Spring naar inhoud


Moet kunnen

Beatrijs Ritsema

Taboes zijn er om doorbroken te worden. Deze uit de jaren zestig stammende cliché-gedachte wordt gewoonlijk niet geponeerd om onaanvaardbare verschijnselen van een stempeltje 'maatschappelijk goedgekeurd' te voorzien. Wie zich bezighoudt met het spelletje 'doorbreek eens een taboe' is er niet op uit om incest of moord te fiatteren, maar om deze dingen bespreekbaar te maken in de meest ruime zin des woords. Hieronder vallen zowel alle Oprah Winfrey-achtige toestanden (de talkshows over premature ejaculatie, pedofilie of vadermoord) alsook alle grensverleggende satire (grappen over de Holocaust of over buitenlanders, seksistische geintjes).

Geen van beide vormen van taboedoorbreking leveren doorgaans veel op. De 'moet kunnen'-gedachte in zijn bespreekbaarheidsvermomming ontaardt al snel in een klef gezwatel over intimiteiten, waarbij het publiek kan zwelgen in voyeuristische kicks. De satirische variant lijdt vaak aan een te hoog epater-le-bourgeois-gehalte, zodat de grap erbij inschiet.

Adriaan Venema's zelfmoord een half jaar geleden is een voorbeeld uit de eerste categorie. In zijn postuum verschenen boek (c) Dilemma's (l) schrijft hij het zelfs met zoveel woorden: 'Taboes zijn er om doorbroken te worden.' Uit nieuwsgierigheid (enig voyeurisme is me tenslotte niet vreemd) las ik het hoofdstuk waarin hij zijn motieven uiteenzet. Maar veel wijzer werd ik er niet van, althans niet in de zin dat ik me werkelijk kon verplaatsen in zijn overwegingen. Het ging hem vooral om de onverdraaglijkheid van een natuurlijke dood, waardoor je elk ogenblik overvallen kon worden, en om zijn onvermogen nog iets zinnigs als schrijver aan te vatten. Dit zijn even goede redenen als elke andere. Het feit dat ik me in de ene zelfmoord (bijvoorbeeld die van Renate Rubinstein, hoezeer ik die ook betreur) beter kan verplaatsen dan in de andere zegt niets over iemands particuliere pijn. Uiteindelijk zit er niets anders op dan zo'n besluit te respecteren.

Waar ik meer moeite mee had was het vertoon waarmee een en ander gepaard ging. Alweer bleek de zogenaamde taboedoorbreking minder te maken te hebben met de daad zelf alswel met het gepraat eromheen. Volgens Venema was het nodig om het besluit aan te kondigen en er stevig over door te praten om schuldgevoelens bij de nabestaanden tot een minimum te beperken. Daar valt iets voor te zeggen als het enkele intimi betreft (hoewel je je kunt afvragen of het zo'n goed idee is om de twee tienerdochters van zijn echtgenote daarmee op te zadelen – zijn die ermee gebaat om zich er maandenlang op voor te bereiden dat hun stiefvader, of wat voor rol hij ook vervulde, het straks voor gezien zal houden? Moet dit een rolmodel verbeelden?)

Maar de doorspreekbehoefte ging verder dan dat. Niet alleen een enkele intimus, heel schrijvend Amsterdam (en daarbuiten) was op de hoogte van de voorgenomen plannen. Er waren afscheidsetentjes en officiële laatste interviews. Het deed me waarachtig denken aan Petronius' 'Het gastmaal van Trimalchio', waarin de oude knar zijn eigen begrafenis in scène zet teneinde de toespraken en het rouwbeklag te kunnen meemaken. Over controle-freaks gesproken!

Regisseer uw eigen dood, welja, waarom niet? Alles moet toch zo nodig bespreekbaar zijn. Spijtig alleen dat de uitkomst van al die gesprekken van tevoren al vast stond, samen te vatten als: het is verdomd jammer, maar we respecteren je besluit.

De enigen die geen respect betoonden waren drie journalisten die na cafébezoek de faux pas begingen een provocerende boodschap op Venema's antwoordapparaat in te spreken en bij hem aan te bellen om hem van zijn voornemen te weerhouden danwel onuitgenodigd afscheid te nemen. Hiervoor kregen ze in diverse commentaren ongenadig op hun falie. Maar hoe smaakvol is om te beginnen het in het openbaar doornemen van een op stapel staande zelfmoord? En hoe wee wordt men niet van al dat betuigde respect voor een fait accompli? In het koor van respectvolle reacties lijken de drie tegensputteraars me niet meer dan een welkome dissonant. Over aangekondigde zelfmoorden mag blijkbaar alleen gevoelvol en op afroep worden gesproken.

Met taboedoorbreking heeft dit hele gedoe niets te maken. Daarvoor kun je je beter bij Drion en zijn pilletje vervoegen.

Artikelen in NRC-column.


Penelope Leach

CHILDREN FIRST

What Our Society Must Do – And Is Not Doing – For Our Children Today

door Penelope Leach

Uitgever Alfred A. Knopf, 303 p., $ 22

Penelope Leach is een begrip voor mensen die kinderen kregen in de jaren tachtig en negentig. Zoals eerdere generaties ouders naar Spock grepen om op te zoeken wat je moest doen als de baby huilde of wat die eigenaardige rode vlekken te betekenen hadden, zo werd Leach' boek Your Baby and Child (1977) een klassieker op het gebied van de kinderopvoeding. Veel verschil tussen hun beider benadering is er trouwens niet, zeker niet als de door Spock in 1984 gereviseerde versie als uitgangspunt genomen wordt. De Amerikaanse Spock, als kinderarts, besteedt wat meer aandacht aan ziekte en andere fysieke problemen; de Britse Leach, als psychologe, legt meer nadruk op de omgang met kinderen. Maar allebei stellen ze het belang en de behoeften van het kind voorop. 'Baby's kunnen niet verwend worden' is een uitspraak die door hen zonder voorbehoud wordt onderschreven, wat betekent dat het geen kwaad kan een huilende baby op te pakken en te troosten en dat je hem beter kunt voeden, wanneer hij honger heeft, dan wanneer het voedingsschema zegt dat het tijd is.

Deze kindgerichte benadering is tamelijk algemeen geaccepteerd. Alle opvoedingstijdschriften, kinderartsen en consultatiebureaus ademen de geest van Spock en Leach: respecteer het kind, laat het in z'n waarde, jaag het niet op door te proberen het met anderhalf jaar zindelijk te krijgen, geef het de ruimte binnen de veiligheid van regels, en vooral: sla het niet.

Penelope Leach is een onvermoeibaar voorvechtster van de belangen van kinderen. In haar nieuwe boek Children First treedt ze buiten de intimiteit van het gezinsleven en rolt haar banier met pedagogische adviezen uit middenin de publieke arena van de westerse cultuur. Kinderen zijn geen privé-aangelegenheid, betoogt ze. Het probleem met deze maatschappij is dat gezinnen aan hun lot worden overgelaten, als het om de zorg voor kinderen gaat. Kinderopvang geldt als iets wat iedereen zelf moet uitzoeken onder het motto 'je wou toch zo graag kinderen?' De maatschappij als geheel neemt daar geen verantwoordelijkheid voor. Zolang de taakverdeling binnen een huishouden nog eenduidig was, vormde dat geen probleem. Maar sinds vrouwen in toenemende mate zijn gaan werken, is de vraag 'wat doen we met de kinderen?' steeds klemmender geworden.

