Spring naar inhoud


Vuile handen

Beatrijs Ritsema

Het was, dacht ik, Rudy Kousbroek die eens opmerkte dat je het beschavingspeil van een cultuur kon aflezen aan de mate waarin dieren in hun waarde worden gelaten. Dit is zonder twijfel een sympathiek uitgangspunt dat terecht een ban legt op activiteiten als spinnen de poten uittrekken, het opblazen van kikkers en het vastbinden van lege blikjes aan de staart van een kat. Mogelijk impliceert deze stelregel ook een veroordeling van het fenomeen kistkalveren of kippen in legbatterijen – het lijkt nogal duidelijk dat een kalf of een varken zonder enige bewegingsvrijheid en verstoken van elk sprankje buitenlucht, zijn kalf- dan wel varkenschap niet ten volle kan verwerkelijken. En dan hebben we het nog niet eens over vivisectie, waarin de martelpraktijken nog een graadje verder gaan.

Maar hoe dat nu precies zijn beslag moet krijgen, dat idee van de dieren in hun waarde te laten, blijft een beetje mistig, juist omdat dieren toch altijd al gebruikt worden door mensen om het een of andere doel te bereiken. Wat ik in ieder geval wel weet is dat humanisering van dieren niet werkt. Dieren zijn geen mensen en het aanleggen van menselijke maatstaven voor dieren leidt alleen maar tot ellende. In Amerika bijvoorbeeld, waar geen trend kan ontstaan zonder dat die zich tot een uitwas ontwikkelt (dat maakt het zo'n interessant land), bestaan er dierenziekenhuizen. Op zichzelf niets bijzonders; in Nederland kun je ook met een kwijnende parkiet of een lamme hond naar de dierenarts die het beestje weer oplapt. Het opmerkelijke van de Amerikaanse (c) pet-hospitals (l) is dat het vaak professioneel geoutilleerde revalidatie-oorden zijn, compleet met diagnose-apparatuur, operatiekamers en recovery-rooms. De dieren worden ook echt opgenomen en na genezing ontslagen. De moeder van een vriendin van mij maakte ooit een reis van zo'n duizend mijl (twee dagen rijden) met een achttienjarige hond die aan kanker leed. Het beestje werd geopereerd, kreeg nog wat chemotherapie en mocht incontinent weer mee naar huis, waar hij na een paar maanden van liefdevolle verzorging alsnog overleed, zonder ooit zijn levenslust hervonden te hebben. Dit kostte haar een lieve som aan spaarcentjes, maar ze had het er toch voor over, aldus haar dochter, omdat ze heel erg aan die hond gehecht was en de gedachte niet kon verdragen om niet het uiterste gedaan te hebben om hem te redden.

Dit hele gedoe, dat overigens niet uitzonderlijk is want die pet-hospitals doen goede zaken, lijkt me eerder een aantasting van de dierlijke waardigheid dan een bevestiging ervan, ook al gebeurt het dan onder het mom van dierenliefde. Het venijn van dierenliefde schuilt in de sentimentaliteit die er vaak het gevolg van is. Huisdieren behandelen voor kanker of suikerziekte, katten kaviaar voeren (of ze straffen voor het vangen van een vogeltje), honden naar een vakantiepension brengen en elke dag opbellen om het dier geruststellend toe te spreken, het zijn allemaal uitingen van sentimentaliteit, waar het dier niet bij gebaat is, maar die vooral dienen ter meerdere glorie van de eigenaar.

De verhouding tussen mens en dier is noodgedwongen instrumenteel. De enige uitzondering die ik zo snel kan bedenken is het bespieden van vogels door een verrekijker. Daarbij worden de dieren met rust gelaten. Het op safari gaan om mooie plaatjes van leeuwen te schieten vanuit een tegen leeuwenklauwen bestendige jeep overschrijdt alweer de kitsch-grens, omdat mensen in het echt maken dat ze wegkomen als ze een leeuw tegenkomen.

Of het nu om liefde, kwelzucht of het stillen van honger gaat, het is de mens die oppermachtig is en het dier dat zich moet schikken naar de luimen van zijn overheerser. De ontkenning van deze principiële ongelijkwaardigheid leidt niet alleen tot kleffe sentimenten, maar ook tot hypocrisie. Een sterk staaltje daarvan kwam ik laatst tegen in een stukje van Michiel Hegener op deze Achterpagina, waarin hij vertelde hoe hij een (c) Ketch-All (l) had gekocht om een muizenplaag in zijn huis te bestrijden. Aan deze moderne muizenval kwam geen bloed te pas, aangezien de contraptie het gedierte ongeschonden wist te verschalken. Het volgende probleem was: wat te doen met de geweldloos gevangen prooi? De muizen alsnog eigenhandig doodmeppen of verdrinken komt niet in aanmerking voor iemand die zo'n ethische muizenval heeft aangeschaft. Dus wat deed Hegener? Hij laadde de Ketch-All met inhoud en al in zijn auto, reed dertig kilometer verderop naar het landgoed Huis ten Bosch, gaf de diertjes hun welverdiende vrijheid en reed met schone handen en een onbezoedeld gemoed weer naar huis. Wat een nobel gebaar, wat een fijnzinnige ethiek!

Het vervolg van deze geschiedenis stond er niet bij, maar laat zich makkelijk raden. Dit tiental muizen (geen veldmuizen maar huismuizen) zet natuurlijk onmiddellijk koers naar het buitenverblijf van de koningin. Als de lakeien ter plekke even hard terugdeinzen voor de verdelging van ongedierte, stellen zij ook een Ketch-All op, rijden dertig kilometer in omgekeerde richting, waarna Hegener zijn ongewenste gasten in zijn voortuin weer kan begroeten. Lakeien zullen wel wat anders te doen hebben, dus je mag aannemen dat ze een efficiëntere methode zullen gebruiken om van de muizen af te komen. Niet dat Hegener een traan zou laten als hij wist dat zijn 'bevrijde' muizen in latere instantie het loodje zouden leggen, het was hem er toch alleen maar om te doen zelf geen vuile handen te krijgen.

Aan Albert Schweitzer werd eens gevraagd wat hij kinderen zou leren om ze de waarde van het leven bij te brengen. Hij gaf een nogal krachtdadig antwoord: Stel er wordt een nest jonge katjes geboren en het zijn er te veel om te houden en verder wil niemand ze hebben, dan zou hij zijn kinderen laten zien hoe de overtollige katjes pijnloos om het leven te brengen. Deze zakelijke woorden zullen weinig weerklank vinden in een tijd van muizentransporten over de Veluwe en wanhopig waken aan het sterfbed van een hond. Toch heeft Albert Schweitzer (niet de eerste de beste op het gebied van altruïsme) een beter idee van de waarde van het leven en bovendien was hij niet te beroerd onder omstandigheden die om ingrijpen vroegen zelf het beulswerk ter hand te nemen. Een moedig man.

