nog tussendoor een pilsje drinken.

In een fitness-centrum staan helse machines waarmee je jezelf kunt uitrekken en je spieren kunt verstevigen. Mensen in wier hoofd het niet zou opkomen om een fietstochtje door de duinen te maken (hun haren zouden uit model waaien), zitten zich hier af te beulen op een esthetisch wangedrocht als de hometrainer. Je komt geen meter vooruit! Het zijn trainingen, die nergens in uitmonden, die geen doel dienen behalve de training zelf. Of stiekem natuurlijk toch wel. Wie aan fitness doet is bang voor verval en aftakeling. Hij of zij kan de gedachte aan een slap lichaam (reëel of toekomstig) niet verdragen. De gedachte alleen al ooit niet meer 'in conditie' te zijn zweept hen op naar nog meer uren gewichten heffen. Het wekelijkse hardloopuurtje wordt een dagelijkse zweetronde. Tsjonk, tsjonk beuken de voeten op het asfalt – de kniegewrichten slijten voor tien, maar weten die joggers veel.

President Bush is een goed voorbeeld. Hij vult zijn vrije tijd met allerlei soorten van lichaamstraining, waarvan het folkloristische hoefijzergooien nog wel sympathiek is, maar verder ook 'work-outs' en natuurlijk hardlopen. Hij wordt er alom voor geprezen, toch verwacht je van een president in zijn vrije tijd nog wel wat verheffender activiteiten dan alleen het schaven aan de conditie. Churchill hield zich tenslotte ook niet bezig met rondjes hardlopen om Downingstreet 10 heen.

Die joggers zijn zo bang voor de dood dat ze zelfs het heden eraan opofferen. Ze pijnigen zichzelf om langer te kunnen leven, maar ze beseffen niet dat ouderdom altijd onaangenamer is dan wat daaraan vooraf ging. Het is de moeite niet waard de ellende van de ouderdom met een jaar of wat te verlengen.

Ik zie de joggers wegrennen voor de dood. Tevergeefs, want uit hun lege blik grijnst hij me toe.

Artikelen in NRC-column.