Het feministische antwoord op deze vraag luidt sinds jaar en dag: 'meer kinderdagverblijven'. Maar Penelope Leach ziet niets in crèches en verwijt het feminisme dat het veel te lang de speciale tijd dat een kind baby is heeft afgedaan als 'tijd doorbrengen met een incontinente idioot'. Ze vindt crèches een oplossing voor de werkende ouders, niet voor het kind. Baby's hebben er geen enkel voordeel bij en ook peuters van twee en drie zijn er niet echt bij gebaat om zich acht à negen uur per dag temidden van leeftijdgenoten te bevinden. Het werk in kinderdagverblijven is zwaar en wordt onderbetaald. Daarom is het verloop onder leidsters groot. Omdat de openingstijden meer in beslag nemen dan alleen een achturige werkdag (er moet rekening worden gehouden met de forenstijden van de ouders), wordt er noodgedwongen vaak in ploegen gewerkt, zodat de kinderen met een verdubbeling van het personeel te maken hebben. Nog afgezien van het veelkoppige en vlottende personeelsbestand stelt Leach dat het voor kinderen onder de vier, zeker de schuchteren onder hen, heel zwaar is om acht uur per dag, vijf dagen per week een groepsregime te volgen. Ook al begint hun sociale belangstelling zich op deze leeftijd te ontwikkelen, dan nog is een paar uur per dag meer dan voldoende om aan de behoefte aan speelkameraadjes te voldoen.

Wat willen de kinderen dan wel? De kinderen willen hun moeder. Of hun vader, of een andere volwassene die voor hen zorgt, en in dat geval liefst iemand die dat doet omwille van henzelf en niet zozeer uit financiële overwegingen.

De maatschappij is niet op kinderen ingesteld. Hoewel althans middenklasse-kinderen op materieel gebied niets tekort komen, en de huizen uitpuilen van de baby-walkers, fancy speelgoed en merk-kinderkleding, is de hoeveelheid tijd die ouders aan kinderen besteden sinds 1965 met veertig procent afgenomen. Het huishouden van een gezin met twee werkende ouders is een hogedrukketel. Er is nergens tijd voor. De kinderen mogen vaak tot tien of elf uur opblijven, omdat de ouders ze overdag nooit zien. Als ze wel op tijd naar bed gaan, wordt er wanhopig geprobeerd een uurtje quality time van de grond te krijgen, maar de kinderen zijn daas van de hele dag kindgerichte activiteiten en zien hun kans schoon om zich te misdragen (iets wat ze overdag vaak niet durven, omdat ze zich daarvoor niet veilig genoeg voelen op de crèche). Als er eentje ziek wordt, stort de hele wankele constructie in elkaar en moeten moeders liegen dat ze zelf ziek zijn of vakantiedagen opnemen om voor hun kind te zorgen.

Dit is een belachelijke situatie. Waarom, zo vraagt Leach zich retorisch af, hecht de maatschappij een groter belang aan de productie van kwalitatief goede auto's, nuttige nota's of grensverleggend wetenschappelijk onderzoek dan aan het bevorderen van een goede opvoeding? Kinderen zijn niet alleen de verantwoordelijkheid van de ouders, maar van de hele maatschappij. Als het mis gaat met de kinderen, gaat het mis met de toekomst. En dat er van alles misgaat met de kinderen is wel duidelijk. Meer dan 10 % van de (Amerikaanse) kinderen leeft onder de armoedegrens. In Engeland komt twintig procent van de kinderen tussen de 5 en 10 jaar elke dag uit school in een leeg huis. Geweld onder tieners (vooral in Amerika) neemt toe. Depressie en zelfmoord onder jongeren nemen in de hele westelijke wereld toe.

Hoe dit tij te keren? Terug naar de rolverdeling van de jaren vijftig is geen oplossing. Het recht van de vrouw op betaalde arbeid en zelfontplooiing is een te grote verworvenheid van het feminisme. Bovendien is het in het merendeel van de gevallen bittere noodzaak dat de vrouw voor een aandeel in het gezinsinkomen zorgt. Er zal gesleuteld moeten worden aan de structurering van het werk zelf. Leach ontvouwt een heel pakket van maatregelen die er allemaal op gericht zijn de combinatie werk-ouderschap soepeler te maken. Haar belangrijkste inspiratiebron is hoe het er in Zweden aan toe gaat. Daar hebben ouders na de geboorte van een kind allebei recht op 12 maanden ouderschapsverlof (tegen 90 % van het inkomen), op te nemen als een aaneengesloten blok, of uitgesmeerd over een langere periode met een combinatie van werken en thuiszitten die de ouder het best uitkomt. Een andere belangrijke voorziening is flextijd. Ouders van kinderen onder de acht jaar hebben het recht op een zes-urige werkdag, zodat er altijd iemand thuis kan zijn als de kinderen uit school komen. Deze flextijd moet gepaard gaan met een liberalisering van de werktijden in het algemeen, dat wil zeggen geen kantoortijden meer van negen tot vijf, maar van acht tot zes. Als een echtpaar met jonge kinderen allebei fulltime werkt (in hun geval zes uur), dan kan de een van acht tot twee werken en de ander van twaalf tot zes. Op zo'n manier is er nog maar drie uur crèche per dag nodig voor een peuter (van 11.30 tot 14.30 uur), een opzet die er toch meteen een stuk aantrekkelijker uitziet.

Flexibele werktijden hebben ook voor anderen dan ouders met jonge kinderen voordelen. Het is prettig om voor negenen en na vijven bij een loket terecht te kunnen voor een overheidsdienst of een afspraak met een dokter te kunnen maken.

Leach heeft nog allerlei andere voorstellen, zoals gratis peuter-schooltjes voor drie- en vierjarigen, drop-in speelcentra in de arme buurten, waar bijstandmoeders hun kinderen een paar uur kunnen brengen en vanwaaruit ook de kindergezondheidszorg geregeld zou kunnen worden. Verder propageert ze een verandering in de houding tegenover kinderen. Zij zijn burgers als ieder ander, stelt ze, dus ze hebben recht op bescherming tegen fysiek geweld en het recht om gehoord te worden in alle zaken die hen aangaan, van medische zorg tot de echtscheiding van hun ouders. Als mede-oprichtster van EPOCH (End Physical Punishment of Children) heeft ze ervoor gezorgd dat slaan op scholen in de meeste scholen in Engeland verboden is. Ze wil dat de wet uitgebreid wordt naar de privé-sfeer. 'Je mag je vrouw en je baas en wie dan ook niet slaan,' zegt ze, 'waarom dan wel je kinderen?'