Artikelen in NRC-column.


Cultuur à la carte

Beatrijs Ritsema

Mijn zoontje heeft een dromenvanger boven zijn bed hangen. Het is een met reepjes leer versierd cirkeltje, waarbinnen dunne touwtjes zijn gespannen in de vorm van een spinneweb. Een cadeautje van zijn vader, meegenomen van een reis naar het Sioux-reservaat in Zuid-Dakota. Mijn zoontje was zeer onder de indruk van het potentieel van dit voorwerp: 'Kan die echt de slechte dromen tegenhouden en de goede doorlaten?' Maar ook een beetje wantrouwig: 'Hoe kan dat dan? Hoe doet ie dat?' We zeiden toen dat de dromenvanger alleen werkt, als je erin gelooft, maar dat hij niet teleurgesteld moest zijn als er eens een nare droom doorheen slipte, want dromenvangers doen ook alleen maar hun best.

Voor de indianen (native Americans luidt de correcte benaming) vormt de verkoop van dit soort folkloristische hebbedingetjes een belangrijke bron van inkomsten, geheel in de sfeer van het uitvoeren van regendansen voor toeristen. Onschuldige praktijken, dacht ik altijd, totdat ik vorige week een stuk las over een groep radicale indianen die zich boos maakte over de verkoop van beeldjes van dansende Navaho-beren in New Mexico. Deze dansende zwarte beren hadden niets met de Navaho-cultuur te maken; het was een gefabriceerd symbool! Tegen de verkoop van cultuurgetrouwe parafernalia, zoals dromenvangers, geestenverdrijvers, vredespijpen, maakte deze radicale groep trouwens ook bezwaar, want dat betekent ontheiliging van de symboliek.

Bij nader inzien kan ik me wel iets voorstellen bij deze protesten. De zeggingskracht van een cultuur verpietert als iedereen met de symbolen ervan op de loop gaat. Ik ken bijvoorbeeld iemand die erg geïnteresseerd is in Indiaanse rituelen. Hij heeft een tijdje bij de Pueblo-indianen rondgehangen en later in zijn eigen tuin (in een gewone Amerikaanse voorstad) precies zo'n zweethut gebouwd als ze daar hebben. Nu gaat hij daar regelmatig inzitten met het hele gezin, stookt een houtvuurtje en voert een geestelijk reinigingsritueel uit, terwijl in een moeite door eventuele kwade geesten verjaagd worden. Het is niet zozeer een kwestie van bekering tot de een of andere natuurgodsdienst als wel het uitspelen van een fascinatie, die zonder twijfel tegoedertrouw is maar tegelijk ook iets vrijblijvends heeft.

Geen enkele cultuur of religie ontsnapt aan de commercialisering van haar symbolen. De bedevaartplaatsen van de katholieke kerk zijn vergeven met souvenirwinkels waar je toepasselijke mariabeeldjes, rozenkransen en wijwaterbakjes kunt kopen. Ik geloof niet dat de katholieke kerk er principieel op tegen is dat deze objecten van devotie in handen van ongelovigen vallen. Hoewel ze mogelijk wel bezwaren zou maken tegen commerciële massaproductie van monstransen met namaakhosties of bisschopsgewaden in kindermaatjes.

De vrijhandel in culturele en religieuze symbolen is ook een gevolg van multiculturalisme. In dit nieuwe ideaal van Amerika is de metafoor van de smeltkroes vervangen door die van de slabak, waarin de afzonderlijke ingrediënten broederlijk naast elkaar liggen, mét behoud van identiteit. Op de scholen wordt ijverig gewerkt aan de vervolmaking van dit slabak-idee. Dit betekent vooral veel braderie-achtige evenementen met eten uit diverse culturen (mijn erwtensoep en andijviestamppot vonden gretig aftrek de laatste keer) en onvermijdelijk de nodige stereotypen: ik kon de klompen nog net buiten de deur houden (die verving ik door fietsen), maar zonder tulpen en molens ging het niet. Tegen Kerstmis kwamen de kinderen niet alleen thuis met de klassieker 'Santa Claus is coming to town', maar ze zongen ook 'Hanukkah, Hanukkah, seven points of light', waar ik toch wel verbaasd over stond. Het had er veel van weg dat de joodse godsdienst getrivialiseerd werd tot een niveau van klompen en molentjes. Of orthodoxe joden daarop zitten te wachten lijkt me sterk, maar goed, dat is nu eenmaal de teneur van het multiculturalisme.

Dat er vanuit sommige culturen zelf wel degelijk aversie bestaat tegen het zonder aanzien des persoons uitventen van symbolen merkte ik laatst, toen ik in een kraampje op straat een T-shirt zag hangen. Het was bedrukt met Egyptische figuren in die typische houding, zoals ze altijd op de schilderingen in piramides staan. Met authenticiteit had de afbeelding niets te maken, maar het zag er wel leuk uit. Er hing alleen extra large, dus ik vroeg de verkoper naar een exemplaar in medium. Die had hij niet en hij legde ook geen animo aan de dag om de stapels te gaan doorzoeken. Pas later begreep ik zijn gebrek aan enthousiasme om er een aan mij te verkopen. Het was een black pride T-shirt! Volgens de radicale zwarte geschiedschrijving behoorden de oude Egyptenaren tot het zwarte ras. Dat de perfide Grieken later alles gestolen hadden van de Egyptenaren was al erg genoeg; ik als 20ste-eeuwse blanke diende voortaan met mijn tengels van hun Egyptische wortels af te blijven.

Een beetje gepikeerd was ik wel. Ik ben niet iemand die Shiva-beeldjes op de schoorsteenmantel zet, of moslim-gebedskettinkjes aan de muur hangt, maar een zwart monopolie op de oude Egyptenaren gaat me wat ver. Wat voorbij is, is van iedereen. De Italianen protesteren ook niet tegen Romeinse togafeestjes op Amerikaanse campussen.

Intussen wordt wel duidelijk wat een trivialiserende werking het multiculturalisme heeft op wat eens authentieke cultuuruitingen waren. Toch zijn het niet alleen exotische culturen, zoals die van de indianen, die hun symbolen zien verwateren. De jaarlijkse processie in Maastricht, waarin heiligenbeelden meegevoerd worden, trekt duizenden belangstellenden langs de kant van de weg en die belangstelling is zeker niet speciaal van devote aard. Het is meer zoals je naar een carnavalsoptocht gaat kijken. Degenen die uitgekeken zijn op recht-op-en-neer seks grijpen naar het handboek van de Kamasutra. Wie oorbellen te gewoontjes vindt, gaat zijn lichaam op allerlei andere plekken doorboren in de traditie van ik weet niet precies welke natuurvolken.