Children First is met bevlogenheid geschreven en met veel liefde voor kinderen en mededogen voor ouders die op hun eigen hoputje moeten aanstumperen. De kern van haar boek gaat over het bieden van overheidssteun aan ouders om hen in staat te stellen meer aandacht aan de kinderen te besteden. Want met kinderen die emotioneel tekort zijn gekomen loopt het vaak niet goed af, waar de maatschappij dan later toch weer voor moet betalen, zij het in de vorm van criminaliteitsbestrijding of gevangenissen, zij het in drugsrehabilitatie of steun aan drop-outs.

Duur is het wel. In Zweden is er drie procent van het bruto nationaal produkt mee gemoeid (en bovendien schijnt men van plan te zijn te morrelen aan deze voorzieningen, omdat de verzorgingsstaat het, zelfs daar, niet meer kan betalen). In Amerika zou het een investering van 175 miljard dollar per jaar betekenen, niet echt een bedrag dat Clinton enthousiast op tafel zal leggen, als je al ziet hoeveel moeite de health care reform kost. In Nederland is het probleem minder acuut, omdat de meeste vrouwen die werken dat part time doen (en dus hun werktijden meer kunnen aanpassen aan de behoeften van de kinderen). Toch zijn Leach' ideeën ook voor Nederland relevant, al was het maar om de dooddoener 'meer crèches! meer crèches!' ter discussie te stellen en eens te gaan nadenken over hoe het dagelijkse leven van werkende ouders daadwerkelijk verbeterd zou kunnen worden – en daarmee dat van de kinderen.

Artikelen in NRC-boekrecensies.


Spijt

Je hebt mensen die zich zorgen maken over wat er mis kan gaan in de toekomst en anderen die zichzelf kwellen over in het verleden gemaakte fouten. Zelf hoor ik thuis in de eerste categorie. De toekomst kan althans nog enigszins naar je hand gezet worden. Het verleden is per definitie voorbij, dus wat heeft het voor zin jezelf uit te leveren aan een vruchteloze emotie als spijt? Daar ben ik te pragmatisch voor. Ik lig dan ook zelden of nooit wakker met nagelbijtende gedachten over hoe ik allerlei dingen beter had kunnen aanpakken.

Ik kan me eigenlijk maar één zo'n periode herinneren en dat was toen ik ineens bevangen werd door een gevoel van zinloosheid over het werk dat ik deed als sociaal-wetenschappelijk onderzoeker aan de universiteit. Wat stelde dit nu helemaal voor? Vragenlijsten opstellen, een beetje dollen met de data in de computer, onderzoeksverslagen schrijven, waar verder nooit meer iets mee gebeurt. Ik had een echt vak moeten leren. Ik had bijvoorbeeld dokter moeten worden, dan doe je iets duidelijks.

Het was nog niet te laat om opnieuw te beginnen (ik was 27), maar mijn gymnasium-alfa diploma gaf geen toegang tot de medische faculteit. Ik zou colloquium doctum moeten doen voor wis- , natuur- en scheikunde en biologie. Dat zou een jaar kosten! Grote goden, wat was ik stom geweest door alfa te kiezen. Ik had natuurlijk best beta kunnen doen. Zo moeilijk zijn die exacte vakken niet. Een kwestie van de regeltjes erin stampen en de sommetjes oplossen. Met statistiek was het toch ook allemaal prima gelukt? Maar nee, ik moest zo nodig 12 uur Grieks en 12 uur Latijn per week gaan doen, omdat ik dat toevallig leuk vond. Mijn tijd verdoen met de avonturen van Odysseus en de Confessiones van Augustinus (die trouwens wel iemand was die veel last van spijt had – 'Mijn God, ik heb een peer gestolen' was een regel waar we we erg om moesten lachen in de klas).

Ik geloof dat mijn flirtatie met een studie medicijnen drie weken geduurd heeft. Ik bracht het niet eens op om de exacte toegangseisen op te vragen. Bij de gedachte dat ik mijn vrije avonden zou moeten besteden aan het doornemen van deel twee van Schweers & Vianens Natuurkunde op corpusculaire grondslag zonk de moed me in de schoenen. Zo belangrijk was het uitoefenen van een echt vak nou ook weer niet.

En bovendien, was huisarts (waar ik mijn zinnen op had gezet) wel zo'n goed idee? Een groeiende stroom kranteartikelen over de dalende autoriteit van de huisarts, bedreiging door patiënten die hem het mes op de keel zetten voor een verwijsbriefje naar de specialist, verarming van het takenpakket, doofde mijn enthousiasme. Tot het punt, waarop ik dacht: Wat ben ik blij dat ik geen huisarts ben.

Mensen zonder spijt zijn heel goed in rationaliseren. Dat houdt het verleden onbewolkt, zodat ze des te meer energie overhouden voor het detecteren van het onweer van morgen.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Virtual reality

De elektronische superhighway heeft z’n eerste slachtoffer gemaakt. Nathaniel Davenport, een achttienjarige student, bracht zoveel tijd in cyberspace door dat hij zijn nachtrust ervoor opgaf. Door uitputting overmand viel hij ten slotte in slaap achter het stuur van zijn auto en kwam om het leven op de echte highway.

Ik weet niet zo heel veel van wat er op de superhighway allemaal omgaat, behalve dan dat je als computergebruiker lid kunt worden van bijvoorbeeld Internet, waardoor een wereld van informatie voor je opengaat. Je kunt in allerlei databanken terecht en een ander leuk snufje is dat je mensen die ook aangehaakt zijn persoonlijke boodschappen kunt sturen (de zogenaamde e-mail). Maar die arme Nathaniel Davenport was natuurlijk niet al die tijd doende met het laden van nuttige files. Hij was verslaafd aan MUD (Multi-User Dimension), een soort sprookjesafslag van de superhighway, waar iedereen vrijelijk kan binnenkomen en meedoen aan het altijd doorlopende verhaal. De deelnemers spelen een rollenspel en creëren hun eigen karakter, niet noodzakelijk anders dan hun eigen, maar meestal wel. Seksewisselingen en andere persoonlijkheidsomkeringen komen vaak voor. Een spannende maskerade op niveau, dat stel ik me er ongeveer bij voor en dat zo’n tijdpassering verslavend werkt, wil ik graag geloven. Ronddolen in cyberspace is vast opwindender dan tv-kijken en onvoorspelbaarder dan aan amateurtoneel doen.

Toch zit er ook iets lugubers aan en daar bedoel ik niet de brave-new-world-achtige interactie tussen mens en mens via machine mee (tenslotte valt de telefoon ook onder die categorie), maar de doemvolle geladenheid van de virtual reality zelf. In de verhalen daarover gaat het altijd over grote emoties: er komen mythische thema’s en archetypes bij te pas, men gaat titanengevechten aan, er is sprake van passie en overgave, manipulatie en vertrouwenschennis, beproevingen, jonkvrouwen in nood en gevaarlijke monsters. Maar gelachen wordt er weinig. Blijkbaar grijpt de dramatiek de speler zo bij de keel dat de flauwe gebbetjes erbij inschieten. Die cyberpunks verkeren doorlopend in de sferen van Oedipus Rex en nooit eens in het Theater van de Lach.

Dat alleen al stemt tot wantrouwen. Het is net als met het geloof in reïncarnatie. De mensen die daar getuigenis van afleggen zijn in vorige levens altijd betrokken geweest bij historische hoogtepunten: zo niet als Cleopatra of Jacoba van Beieren zelf, dan wel als dier dienstmaagd, zo niet als keizer Nero, dan toch als hoveling die hem viool zag spelen terwijl Rome brandde. In ieder geval waren ze nooit een eenvoudige schapenhoeder die zijn nondescripte leven in een plaggenhut op de hei sleet.

Verslaving is een vorm van kokervisie. Bij elke verslaving wordt een hedonistisch doel nagejaagd, vaak de een of andere belangrijke emotie, maar het merkwaardige is dat humor in al zijn verschijningsvormen zich daaraan onttrekt. Mensen genoeg die verslaafd zijn aan de romantiek van de bouquetreeks, maar ik heb nog nooit gehoord van iemand die verslaafd is aan de Lucy Ball-show. Er zijn mensen die niet buiten hun wekelijkse dosis porno kunnen of die altijd maar weer geld in fruitautomaten moeten stoppen of zich ongemakkelijk voelen als ze niet hun dagelijkse vijf kilometer hard hebben gelopen, maar in die termen wordt er nooit over Monty Python gesproken of over Danny Kaye.

Humor en verslaving sluiten elkaar uit. Geen enkele vorm van humor leidt tot verslaving en alle verslavingen zijn in diepste wezen serieus. In het casino wordt weinig gelachen en de boulimia-patiënt heeft ook niet echt lol in het leegeten van die pot pindakaas.

Virtual reality biedt de deelnemer hoogdravende emoties die eindeloos over elkaar heen blijven buitelen. Heel anders dan een avondje Sophokles in het theater, waar het er ook hoog en diep aan toegaat, maar waar de katastrofe een echte climax vormt en de afloop van de voorstelling aankondigt. Het einde herstelt het evenwicht en stelt de toeschouwer in de gelegenheid de ervaring op zich te laten inwerken. In cyberspace is de voorstelling nooit afgelopen en betoont zich daarmee even plat en emotioneel monochroom als de eerste de beste soap.

Artikelen in NRC-column.


Geen geld, geen gezinnen

Beatrijs Ritsema

1994 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het jaar van het gezin. Alleen al de formulering geeft aanleiding tot bittere twisten tussen verschillende groepen die onder dit banier 'iets moeten doen'. Het jaar van de vrouw of het jaar van het tropisch regenwoud is hierbij vergeleken een makkie, want iedereen weet wat hij zich daar bij voor moet stellen, maar het gezin is zo wazig en veelvormig als een wolkenlucht.

De preciezen zien de definitie graag beperkt tot vader, moeder en kind(eren). De rekkelijken vinden dat alle variaties op dit thema er ook onder moeten vallen: ongehuwde en gescheiden moeders, homoseksuelen die kinderen opvoeden, grootouders die voor hun kleinkinderen zorgen, alleenstaande vaders. De achtergrond van deze discussie over definities is een ideologische. Wie de variaties uit wil sluiten geeft een waardeoordeel: alle gezinsvormen die niet aan het kriterium vader-moeder-kind voldoen zijn minder acceptabel. De paraplu-benadering van de progressieven is dan ook vooral gericht op het kweken van respect voor niet-traditionele leefvormen en het tegengaan van stigmatisering.

Deze strijd voor meer tolerantie is vooral een theoretische aangelegenheid en daarbij wel heel erg marginaal. Op de school van mijn zoontjes stikt het van de kinderen van gescheiden, verweduwde of anderszins ongehuwde ouders. Er is geen beginnen aan om die allemaal te stigmatiseren en dat gebeurt dan ook niet. Statistisch gezien vormen de niet-traditionele gezinsvormen al jarenlang geen uitzondering meer, dus meer begrip kweken is een overbodige investering van energie.

Wat niet wil zeggen dat er geen probleem is. Steeds meer kinderen in Amerika leven onder de armoedegrens. En stigmatisering of niet, armoede gaat meer samen met ongehuwde tienermoeders of gescheiden ouders dan met gewone gezinnen. Vanuit strikt economisch oogpunt biedt een traditioneel gezin de kinderen een steviger basis. Als we het niet meer mogen hebben over de immateriële voordelen voor een kind van het leven met een vader en een moeder, dan kun je nog altijd wijzen op het banale geld.

De vervlochtenheid van geld en gezinswaarden zorgen voor een onontwarbare knoop van ellende. Aan elk los touwtje dat eruit steekt kan getrokken worden, maar de knoop uiteenrafelen lukt niet, omdat de verschijnselen zich nu eens als oorzaak dan weer als gevolg voordoen. De progressieven zien geld gewoonlijk als oorzaak. Armoede? Verhoog de bijstand, dan hebben ongehuwde moeders evenveel kans hun kinderen goed en veilig op te voeden als self supporting gezinnen. In theorie klopt dit, maar in de praktijk hebben belastingbetalers geen zin om steeds meer geld te betalen voor kinderen van steeds meer ongehuwde moeders, terwijl ze zelf het stichten van een gezin uitgesteld hebben tot ze het zich financieel konden veroorloven.

Conservatieven trekken vaker aan een gezinswaarde-touwtje: verwekkers en gescheiden vaders dienen opgespoord en gedwongen hun financiële verplichtingen na te komen. Maar de jongeren onder deze deadbeat dads leven vaak van de hand in de tand, zonder vooruitzicht op een baan. Geen geschikte partij om een kerngezinnetje mee op te richten, laat staan om alimentatie van te vorderen. Met werk zouden ze geholpen zijn, maar wie betaalt de banenplannen?

Seksuele voorlichting met de nadruk op anticonceptie geldt als weer een ander panacee. Het is per slot van rekening niet echt nodig om op je vijftiende zwanger te raken. Middelen genoeg. Condooms gratis af te halen bij de schoolconciërge (ook handig tegen aids). Ook deze campagnes blijven zonder effect, omdat ongehuwd zwanger zijn niet meer als de ramp der rampen beschouwd wordt. Het hoort erbij, het overkomt iedereen, er valt best mee te leven. Zelfs de 'I'm proud to be a virgin' beweging (die T-shirts met een gelijknamige opdruk verstrekt aan jongeren die abstinentie beloven tot ze op college zijn) zal hier niets aan veranderen. Een cultuur van seksuele vrijheid verander je niet een twee drie in een cultuur van zelfrestrictie.

Sommige conservatieven stellen draconische maatregelen voor. De socioloog Charles Murray vindt dat de bijstand voor ongehuwde moeders afgeschaft moet worden. Wie zelf zonder partner maar met behulp van familie of vrienden een kind wil opvoeden, moet dat vooral doen. Op de staat een beroep doen kan ook, maar die neemt dan wel de volledige verantwoordelijkheid en plaatst het kind in een weeshuis. Degenen die onaangename associaties krijgen bij het woord 'weeshuis' kunnen de term '24-uur-per-dag-crèche' gebruiken. Binnen een generatie is het afgelopen met de buitenechtelijke kinderen, voorspelt Murray, want de gezinswaarden voegen zich vanzelf naar de economische randvoorwaarden.