Multiculturalisme is zo kitschy als je het maar verzinnen kunt. Het protest van de zuiveren in de leer is begrijpelijk, maar zal nergens toe leiden. En misschien is het maar goed ook dat de commercie hier en daar de angels uit culturen en religies haalt, zodat er uiteindelijk alleen bijgeloof overblijft. Dertig jaar geleden hing er een kruisbeeld boven mijn bed. Mijn kind heeft nu een dromenvangertje. Symbolen sluipen overal binnen.

Artikelen in NRC-column.


Een op hol geslagen geleerde

Beatrijs Ritsema

Jeffrey Masson is zo iemand die niet van ophouden weet. Bij de rechtbank in San Francisco loopt er nu een door hem aangespannen proces tegen de journaliste Janet Malcolm, die een interview met hem gehouden heeft voor het weekblad The New Yorker. Met dit in 1983 gepubliceerde interview was hij niet tevreden, hij ageert er al tien jaar tegen en eist nu 7.5 miljoen dollar schadevergoeding.

Masson heeft vele deskundigheden (hij specialiseerde zich onder andere in sanskriet), maar de meeste faam verwierf hij zich door zijn bemoeienissen met de psychoanalyse. Aanvankelijk was hij Freudiaanser dan Freud en hij wist het vertrouwen van Anna Freud te winnen die hem de aangewezen persoon achtte om het Freud-archief te gaan beheren. Maar andere zwaargewichten in het Freudiaanse wereldje zagen niet zo veel in hem en later haalde hij zich de woede van de hele psychoanalytische gemeenschap op de hals door Freud retrospectief te beschuldigen van bedrog bij het poneren van de verleidingstheorie: Freud meende dat de herinneringen van neurotische patiëntes aan seksuele overmeestering door de vader berustten op verdrongen wensen en fantasieën, terwijl hij in een eerder stadium hun herinnering wel als de waarheid beschouwde. Volgens Masson zwichtte Freud onder druk van de burgerlijke moralisten van die tijd, voor wie seksueel misbruik en incest onaanvaardbaar en dus onbestaanbaar waren. Massons verwijt aan Freud kwam erop neer dat hij iets zeer belangwekkends op het spoor was gekomen, maar te laf was om het door te zetten.

De ruzie tussen Jeffrey Masson en Janet Malcolm gaat over het uit de contekst lichten van citaten, en ook beschuldigt hij haar van het opschrijven van uitspraken die hij nooit gedaan heeft. Zo staat in het interview te lezen dat Masson zichzelf een 'intellectuele gigolo' noemt, dat hij van plan was het Freud-archief te veranderen in een 'plaats van seks, vrouwen en lol' en dat hij zichzelf 'als de grootste levende psychoanalyticus beschouwde'. Masson ontkent deze uitspraken ooit gedaan te hebben en ze zijn ook niet aangetroffen op de veertig uur band die Malcolm aan het interview heeft overgehouden. Maar de bandrecorder was ook wel eens kapot en toen heeft Malcolm aantekeningen gemaakt, is haar verdediging.

De hele ruzie wijkt op het oog niet af van het soort aanvaringen dat zich voordoet, wanneer een geïnterviewde na uren van quasi-intimiteit zijn woorden ineens meedogenloos zwart op wit ziet staan. Waarom is dit wel een grote zaak geworden, terwijl al die andere gevallen met wat gemopper, ingezonden brieven, eventueel een rectificatie toch meestal snel gesust worden? Dat komt doordat het hier The New Yorker betreft, een tijdschrift dat zich erop beroemt zowel hoge literaire als hoge feitelijke maatstaven aan te leggen. Zoals de vroegere hoofdredacteur William Shawn het formuleerde: 'Wij bij The New Yorker permitteren ons geen composities; we herschikken geen feiten; we verzinnen geen gesprekken.'

Hoe deugdzaam dit ook klinkt, het is niet de praktijk van het schrijven van interviews. Elke interviewer herschikt, herformuleert en stileert. Anders zou de lezer een onbegrijpelijke woordenbrij op papier aantreffen. Spreektaal is geen schrijftaal. Veel compositorische franje in de trant van 'Masson neemt eerst een hapje gebakken geitekaas, voor hij van wal steekt,' zijn trouwens geheel irrelevant.

Het is ondoenlijk in dit geval de waarheid boven tafel te krijgen, omdat ik denk dat ze allebei tegoedertrouw zijn. Masson zal gelijk hebben dat hij de gewraakte uitspraken niet exact op die manier gedaan heeft, maar waarschijnlijk wel allerlei andere die daar sterk op lijken. Journalisten snijden bochten af, ze willen graag tot de kern doordringen, althans tot wat zij als de kern zien. Het gaat in deze affaire ook niet zozeer om de letterlijkheid van citaten of de leugenachtigheid van de journalist, als wel om een essentiële botsing tussen twee persoonlijkheden. Jeffrey Masson spreidt in zijn hele optreden de flamboyantie van een op hol geslagen geleerde ten toon, vergelijkbaar met bijvoorbeeld Camille Paglia of Linus Pauling.

Een jaar of zes, zeven geleden woonde ik een lezing van hem bij in Paradiso, waarin hij zijn ideeën over Freuds verleidingstheorie uit de doeken deed, en ik werd toen vooral getroffen door de pathetische manier waarop hij naar de gunsten van het vrouwelijke deel van het publiek dong. Het leek wel alsof hij zich opwierp als redder van het feminisme door zichzelf te presenteren als eenzame strijder tegen de patriarchale samenzwering van Freudianen en de rest van de maatschappij om seksueel misbruik in de kast te houden. Deze schmierende zelfvergroting beviel me niet zo erg.

Het lijkt me duidelijk wat er fout is gegaan met dit interview. Het is veel en veel te lang: 48.500 woorden, de lengte van een kleine roman! Malcolm heeft over een periode van een half jaar gesprekken met hem gevoerd, zowel in persoon als over de telefoon, en daarna maanden aan de uitwerking besteed. Maar ze vond hem niet geweldig, dat valt uit het interview op te maken. Waarschijnlijk vond ze hem een beetje een ouwehoer. Een briljante geest ontegenzeglijk, met originele ideeën en een grote gedrevenheid, maar ook een aanmatigend persoon die naast juweeltjes een hoop onzin uitslaat. Met zo iemand kun je maar beter niet maanden lang optrekken voor een interview, want dan ga je je ergeren aan het streepje gekte wat er door hem heen loopt.