Net als het model 'verhoging van de bijstand' klinkt het model 'opheffing van de bijstand' heel overtuigend. Niemand wil zijn of haar kinderen graag in een weeshuis terecht laten komen en als dat het vooruitzicht zou zijn, dan zou men wel wat harder rennen voor de anticonceptiemiddelen. Toch is het geen effectieve oplossing. Het opheffen van de bijstand aan ongehuwde moeders heeft hetzelfde nadeel als de bijstand verhogen: het is domweg te duur.

Als al die kinderen die nu in behoeftige omstandigheden opgroeien ineens onder supervisie van de staat kwamen te vallen, zou dat tot enorme uitgaven leiden, want het kan niet de bedoeling zijn dat ze in liefdeloze, onaangename barakken à la Roemenië terecht komen. Het zouden inderdaad een soort 24-uurs crèches moeten zijn met voldoende speelgoed, kleertjes, onderwijs, bezoekmogelijkheden voor de financieel niet draagkrachtige ouders en toegewijd personeel dat om de kinderen geeft. Met de winst die je haalt uit het inhouden van de bijstand is nog geen fractie te betalen van het aantal kwalitatief hoogwaardige weeshuizen dat nodig zou zijn. En als de standaard van hoge kwaliteit niet gehaald wordt, heeft de hele onderneming geen zin, althans niet voor de kinderen, want die komen van de regen in de drup.

Elke oplossing, zowel van progressieve als van conservatieve zijde, stuit op bezwaren die op hun beurt nog meer weerstand oproepen dan het oorspronkelijke probleem van de in armoede opgroeiende kinderen. Aan die Verenigde Naties-jaren van de vrouw of het milieu heb ik altijd al een hekel gehad, maar dit jaar van het gezin (wat is een gezin? eerst in subgroepjes uitspitten, dan plenair compromissen sluiten) vormt voorlopig wel het absolute dieptepunt in kosmetische taakgroepcultuur.

Artikelen in NRC-column.


Dromen bij de visvijver

Veertig-plus mannen hebben de wereld aan hun voeten. Ze kunnen kiezen uit het hele vrouwelijke bevolkingssegment tussen pakweg 18 en 65 jaar. Ze verkeren in seksueel luilekkerland. Hoe bleekjes steekt het perspectief van een veertig-plus vrouw hierbij af: die mag haar handjes dichtknijpen als ze iemand weet te strikken die minder dan tien jaar ouder is dan zij.

Deze elementaire onrechtvaardigheid tussen de seksen is een bron van afgunst en zelfbeklag onder vrouwen. In vrouwenbladen en praatprogramma's wordt het probleem geanalyseerd: hoe komt het dat grijs haar een man gedistingeerd maakt en een vrouw tuttig? Waarom staan rimpels bij een vrouw gelijk aan aftakeling, terwijl ze een man cachet verlenen? Waarom kan een man zich best een buikje permitteren, terwijl een vetvrije, keurig afgetrainde vrouw van 45 nagesmiespeld wordt met 'van achteren lyceum, van voren museum'?

Deze voorstelling van zaken is zo'n krachtig cliché dat ik onwillekeurig de neiging krijg om schouderklopjes uit te delen, als ik voor de verandering eens hoor van twee vijftigjarigen die het met elkaar aanleggen. Eindelijk een man die zich netjes gedraagt in de liefde. Hij passeert allerlei smakelijke dertigjarigen en kiest een rijpe vrouw. Hoe edel!

Toch leiden de meeste mannelijke ongebonden veertigers helemaal niet zo'n benijdenswaardig leven, althans niet in de zin van onbeperkte seksuele mogelijkheden. In tegenspraak met de mythe van een jonge schone aan elke vingertop moeten zij sappelen als de eerste de beste dertiger of twintiger (of zelfs tiener) om iemand in hun bed te krijgen. Versieren wordt niet makkelijker met de jaren. Iemand die er op z'n achttiende goed mee uit de voeten kon, zal dat op z'n 48ste ook nog wel kunnen. Maar een brokkenpiloot wordt geen Don Juan louter door het verstrijken van de jaren.

Het is waar dat ze (de ongebonden veertigers) achter jongere vrouwen aanzitten. Maar die pogingen slagen vaker niet dan wel. 'Ik wil een jonge, mooie vrouw die slim is met gevoel voor humor,' zegt mijn vriend Alan (40). Maar het lukt hem niet iemand aan de haak te slaan. Hij heeft het zo druk om elke vrouw die hij ontmoet op te meten en te wegen dat hij er nooit aan toe komt zich te laten verrassen.

En dan heb je de mannen die het wel lukt een jonge vrouw voor zich te winnen. Niet alleen liefde voor een nacht of voor zes weken. Nee, de volle mep met huid en haar. Neem bijvoorbeeld Joris, die zich na zijn scheiding verliefde in een studente. Na een knallend trouwfeest, een spectaculaire huwelijksreis naar Tahiti (met zijn inkomen kan hij dat betalen) loopt hij een paar jaar later enigszins verdwaasd achter een winkelwagentje, beladen met pampers. Zijn nachtrust wordt onderbroken door babygejammer en op zijn leeftijd valt dat zwaar. Met de vrienden en vriendinnen van zijn vrouw is het nooit echt wat geworden. Aardige mensen daar niet van, maar hij weet nooit waar hij het met hen over moet hebben. Nee, dan haar ouders! Generatiegenoten, die de jaren zestig hebben meegemaakt, die weten wie Ard en Keessie zijn en alle liedjes van 'Ja zuster, nee zuster' kunnen meezingen. Wie had dat ooit gedacht: tegenwoordig horen zijn schoonouders bij zijn beste vrienden.

Het komt allemaal door de midlife crisis. Dat is iets waar mannen meer last van hebben dan vrouwen, zo'n gevoel van 'is dit nou alles wat het leven te bieden heeft?' Mannen met een midlife crisis zouden het liefst hun verantwoordelijkheden aan de kant zetten en alsnog die jeugdambitie van een reis om de wereld verwezenlijken. Of kunstschilder worden of wijn verbouwen in Frankrijk. Maar dat durven ze niet, want ze zijn gewend geraakt aan een vast inkomen. Daarom dromen ze voort en gooien af en toe een hengeltje uit in de grote visvijver.

Een enkel keertje heeft iemand beet. Is dat reden om te miezeren over oude bokken en jonge blaadjes? Zo'n man verdient een pluim voor de moeite een droom na te jagen, voor zijn roekeloze gooi naar het sublieme. Dat alle dromen tezijnertijd toch weer in elkaar schrompelen tot gedachteloos dagelijks leven, merkt hij vanzelf wel.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Aanspreekvormen

Beatrijs Ritsema

Stilletjes uit het sociale landschap verdwenen: ooms en tantes. Alleen mensen boven de 65 hebben nog jongere familieleden die hen aanspreken met 'tante Loes' of 'oom André'. Dalen we de ladder van de generaties verder af, dan is er nergens meer zo'n familierelatie te bekennen. Althans niet met zoveel woorden. De meeste kinderen hebben wel ooms en tantes, ze noemen hen alleen niet zo. Ze noemen hen bij de voornaam, net zoals ze dat met vrienden van hun ouders doen.

Alleen oma en opa behouden nog steeds hun aanspreektitel en daarmee hun identiteit. Opa's en oma's worden dan ook in het algemeen door volwassen kinderen in hun hoedanigheid van vader of moeder betiteld, terwijl diezelfde volwassenen hun broers en zusters en vrienden bij de voornaam aanspreken. En de tendens is dat kinderen het al dan niet hanteren van aanspreektitels overnemen van hun ouders. Waar ouders het over 'Elly' en 'Kees' hebben, volgen de kinderen. Spreken de ouders over 'meneer Jansen' en 'mevrouw de Vries', dan doen de kinderen dat ook.

Een bekende wordt al snel getutoyeerd, behalve als het om functionele relaties gaat of om verschil in sociale klasse. De algemene formaliteit van kinderen tegenover volwassenen (bekend of onbekend) is een beetje uit het zicht verdwenen. Tante Joke en oom Bob werden Joke en Bob. Op school werden juf van Vliet en meester Bos opgevolgd door juffie Sandra en mees Piet (op middelbare scholen Sandra en Piet).

Dit loopt allemaal heel soepel, behalve dat er toch nog hier en daar kleine korzeligheden blijven bestaan op het gebied van de formaliteit tussen de generaties. Een vriendin van mij merkte op dat ze er moeite mee had door allerlei onbekende kinderen met haar voornaam aangesproken te worden. Dit gold met nadruk niet voor de kinderen van haar vrienden die al jaren over de vloer kwamen, maar voor de klasgenoten van haar opgroeiende zoontje of de jongetjes uit de buurt, wier ouders ze verder niet kende. 'Ze noemen me Marsha,' verzuchtte ze, 'maar ik voel me tegenover hen mrs. McGraw. Ik ben veertig jaar en zij zijn zeven of acht!'

In theorie heb ik net als mijn vriendin Marsha een hekel aan mensen die hun gebrek aan jeugd compenseren door aan te dringen op voornaamgebruik ('getsie, als je mevrouw tegen me zegt, dan voel ik me net mijn moeder'). Je kunt je maar beter laten aanspreken in overeenstemming met je leeftijd, want oud ben je toch in de ogen van een kind. Maar in de praktijk word ik door tal van kinderen met de voornaam aangesproken (het Amerikaanse equivalent van tutoyeren), zonder dat ik me daaraan stoor. En verder heb ik allerlei nichtjes en neefjes die niet eens weten wat een tante eigenlijk is.

Nu zoveel formalismen op hun retour zijn, blijft er geen andere oplossing over dan de mensen rechtstreeks te vragen hoe ze aangesproken willen worden. Wie prijs stelt op de titel 'tante', kan hem krijgen. Oma en de buurman van de overkant zijn 'u'. De vaders en moeders van schoolvriendjes zijn tot nader order meneren en mevrouwen. Dit lijkt eenvoudig, maar het is ingewikkeld. Neem nu bijvoorbeeld mezelf. Mijn naam is Ritsema, zo staat het in mijn paspoort. Ik hoefde niet van naam te veranderen toen ik trouwde en ik was blij dat ik de mijne kon houden. Toch noem ik mezelf vaak Huygen. Niet alleen is dat makkelijk op school, want dan weten ze welke kinderen bij mij horen, het is ook een letter minder om te spellen tegenover instanties en ik ontlok er het Vietnamese stomerijpersoneel een glimlach van herkenning mee ('You from Vietnam, no?'). Maar een zootje wordt het wel op die manier. Ik mocht bijna niet met het vliegtuig mee, omdat de namen op ticket en paspoort niet correspondeerden. En af en toe word ik door volstrekt onredelijke woede bespongen, als ik verkeerd geadresseerd word door iemand die in mijn ogen beter had kunnen weten. Maar het is natuurlijk allemaal mijn eigen schuld. Te nonchalant om op mijn feministische strepen te staan.

Zo gaat het ook met het oom en tante zeggen. Even let je niet op en onmiddellijk maak je deel uit van die toffe groep van elkaar door roeien en ruiten tutoyerende je-bent-zo-jong-als-je-je-voelt-adepten. Alleen als ik erover nadenk, ben ik een formalist. Verder noemt iedereen van oud tot jong mij Beatrijs.

Artikelen in NRC-column.


Geweld als schimmenspel

Beatrijs Ritsema

Van 'slachtvideo's' had ik nooit eerder gehoord. Volgens een reportage in deze krant is dit genre erg populair onder tieners. Een slachtfilm is een aaneenschakeling van gewelddadige en bloederige scènes (verscheurde lichamen na een vliegtuigongeluk, het verbrijzelen van een apehoofd, de elektrocutie van een misdadiger) die de suggestie van waar gebeurd wekken.

De afnemers van deze produkten hebben, zoals gewoonlijk, weinig verhelderends op te merken over wat hen hier precies in aantrekt. Er werd ene Francois opgevoerd met de uitspraak 'soms heb je gewoon zin in slachten'. Tja. Maar gelukkig staan er altijd sociale wetenschappers klaar om het verschijnsel in cultureel perspectief te plaatsen. Wat dacht Jeffrey Goldstein, universitair hoofddocent van de vakgroep Massacommunicatie van de Rijksuniversiteit Utrecht ervan? 'Als geweld een vanzelfsprekend onderdeel van onze samenleving is, dan is het ook logisch dat we ons vermaken met geweld,' tautologiseerde hij. Ach ja, de massamedia als spiegel van de maatschappij. Er is iets vagelijk mis met deze notie, wat pas duidelijk wordt, wanneer je de abstracties door concrete handelingen vervangt. Ik stel me een samenleving voor, waarin mensen de hele dag als vanzelfsprekend bezig zijn met geweld, 's avonds naar huis gaan, op de bank neerploffen en ter ontspanning een slachtfilm in de videorecorder duwen. En daar begint het feest der herkenning al.

Maar zo werkt het helemaal niet. Als er iets is wat de Nederlandse maatschappij kenmerkt is het juist de geringe rol die geweld erin speelt. Geweld is praktisch weggebannen uit het dagelijkse leven. Er bestaat geen doodstraf. Er wordt niemand meer in het openbaar gevierendeeld op het marktplein. Lijfstraffen zijn overal afgeschaft. Misdadigers en verdachten mag geen haar gekrenkt worden. Bij vechtpartijen tussen kinderen op school grijpen de leraren in. Op kinder- en vrouwenmishandeling loert een heel leger vertrouwensartsen. Dierenmishandeling is verboden, evenals vuurwapenbezit. Er bestaan geen bloedvetes tussen families. Er vinden geen duels plaats. Er is al vijftig jaar geen oorlog geweest. De enige endemische vorm van geweld is het voetbalvandalisme, en zelfs daarbinnen houdt men zich minder bezig met het afslachten van mensen dan met het vernielen van voorwerpen. Al het andere geweld berust op een uitzondering. Het is pertinent niet de normaalste zaak van de wereld dat je op straat in elkaar geslagen, verkracht of met een mes op de keel beroofd wordt. Van de mensen die dit toch overkomt stort het wereldbeeld in elkaar en als slachtoffer van geweld kunnen ze een beroep doen op trauma-hulp. Daar hoefde iemand die in de Middeleeuwen door struikrovers werd overvallen niet op te rekenen.