Al is het begrijpelijk, het blijft onrechtvaardig om het uiteindelijke produkt in het teken van die gekte te zetten, omdat de geïnterviewde tijdens al die urenlange gesprekken in de waan verkeerde met het uitstorten van zijn ziel en zaligheid aan het juiste, sympathiserende adres te zijn. Als hij al die tijd erin steekt, moet het resultaat ook een beetje naar zijn smaak zijn. Voor wat, hoort wat. Een gevolg van zo'n langdurige, intieme co-produktie is wel dat het artikel aan journalistiek niveau inboet – tenslotte horen geautoriseerde biografieën ook niet tot de meest hoogstaande literatuur.

De uitweg voor de journalist uit dit dilemma ligt voor de hand: houd het kort, dan zijn de verplichtingen niet zo zwaar. Ischa Meijer zei ooit dat hij voor zijn interviews in VN nooit langer dan twee uur met iemand sprak, en hij liet ze nog autoriseren ook. En kijk eens, wat een schitterend scherpe portretten deze werkwijze opleverde.

Artikelen in NRC-column.


Inleiding Het belegerde ego

Dit boek heet Het belegerde ego, omdat het minder belangrijk worden van externe regels een zwaardere druk legt op het individu om zijn eigen beslissingen te nemen en ook te verantwoorden. In een meer rigide, autoritaire maatschappij heb je als individu bijvoorbeeld geen keus tussen zwartrijden of een kaartje kopen, omdat er in alle trams conducteurs zitten. In bepaalde opzichten is dat makkelijker.

De verscheidenheid aan keuzes waar ik op in ga, bevindt zich overigens niet in het grensgebied tussen legaal en illegaal. Criminaliteit (berovingen, inbraak, fraude op allerlei gebied) staat ook in verband met individualisering, maar vertegenwoordigt een extreme kant ervan. Mij interesseren vooral de gevolgen van individualisering en autonomie-streven voor de gelederen in het midden. Meer toegespitst ga ik in op vrouwen en in hoeverre het feminisme het autonomie-streven bevorderd dan wel tegengewerkt heeft. Verder bespreek ik de aantrekkelijkheid van het kunstenaarschap (ultiem ideaal voor autonomie), de paradoxale tendenzen in de opvoeding van kinderen tot autonome individuen, en de technologie die alleen al op grond van haar verleidelijke alomtegenwoordigheid beslag legt op steeds meer gedachtetijd. De hoofdstukken kunnen ook als op zichzelf staande essays gelezen worden.

Het is niet mijn bedoeling om het individualisme als maatschappelijke stroming af te katten, vooral niet omdat de tegenhanger ervan, een collectivistische cultuur, voor mij als supporter van de westerse cultuur nog veel onaantrekkelijker is. Ook daarin wordt het individu belegerd, maar dan juist door een overmaat aan tradities, autoritaire gezagsstructuren en z'n hele leven lang door de familie. Het voordeel is dat je niet zo hevig hoeft na te denken – zolang je in de pas loopt, blijft alles in orde. In de westerse, individualistische cultuur staat persoonlijke autonomie in hoog aanzien, maar als er geen sprake is van een diepgeworteld verlangen gecombineerd met doelgerichte ambitie (iets wat vaker niet dan wel aan de hand is) laat iemand zich net zo makkelijk vollopen met het eerste het beste wat zich voordoet. Net als de natuur heeft ook de mens last van horror vacui. De leegte moet gevuld. Degene wiens ego niet sterk genoeg is wordt geruisloos overmeesterd.

Is het mogelijk je te weer te stellen tegen de belegering? Het autonomie-streven wordt pas vruchtbaar, wanneer iemand in zijn geest ook een aantal normen van buitenaf heeft geïncorporeerd. Op die manier kan hij een discussie met zichzelf aangaan en hoeft hij zich minder te laten beïnvloeden door wat jan en alleman en de media zoal uitkramen. Het enige normatieve gedachtengoed dat algemeen genoeg is om de hele scala van menselijk gedrag te bestrijken en tegelijk vrij is van ideologische of religieuze kleur is de etiquette, waarvan ik de voordelen in het laatste hoofdstuk uitleg.

De etiquette vormt een stootkussen tegen het narcistisch gedrag dat op het oog misschien op autonomie lijkt, maar dat er in werkelijkheid even ver vanaf staat als de gearrangeerde huwelijken in een collectivistisch georiënteerde cultuur. Waar als noot aan toegevoegd kan worden dat gearrangeerde huwelijken in meer gevallen tot geluk leiden dan de door narcisme geïnspireerde tijdelijke liefdeshuwelijken. De westerse cultuur is er vooral een van gelukszoekers, maar van geluk is bekend dat hoe meer er achteraan gejaagd wordt, hoe minder vat erop valt te krijgen.

Het streven naar geluk brengt afhankelijkheid met zich mee. Diogenes was zich daar goed van bewust en werd daardoor een voorbeeld van zuivere autonomie. Zijn instelling bevalt me wel, wat niet betekent dat ik ernaar streef in een ton te wonen. Een ander voorbeeld dat me inspireerde is een gedicht van Christophe Plantin, drukker te Antwerpen. Waarschijnlijk heeft hij het aan het eind van zijn leven geschreven. Het is niet zozeer de letterlijke opsomming die me aansprak, maar de toon van resignatie.

Le Bonheur de ce Monde

Avoir une maison commode, propre et belle,

Un jardin tapissé d'espaliers odorans,

Des fruits, d'excellent vin, peu de train, peu d'enfans,

Posséder seul, sans bruit, une femme fidele.

N'avoir dette, amour, ni proces, ni querelle,

Ni de paratge a faire avecque ses parens,

Se contenter de peu, n'espérer rien des Grands,

Régler tous ses desseins sur un juste modele.

Vivre avecque franchise et sans ambition,

S'adonner sans scrupule a la dévotion,

Domter ses passions, les rendre obéissantes.

Conserver l'esprit libre, et le jugement fort,

Dire son chapelet en cultivant ses entes,

C'est attendre chez soi bien doucement la mort.

Christophe Plantin (1520 – 1589)

Artikelen in NRC-column.


Harmonieus scheiden

Beatrijs Ritsema

Toen de echtscheidingswetgeving eind jaren zestig versoepeld werd door het invoeren van een 'zonder schuld' optie leek dat een stap vooruit. Eindelijk konden mensen van elkaar afkomen zonder een beroep te doen op de zogenaamde grote leugen. Want waarom je toevlucht nemen tot beladen morele categorieën als overspel of moedwillige verlating, als de werkelijkheid er veel minder griezelig uitziet? Incompatibilité d'humeur klinkt een stuk aangenamer, menselijk gesproken. Er is geen schuldige, niemand is in overtreding, er is alleen maar een domme vergissing gemaakt, die de betrokkenen, goedwillend als ze zijn, efficiënt en pijnloos ongedaan wensen te maken.