Ik bedoel hiermee niet de trauma-teams te ridiculiseren, ze vormen alleen een illustratie van hoe in deze maatschappij tegen geweld wordt aangekeken: het is zoiets uitzonderlijks dat een slachtoffer er zonder psychische begeleiding niet makkelijk overheen komt. Met het terugdringen van het geweld is ook de tolerantie ervoor afgenomen, althans in de dagelijkse omgang. Ik vermoed dat voornoemde Francois die graag een martelscène op de video bekijkt, nooit van zijn leven in het echt een dode heeft gezien, nooit de kogels om z'n oren heeft horen fluiten en moord en brand zou schreeuwen, als de leraar op school het zou wagen hem een draai om z'n oren te geven, omdat-ie zat te klieren.

De maatschappij is volgens Goldstein doortrokken van geweld. Dat kan wel wezen, maar dan toch vooral geweld in de vorm van schimmen (tv-beelden, films, video's, onrustbarende kranteberichten). In Sarajewo, daar heerst echt geweld. Toch denk ik niet dat de mensen daar, voor zover ze nog aan films toekomen, een voorkeur voor entertainment in de vorm van horror- of slachtvideo's aan de dag leggen.

Juist het taboe op geweld in de praktijk van het dagelijkse leven zorgt voor een zwelgen in de verbeelding ervan. Zoals de vrouwvijandige, homofobe, geweldverheerlijkende, zwarte getto-rap ook erg populair is onder blanke, middenklasse tieners uit de Amerikaanse voorsteden.

De lol daarvan is dat het eigenlijk verboden is. Achter het kijken naar macabere schimmenspelletjes op de tv steekt geen traumatische verhouding met een gewelddadige maatschappij. Hooguit verveling en gebrek aan fantasie.

Artikelen in NRC-column.


Luisteren naar Prozac

Listening to Prozac

A Psychiatrist Explores Antidepressant Drugs and the Remaking of the Self

door Peter D. Kramer

Uitgever Viking, 409 p., $ 23

Lijken geestesziekten meer op longonsteking of op suikerziekte? Achter deze vraag gaat een discussie schuil over oorzaken en behandelingsmethoden van psychische afwijkingen. Suikerziekte wordt, zoals bekend, veroorzaakt door een gebrek aan insuline. Longontsteking daarentegen is niet het gevolg van een gebrek aan penicilline. De ene ziekte ontstaat van binnenuit, de andere door een invasie van iets externs (een virus of bacterie).

Psychofarmaca ter bestrijding van depressie, de meest voorkomende psychische stoornis, stonden de afgelopen twintig jaar niet zo hoog in aanzien om twee redenen: deze medicijnen (anti-histamines, zoals imipramine, en MAO-remmers) gaan voorbij aan de invloed van trauma in iemands verleden en komen dus neer op symptoombestrijding. De andere reden is prozaïscher: psychofarmaca zijn maar matig effectief en hebben bovendien vervelende bijwerkingen. De driewielers, zoals deze medicijnen ook wel worden genoemd omdat er in de moleculenstructuur sprake is van drie koolstofringen, grijpen in op zowel de spiegel van norepinephrine als van serotonine in de hersenen. Mensen die aan depressie lijden, produceren de verkeerde hoeveelheden van deze hormonen. Met behulp van driewielers kan dit wel enigszins gecorrigeerd worden, maar niet op een heel precieze manier met als gevolg vaak dat de patiënt gaat zweten, last krijt van hartkloppingen, een droge mond en constipatie. De driewielers (evenals de MAO-remmers, die gevaarlijk zijn in combinatie met bepaalde voedingsstoffen) vallen onder de categorie der (c) dirty drugs (l) – ze grijpen op teveel hormonen tegelijk aan.

In 1987 vond er een doorbraak plaats, toen het anti-depressivum prozac op de markt kwam, ontwikkeld door David Wong en Bryan Molloy. Prozac was een schoon middel. Het werkte voornamelijk in op serotonine en nauwelijks op norepinephrine (noch op de histamine- en acetylcholine-systemen). Toch waren de verwachtingen niet zo hoog, omdat prozac maar nauwelijks zo effectief was in de behandeling van zware depressiviteit als de oude, vertrouwde dirty drug imipramine en alle derivaten daarvan.

Het opmerkelijke van prozac bleek gelegen in de mogelijkheden voor genezing van de lichtere vormen van depressie. Juist de randgevallen, de mensen die zich redelijk staande hielden in het leven maar toch last hadden van psychische pijn, ondervonden veel baat bij dit nieuwe middel.

Psychiater Peter Kramer laat in zijn boek (c) Listening to Prozac (l) een aantal gevallen de revue passeren. Het gaat om Tess, een vrouw die als kind seksueel misbruikt werd en later door afwezigheid van de moeder voor haar broertjes en zusjes heeft moeten zorgen en nooit aan zichzelf heeft kunnen toekomen. Of om Julia, een huisvrouw/verpleegster met licht obsessief-compulsieve neigingen, die meer werk van haar carrière wil maken, maar er niet tegen kan als het huis niet volgens haar standaarden schoon is, zodat ze zelf voortdurend de sfeer in huis verpest. Of om Sally, die een baan en een eigen huis heeft, maar zo verlegen is dat ze nooit afspraakjes met een man heeft. Of om Sam die in een depressie belandde na de dood van zijn ouders. Niemand van deze patiënten is zwaar gestoord in de zin dat ze niet meer kunnen functioneren. De klachten lijken typische indicaties voor het volgen van een kortere of langere psychotherapie en dat doen ze dan ook bij psychiater Kramer. Maar voor allen komt de omslag nadat ze prozac zijn gaan slikken. Tess maakt zich los van de druk die haar familie op haar uitoefent. Julia gooit zich op haar carrière en laat de boel wat meer de boel in het huishouden – ze gaat zelfs zo ver om een hond in huis te nemen voor de kinderen. Sally raakt haar verlegenheid kwijt en gaat met mannen uit. Sam merkt dat hij niet meer in pornofilms geïnteresseerd is.

Dit zijn allemaal gedragsveranderingen, maar het belangrijkste verschil in voor en na zit 'm in de stemming. De prozac-slikkers voelen zich beter, opgewekter, ze hebben meer zelfvertrouwen en energie, ze zijn assertiever en efficiënter, ze kunnen zich beter concentreren en beter onderhandelen. En dit alles zonder bijwerkingen! Het lijkt wel een wondermiddel. Zijn er dan helemaal geen nadelen? Eigenlijk niet. Tess zegt dat ze haar ernst is kwijtgeraakt, haar neiging om de last van de wereld op haar schouders te dragen en Kramer bespeurt inderdaad een lichte (c) blandness (l) in haar, een soort onaangedaanheid die er niet was, toen ze zich nog depressief voelde. Maar ze zet zich nog steeds in voor de arme wijken, waaruit ze zich omhoog gewerkt heeft, dus echt doorslaan naar de andere kant kun je het ook weer niet noemen. Sam heeft het er op theoretisch niveau moeilijk mee dat hij niet meer naar pornofilms taalt. Het was iets waar hij vaak ruzie over had met zijn vrouw, maar wat hij verdedigde, omdat hij het leuk vond en omdat het paste in het non-conformistische idee dat hij over zichzelf had, net als de cynische grappen die hij graag mocht maken. Nu zijn interesse in porno verdwenen is onder invloed van een pil, lijkt het erop alsof deze hobby alleen maar een uiting van een fysiologisch mankement was, niet iets dat onvervreemdbaar bij zijn persoonlijkheid hoorde.