Die behoefte aan meer efficiëntie werd ook gevoeld in het justitiële apparaat dat de groeiende stroom aanvragen niet meer kon verwerken. Hoe meer hamerstukken, hoe meer doorstroom bij de rechtbank. Maar met die pijnloosheid is het nooit wat geworden, tenzij misschien bij de groep tweeverdieners onder de dertig zonder kinderen. De rest van de echtscheidingszaken staat nog altijd in het teken van bitterheid en wrok, ook zonder dat er sprake is van een schuldige en een onschuldige partij.

Er is zelfs nog iets toegevoegd aan de onvermijdelijke ellende die een scheiding nu eenmaal met zich meebrengt, namelijk onzekerheid over hoe een en ander precies zijn beslag zal krijgen. Waar geen schuldige meer is, ontbreekt ook het slachtoffer. Tegelijk is de rol van de vader in de opvoeding van kinderen steeds belangrijker geworden. Ook al gaat hij niet met het kind naar de tandarts en de schoenenwinkel, hij heeft wel zijn plicht vervuld met luiers verwisselen en voorlezen. Een vader is meer dan de man die 's avonds het vlees aansnijdt.

Naarmate een vader meer werk van de opvoeding maakt, is hij ook minder geneigd het erbij te laten zitten, als er gescheiden moet worden. Met als gevolg dat er steeds meer gemorreld wordt aan de voorheen tamelijk vanzelfsprekende toewijzing van de kinderen aan de moeder. In Amerika zijn er verder veel fulltime werkende moeders, iets wat hun positie eerder verzwakt dan versterkt. Want als de kinderen toch onder de hoede van een werkende ouder moeten komen, dan kunnen ze maar beter naar de meest verdienende gaan, zo redeneren de vaders, of beter gezegd hun advokaten.

Die moeders laten het er intussen niet bij zitten. Dat alimentatie als pleister op de wond van een gebroken huwelijk er niet meer in zit, alla, maar de kinderen bij je weg, dat is wel even wat anders. De gelijkwaardig-ouderschapsideologie schrijft voor dat mannen even goed in staat zijn voor de kinderen te zorgen als vrouwen, dus moederschap als zodanig geeft geen been om op te staan tegenover de rechter. Er zal zwaarder geschut in stelling gebracht moeten worden. En dat gebeurt dan ook. Seksueel misbruik van de kinderen door de vader is de giftigste pijl die afgeschoten kan worden en steeds meer echtscheidingszaken spelen zich af in zo'n giftig decor. Dit drama wordt nu in grand-guignolvorm al maanden lang opgevoerd door Woody Allen en Mia Farrow.

Soms berust de beschuldiging op waarheid, soms niet. Maar zelfs in het geval van formele onwaarheid kan ik me er nog wel iets bij voorstellen. Wie zijn of haar kind aangehaald en geliefkoosd ziet worden door een onuitstaanbaar verachtelijk persoon kan een gevoel van plaatsvervangende verkrachting ervaren, een walging die los staat van de handelingen zelf maar in alle subjectiviteit niet minder reëel hoeft te zijn.

Blijkbaar is het onmogelijk het verschijnsel echtscheiding te temmen tot een van de vele rimpelingen in het leven, waarbij je als redelijke mensen om de tafel gaat zitten met als doel de schade zo beperkt mogelijk te houden. Er is geen schuld, maar er wordt toch gevochten. De man eist nu zijn rechten op, de vrouw is geen gepatenteerd slachtoffer meer, dus die rol gaat naar de kinderen.

En de 'goede' scheidingen dan, de modelvariant met gedeeld ouderschap, waarbij de kinderen onbekommerd pendelen tussen pa en ma? Dat was toch de bedoeling van de 'zonder schuld' optie, dat de vaders en de moeders in harmonie en met voortdurend overleg het ouderschap zouden continueren, zij het dan in verschillende behuizingen? Bij zoveel harmonie denk ik dan, bij zoveel beminnelijke contacten waarin steeds het welzijn van de kinderen voorop staat, hadden ze net zo goed bij elkaar kunnen blijven.

Artikelen in NRC-column.


De prijs van de liefde

Beatrijs Ritsema

Een paar jaar geleden wekte de film 'Fatal Attraction' aardig wat opschudding. De film ging over een gelukkig getrouwd echtpaar, waarvan de man zich in een onbewaakt weekend liet verleiden tot een slippertje. Toen hij weer bij zijn positieven kwam, wilde hij dit incident zo snel mogelijk onder het vloerkleed vegen, maar zijn medespeelster in de seksuele roes had heel andere plannen en ontpopte zich na de afwijzing door haar minnaar als een wrekende furie met als gevolg moord en doodslag. Het publiek in de zaal scheen zich nogal aangesproken te voelen door dit thema en moedigde Michael Douglas, die zijn huis en gezin moest beschermen, luidkeels aan met 'Kill the bitch!'

Volgens Susan Faludi, auteur van het boek 'Backlash' over de inspanningen van de media om het feminisme de kop in te drukken, was Fatal Attraction een duidelijk voorbeeld van anti-feministische Hollywood-propaganda. Het gezinnetje moest immers gered van een vuige indringster, een emotioneel gefrustreerde carriere-vrouw, voor wie regisseur Adrian Lyne een bestemming op het oog had, waar geen misverstand over mogelijk was: de enige goede alleenstaande vrouw is een dooie.

Adrian Lyne beschikt in ieder geval over het talent om tot de verbeelding sprekende onderwerpen aan te snijden, want zijn recente film 'Indecent Proposal' zorgt voor niet minder opwinding. Weer gaat het over een gelukkig echtpaar – de vrouw wordt gespeeld door Demi Moore – en weer is er een indringer, Robert Redford, die in een casino zijn lustvol oog laat vallen op Demi Moore. Hij biedt de man een miljoen dollar in ruil voor een enkele nacht met Demi (no strings attached). Na enig wikken en wegen neemt het echtpaar het aanbod aan, omdat ze op die manier hun droomhuis in Californië zullen kunnen financieren. Makkelijk verdiend tenslotte met een nacht werk. Het venijn schuilt erin dat Demi zich tijdens haar peesnachtje meer amuseert dan verstandig zou zijn.

Twee soorten reacties zoemen er nu rond. In het talkshow-circuit neemt men de film zoals hij is en stort zich op de vraag 'wat zou jij doen, als je zo'n aanbod kreeg?' Onder leiding van Oprah Winfrey komt daar beslist een geanimeerde discussie van, waarbij de zaal zich voorspelbaar opsplitst in een aantal vrouwen dat roept: 'voor geen prijs! voor geen prijs!' en een (grotere) groep die er geen bezwaar tegen zou hebben een nachtje met Robert Redford door te brengen en daar een miljoen voor toe te krijgen. Het dilemma zelf wordt er intussen niet reëler op. Dit komt vooral door het exorbitante bedrag. In de betaalde liefde variëren de prijzen tussen een geeltje en een paar duizend gulden per geleverde klus. Je kunt je wel afvragen wat je zou doen als iemand een miljoen op tafel legt voor een paar uur nachtelijk vertier, maar het is een vraag uit de categorie 'wat gebeurt er als de hemel naar beneden valt' (antwoord: dan hebben we allemaal een blauwe hoed).

Interessanter is dan ook de vraag of de film inderdaad getuigt van een anti-feministische mentaliteit. Is Adrian Lyne een seksist omdat hij een verhaaltje spint rond prostitutie zonder het verhullende decor van het rosse leven? Juist het ontbreken van een noodzaak tot prostitutie maakt het verschijnsel naakter, minder omfloerst, zoals dure call-girls in het algemeen minder zielig worden gevonden dan armzalige heroïne-hoertjes. Maar een essentieel verschil tussen beide beroepsgroepen is er niet. Ze maken allebei gebruik van schaarste om er zelf beter van te worden. De vraag houdt het aanbod in stand en vice versa.

Prostitutie is niet de meest aangewezen vorm om seksuele betrekkingen in te gieten, maar het verschijnsel heeft wel een lange staat van dienst en heeft zich overal aan weten te onttrekken. Zelfs dwingende ideologieën als het christendom en het communisme kregen er geen greep op, dus wat wil het feminisme, ook in militante vorm nog altijd softer dan religie of politiek, nou helemaal voor elkaar krijgen?

In Californië eiste onlangs een man in een echtscheidingszaak elfduizend dollar van zijn vrouw, nadat ze toegegeven had dat ze hem vanaf het begin seksueel onaantrekkelijk had gevonden. Het bedrag moest een compensatie vormen voor tien jaar gederfd seksueel genot (de rechter wees het toe). Heel in de verte had de redenering nog iets met het feminisme te maken, althans volgens de rechter, want was het niet zo dat vrouwen in strafzaken financiële genoegdoening konden eisen (en ook vaak kregen), als ze verkracht waren? Waarom zou die weg niet open staan voor een man die tien jaar lang door zijn wettige vrouw op seksueel dood spoor werd gehouden en wie weet daardoor wel op hoge kosten buitenshuis werd gejaagd?

Aan elke gradatie van leed hangt blijkbaar een prijskaartje. Ook in het feminisme bestaat er een neiging onrecht om te rekenen in geld. Het is nogal absurd om van een verkrachter een paar duizend gulden persoonlijke schadevergoeding te eisen, alsof de zaak daarmee weer in evenwicht zou zijn. Wat dat betreft is er geen verschil met de rest van de mensheid, die zich bijvoorbeeld bezighoudt met het opeisen van smartegeld, nadat hun familieleden zijn omgekomen bij een vliegramp.

Medeplichtigheid aan de trend om overal een slaatje uit te slaan maakt het afwijzen van prostitutie in woord of beeld er niet geloofwaardiger op. Maar afgezien daarvan heeft het ook geen enkele zin er feministische kriteria op los te laten, behalve dan misschien als het gaat om secundaire arbeidsvoorwaarden (pensioenregelingen, betaalde vakanties). De prostitutie glibbert onder elk moreel raster uit, evenals trouwens uit de hand gelopen wraakacties, of die nu wel of niet door alleenstaande carriere-vrouwen worden bedreven.

Artikelen in NRC-column.


Ontucht in de kazerne

Beatrijs Ritsema

De discussie over het toelaten van homoseksuelen in het Amerikaanse leger wordt beheerst door een spookbeeld dat langzamerhand mythische proporties heeft aangenomen: de douche. In alle commentaren en debatten figureert wel ergens het beeld van een stomende badzaal, waar soldaten eendrachtig hun bezwete lichamen afspoelen, relaxt en grappen makend – mannen onder elkaar tenslotte -, terwijl zich temidden van deze zeperige onbekommerdheid ook enige figuren bevinden die steelse, wellustige blikken om zich heen werpen, ja, wie weet zelfs straks hun impulsen niet kunnen bedwingen.

Dit angstvisioen is even onwaarschijnlijk als verkrachting op het naaktstrand. Seksuele intimiteiten, al dan niet gewenst, floreren nu eenmaal niet onder te veel toeschouwers, behalve dan de seksuele strafexpedities die in gevangenissen of op kostscholen worden ondernomen, maar daar zijn homoseksuelen juist weer eerder slachtoffer van dan dader.

Het debat is vooral ergerniswekkend, omdat voor- en tegenstanders allebei even ver van de werkelijkheid afstaan. Het compromisvoorstel dat ergens rondslingert, namelijk om homoseksuelen wel toe te laten maar ze onder te brengen in aparte bataljons, vormt dan ook met recht de kroon op de absurditeit. Het is een moeras, waarin de zaak zelf steeds verder wegzinkt, en het tragische is dat hoe meer er over gepraat wordt, hoe hopelozer het eruit komt te zien. De kern van het argument vóór toelating is dat homoseksuelen een minderheid zijn à la zwarten en vrouwen, die vroeger niet in het leger mochten en nu wel. Maar je kunt homoseksuelen niet aan hun uiterlijk herkennen, althans niet zoals dat met zwarten en vrouwen wel mogelijk is. Ze hebben dan ook lang niet zo'n duidelijke geschiedenis van discriminatie achter de rug als zwarten, voor wie niet alleen een carriere in het leger onbereikbaar was, maar die ook niet toegelaten werden tot bepaalde woonbuurten, scholen, banen of restaurants.

Grove discriminatie is toch iets anders dan wijdverspreid vooroordeel, waar homoseksuelen altijd mee te maken hebben gehad (en zwarten natuurlijk ook als voedingsbodem voor de discriminatiepraktijk). Het object van vooroordeel beschikt over net iets meer manoeuvreerruimte dan het object van discriminatie. Wie een café niet binnen mag, staat letterlijk voor een gesloten deur. Maar in het leger hebben altijd homoseksuelen gezeten, ook al zaten ze dan in de kast.

Het gebied van seksuele handelingen is glibberig en zompig en leent zich daardoor niet voor het formeren van belangengroepen op emancipatoire grondslag. Emancipatie is gericht op het slechten van barrieres, zodat minderheden betere kansen krijgen. Maar iemand zijn seksuele doen en laten is, voor zover de strafwet niet overtreden wordt, een privé-aangelegenheid, die voor welke baan dan ook even irrelevant zou moeten zijn als bijvoorbeeld het gegeven dat iemand in onmin met zijn ouders leeft.

Homoseksuelen van het leger uitsluiten vanwege het gevaar van ontucht in de kazerne is even vergezocht als een verbod voor heteroseksuele jongemannen om les te geven op een middelbare school vanwege het risico op verhoudingen tussen leraren en leerlingen. Dat beide verschijnselen zich desondanks zullen voordoen valt niet vermijden. Gedragsregels worden nooit door iedereen tot in de puntjes gevolgd, maar ze vormen wel het enige houvast om een scheiding te maken tussen publiek en privé.

Het aanmerken van homoseksuelen als een afgeperkte minderheid, die ter emancipatie in diverse maatschappelijke regionen formeel vertegenwoordigd zou moeten zijn leidt tot onverkwikkelijke privacy-schending. Ik kan me in ieder geval voorstellen dat genoeg homoseksuelen niet per se als homo in het leger willen, maar omdat ze het leuk vinden om in een F-16 te vliegen.

Hoe meer erover gepraat wordt, hoe meer het leger afglijdt in de richting van een over zichzelf gebogen theekransje. Zelfs al te bang om met een buitenbeentje onder de douche te staan. Hoe moet dat als de vijand voor de poort staat?

Artikelen in NRC-column.


Luxeprobleem

Beatrijs Ritsema

Vorige week zag ik op de tv een twee uur durend programma over euthanasie in Nederland. Ik was er wel nieuwsgierig naar, want de onlangs door de Tweede Kamer aanvaarde wet op de euthanasie kreeg hier vrij veel publiciteit, vooral van het hoofdschuddende soort, maar er was ook regelrechte afschuw merkbaar over die losgeslagen Nederlanders.

Het programma had een sterke opbouw, geheel volgens de conventies van het hellend vlak. Het begon met interviews met een paar terminale kankerpatiënten. Deze mensen waren oud en stelden er prijs op de beslissing over hun definitieve einde in eigen hand te houden. Ze wilden niet zozeer ogenblikkelijk dood, als wel een principiële toezegging van hun arts dat die hen bij zou staan, als ze zelf vonden dat het ogenblik daar was. Tot zover niets aan de hand. De voorstanders in het forum dat commentaar moest geven, een blanke man en een blanke vrouw, betoonden hun enthousiaste instemming met het betoonde respect van de artsen voor de persoonlijke autonomie van de patiënten. De tegenstanders, een latino man en een zwarte vrouw, begonnen over de eed van Hippocrates en het veronachtzaamde middel van de pijnbestrijding.

Het tweede deel bevatte al wat meer netelige elementen. Te zien waren onder anderen twee aids-patiënten, de een in een laat stadium met tal van akelige aandoeningen, de ander nog tamelijk in het begin van de ziekte. Allebei hadden ze over euthanasie nagedacht, maar de zwaar zieke zag nog wel enig perspectief in het leven, terwijl de relatief gezonde het voor gezien hield. Hoewel de artsen hem nog minstens twee jaar gaven, had hij besloten niet eens te beginnen aan deze lijdensweg. Hij stapte er liever uit en had zijn uittree ook al vastgesteld voor een week of drie later. De bewuste datum had een symbolische betekenis voor hem.

Hier kon het forum geen waardering voor opbrengen. De tegenstanders beten zich vast in het uitkiezen van de datum (moeten we nu ook al iemand ombrengen vanwege de symboliek van een datum?) en de voorstanders hadden hun bedenkingen vanwege de op het oog geringe urgentie. Alles goed en wel, euthanasie bij ondraaglijk lijden, maar in dit geval wil iemand niet eens beginnen met lijden. Is dat niet een beetje, eh, slapjes?

Het laatste deel van het drieluik leverde de meeste onbehaaglijkheid op. Nu kwamen de wilsonbekwamen aan de orde. Dr. Molenaar van het Rotterdamse Sophia-kinderziekenhuis werd geïnterviewd en hij vertelde het verhaal van het mongooltje met de darmafsluiting, dat op verzoek van de ouders niet geopereerd werd en overleed. Hoewel het een routine-operatie betrof, was het toch een geval van terughoudend medisch handelen en niet van actieve euthanasie, legde hij uit, want twintig jaar geleden waren deze operaties nog niet mogelijk en overleefde niemand die met deze afwijking geboren werd.

Voor dr. Molenaar lag er een grens tussen iets nalaten en actief ingrijpen en om dit te illustreren haalde hij een geval aan van een baby die zonder ledematen was geboren. De ouders vroegen om euthanasie, maar hij ging er niet op in, 'want de baby was verder gezond en ook mentaal in orde'. Uw kind heeft geen armen en geen benen, meneer, mevrouw, maar voor de rest is er niets mis mee. Gaat u maar naar huis en zorg er goed voor – wij kunnen niets voor u doen. Dit voorbeeld van ethische scherpslijperij, bijna terloops aan de redenering toegevoegd, schokte mij meer dan alle pijnlijke dilemma's uit de rest van de film bij elkaar. Iemand zonder armen of benen, een kale romp met een hoofd erop, dat is toch niet meer dan een menselijk kistkalf? Zo'n persoon is niet alleen voor alle lichaamsfuncties volstrekt hulpbehoevend, hij zal ook nooit door het gras kunnen rennen, een stukje zwemmen, een potlood vasthouden of een telefoon bedienen. Zelfs een ander omhelzen zit er niet in.

Het trof me als wrang dat de ouders van het operabele mongooltje wel hun zin kregen op een toevallige manier, want die darmconditie betekende een geluk bij een ongeluk, een onverwacht buut-vrij in een spelletje, waar anderen genadeloos in de val zitten. Maar het kind zonder ledematen werd veroordeeld tot het leven. Als het om kwaliteit van het leven gaat, de centrale vraag in euthanasie-kwesties, komt het me voor dat een willekeurig kind met Down-syndroom veel betere vooruitzichten heeft dan een menselijk kistkalf dat tot overmaat van ramp de geestelijke vermogens heeft om zijn kistkalfschap te begrijpen. In het geval van pasgeborenen verschuift het gewicht vanzelf een beetje in de richting van de ouders die er belang bij hebben niet de rest van hun leven zorg te moeten dragen voor een zwaar gehandicapte. De beslissing tot niet opereren wordt dan ook ingegeven door egoïsme, een alleszins verdedigbaar egoïsme, maar het blijft egoïsme. Ongetwijfeld hadden die andere ouders, die niet hun zin kregen, vergelijkbare motieven, maar in hun geval kwam er nog iets bij: het onmenselijke perspectief voor het kind zelf van levenslange opsluiting in een kerker van bewegingsloos vlees.

Terwijl ik bedacht dat je nog zulke nette regels kunt opstellen om leed te vermijden, maar dat het in individuele gevallen toch uiteindelijk neerkomt op pech of geluk hebben, was het forum al begonnen met zijn commentaar. Nu bleken ook pas goed de verschillen tussen Nederland en Amerika. Geen enkele van mijn gedachtes hoorde ik terug in de discussie. De voorstanders zaten een beetje sip te kijken (dokter Molenaars fiere uitsluiting van actieve euthanasie werd enigszins getemperd door zijn bekentenis dat er in sommige gevallen wel degelijk een spuitje werd gegeven, namelijk wanneer een opgegeven premature meervoudig gehandicapte baby ondanks het afkoppelen van de apparatuur maar niet wilde doodgaan) en de tegenstanders raasden over minderheidsgroepen.

Minderheden? Ineens begreep ik de woede. De woordvoerders van zwarten en latino's wonden zich er vreselijk over op dat er gepraat moest worden over de ethiek van de zelfbeschikking dan wel hulp bij (zelf)moord, terwijl veel minderheden maar wat graag toegang zouden willen tot de medische hulp, die door Nederlandse zelfbeschikking-freaks zo hautain van de hand gewezen werd. Euthanasie als luxeprobleem in een rijk en decadent land. Dit was weer een heel andere invalshoek. De rest van de tijd werd dan ook terecht volgepraat over de deplorabele gezondheidszorg in Amerika. Toch kon ik het beeld van de ledemaatloze baby niet uit mijn hoofd krijgen, luxe-dilemma of niet.

Artikelen in NRC-column.


Dirty mind

Beatrijs Ritsema

De vrouwenborst staat bol van symboliek. Seks, esthetiek, vruchtbaarheid, dierlijkheid, noem maar op. Maar de belangrijkste daarvan is nog steeds seks, al heeft die associatie misschien een stukje terrein moeten afstaan aan de zoogpotentie. Hoe meer een lichaamsdeel met seks geassocieerd wordt, hoe groter het taboe op de expositie ervan. In de jaren vijftig, toen het modern was om baby's met de fles groot te brengen, gold de borst bij uitstek als seks-symbool. Hoe groter, hoe mooier: gepunte, voorgevormde beha's, uitklapbare Playboy-centerfolds, geprangde, zwoegende boezems en alle variaties op een flinke bos hout voor de deur. Maar nergens bloot om zomaar naar te kijken, tenzij in de seksueel getinte contekst van de girlie-magazines, of in de beslotenheid van hier en daar een vooruitstrevende slaapkamer. Verschuift de nadruk richting zoogfunctie, dan boet onmiddellijk het taboe op blote borsten aan belang in. Een koe haar uiers hoeven niet met een flanelletje ingepakt te worden.

In Florida zijn vrouwen sinds kort niet meer strafbaar, als ze hun baby in het openbaar de borst geven. Zogen valt niet meer onder wat in de wet 'indecent exposure' heet. Het is een logisch gevolg van de veranderde houding tegenover het zelf zogen van je kind. Wat in de jaren vijftig voor ouderwets en primitief doorging is nu juist weer heel modern en aanbevelenswaardig – en losgezongen van seks, althans pro forma. In de praktijk zal er niet zo veel veranderen, denk ik, want in de drie jaar dat ik hier nu zit heb ik nog nooit (live) een blote vrouwenborst gezien, zogend of niet. Zelfs baby's dragen een bikini-topje op het strand – daaraan kun je zien dat het meisjes zijn.

Maar er is nog een andere tendens werkzaam die gericht is op deseksualizatie van de vrouwenborst. Niet in Amerika, waar het puritanisme als graadmeter kan dienen voor de algehele obsessie met seks, maar in West-Europa. En in Canada, want daar heeft laatst een rechter vijf vrouwen in het gelijk gesteld, die door de politie waren gearresteerd wegens schending van de openbare eerbaarheid (ze liepen in een demonstratie met ontbloot bovenlijf). Een van de vrouwen Adel Arnold, verdedigde zichzelf als volgt: 'Mijn borsten zijn geen seks-objecten, behalve wanneer ik dat zelf wil en dat is in mijn slaapkamer.' En dan gaat ze verder: 'Ik ben 49 jaar. Mijn borsten hangen tot mijn navel. Wat is daar sexy aan? Het zijn alleen de mannen die daar iets seksueels van maken.'

Deze toevoeging verzwakt het argument. Mogen onappetijtelijke hangtieten wel geëxposeerd worden, omdat toch niemand het water erbij in de mond loopt? Dat zou discriminatie van jonge, mooie meisjes betekenen. Kijken vrouwen per definitie onbezoedelend naar andervrouws borsten? Ik geloof niet zo in die vanzelfsprekend reine blik van vrouwen. Wat seksuele bijgedachtes betreft gaat niemand vrijuit.

Het kern-argument is de zelf-definitie: 'ik ben het en niemand anders die bepaalt wanneer een lichaamsdeel, een situatie, een houding seksueel geladen is.' Het is een bekende gedachte uit het feminisme. Geen vrouw wil ooit verkracht worden, dus ook de vrouw die in zogeheten sexy kledij langs de weg staat te liften treft geen blaam. Ze draagt die kleren omdat ze ze mooi vindt en ze lift omdat ze ergens heen moet. Verder heeft ze nergens om gevraagd.

Deze houding doet me altijd denken aan een foto die ik eens zag van een gehandicapte in een rolstoel die zichzelf met een touw tegen een berg optrok. En inderdaad, waarom zou alpinisme voorbehouden moeten blijven aan hen die recht van lijf en leden zijn? Beperkingen zijn er om overwonnen te worden, de geest moet heersen over het vlees en niet andersom. Zo duiken in Nederland, zodra de temperatuur boven de twintig graden komt, de blote borsten op bij de speelvijvers, in de plantsoentjes, langs de waterkant tussen de hengelaars, op het dek van motorboten. Tjonge, jonge wat is iedereen weer recht in de leer, denk ik dan. Kijk toch eens, geen valse schaamte maar ontwapenende natuurlijkheid. Geen steelse broeierigheid maar onbevangen interactie tussen de seksen die, androgyn gekleed in tanga-slip, elkaar niet als man of vrouw maar zowaar als mens benaderen. Het paradijs bestaat en de naam is Nederland.

Ben ik de enige hier die nog last heeft van een dirty mind? Snel verberg ik me achter een grote krant.

Artikelen in NRC-column.