Dit is de kern van de prozac-discussie. Meer dan welke andere drug ook morrelt prozac aan de constanten in een persoonlijkheid. Prozac vervaagt de grenzen tussen authenticiteit en de ballast die iemand met zich meedraagt. De effecten zijn op zichzelf goed vergelijkbaar met die van een geslaagde psychotherapie. De patiënt is na een paar maanden of jaren praten en werken aan zichzelf geestelijk gegroeid, hij heeft inzicht gekregen in de trauma's van zijn leven, hij heeft andere gedragingen uitgeprobeerd, hij is een ander mens geworden. Completer, rijper, wijzer. Tegelijk is hij ook dezelfde gebleven. Hij is de ballast kwijtgeraakt (aanhoudende somberheid, dwanggedachtes, onverwerkte relaties), waardoor zijn authenticiteit overwoekerd was. Prozac heeft precies hetzelfde effect, alleen binnen twee tot drie weken nadat je begonnen bent met slikken.

Die snelheid heeft iets griezeligs. Alles goed en wel dat iemand twee jaar hard moet werken en aan overdracht en wat niet al moet doen om een beetje van z'n verlegenheid af te komen. Maar als het ook in twee weken kan door een pil te slikken, betekent dat dan dat diezelfde verlegen persoon zijn hele leven daarvoor niet authentiek was? Een hormonale vergissing, een ongelukje op het gebied van de neurotransmissie?

Kramer zelf is wel enthousiast over deze 'kosmetische psychofarmaca'. En van terughoudendheid in het receptjes schrijven valt weinig te merken. Als een soort Sinterklaas staat hij klaar met het suikergoed ter leniging van psychische nood. Als een van zijn patiënten om een tijdelijke verhoging van de dosis vraagt omdat ze haar zinnen op een promotie heeft gezet en zich zo denkt beter te kunnen presenteren, willigt hij haar verzoek in (die promotie komt er niet van, maar ze kan de teleurstelling goed verwerken – ook heel belangrijk).

Elke tijd krijgt de drugs die erbij passen. In de jaren vijftig en zestig namen huisvrouwen die tegen de muren opvlogen hun toevlucht tot de (c) mother's little helper (l) valium of librium. Dit waren downers – ze moesten zich schikken in hun lot. De jaren zestig en zeventig kenden hun bewustzijnsverruimende middelen. In de hedonistische jaren tachtig kwam er een hausse in straatdrugs, heroïne en cocaïne, die zorgden voor een snelle high. Prozac daarentegen is een typische kantoordrug. Schoon, braaf, fatsoenlijk en aangepast. Het wakkert de ambitie aan, je raakt er alert van en (op een beschaafde manier) extravert, het verhoogt het zelfrespect en de weerstand. Je kunt je beter staande houden in de competitie. Kortom, ideaal in een tijd waarin werkloosheid voor iedereen een dreiging inhoudt.

In dat super-aanpassende effect lijkt het op doping. Zoals een sporter met behulp van doping nog grotere prestaties kan leveren op een gebied waar hij toch al in uitblinkt, zo kan iemand die goed functioneert op z'n werk er met behulp van prozac nog een schepje bovenop doen.

Kramer heeft veel bewijsmateriaal verzameld uit de neurologie, de sociobiologie en de psychologie ter illustratie van het fysiologische substraat voor psychische afwijkingen. Het begrip 'temperament' bijvoorbeeld is weer helemaal terug als rechtgeaard gebied om onderzoek naar te doen. Gedurende een korte tijd in de jaren zestig en zeventig was dit begrip taboe als middel om verschillen tussen mensen mee aan te duiden, omdat het verwees naar iets wat aangeboren was en daar wilde men zich liever niet al te veel in verdiepen uit angst voor racisme en andere ongelijkheid.

Maar de slinger in het nature-nurture debat is allang weer de andere kant opgezwiept en Kramer zelf is veel te geraffineerd om een vulgaire biologist te zijn. Hij is tenslotte psychiater, hij geeft therapieën en praat met zijn patiënten over hun gevoelens. In zijn visie zijn de levenservaringen van mensen van fundamentele invloed op hun geestesgesteldheid. Dit vastgesteld hebbend, gaat hij een stapje verder en speculeert dat deze levenservaringen zich niet alleen in herinneringen vastzetten, maar ook hun sporen fysiologisch achterlaten in de vorm van meer dendrieten, waardoor teveel serotonine wordt opgenomen of waardoor andere neurotransmitters op hol slaan. Uiteindelijk komt het hele model neer op de vier-sappen-theorie van Galenus (de sanguinicus, de melancholicus, de cholericus en de flegmaticus) maar dan een iets ingewikkelder variant.

Prozac is sinds de zes jaar dat het op de markt kwam ongelooflijk populair geworden. Het is aan 11 miljoen mensen voorgeschreven, waarvan de helft in Amerika. Het middel heeft zo'n naamsbekendheid gekregen dat er grappen over gemaakt worden als iemand chagrijnig op het werk verschijnt (had je niet even een prozacje kunnen slikken in plaats van ons te vervelen?) Totnutoe heeft het middel nog steeds een tamelijk onbevlekt blazoen. Er was even sprake van een relatie met zelfmoord en het plegen van geweld (in een aantal rechtszaken tegen de fabrikant), maar dit bleek loos alarm. Toch zijn er wel degelijk bijwerkingen: misselijkheid, libidoverlies en hoofdpijn horen tot de mogelijkheden in 30 % van de gevallen, maar blijkbaar nemen de gebruikers dit voor lief.

Volgens Kramer bestaat er geen gevaar dat mensen, ziek of gezond, zich en masse op prozac gaan storten om hun authentieke zelf te vinden, omdat 'Amerikanen in medicijngebruik calvinistisch zijn'. Als het even kan, slikken ze liever geen pillen. Deze veronderstelling lijkt me tamelijk naïef. Als het middel inderdaad zo probaat werkt, zoals hij zelf beschrijft, en als je je niet zo geweldig voelt en ook wel opslag zou kunnen gebruiken bij je werk, en je vrouw is weggelopen, en je kinderen liggen dwars en je haar valt uit, wat dan? Voor de hand ligt in zo'n geval om naar de jeneverfles te grijpen. Maar dit zijn de jaren negentig en je wordt met de nek aangekeken als je dingen doet die gevaarlijk voor de gezondheid zijn. We drinken niet, we roken niet en we zijn niet promiscue, want dat is allemaal ongepast. Wat blijft er nog over om het leven een beetje draaglijk te houden? Een receptje prozac klinkt na dit boek maar al te verleidelijk.

Hoe het met de bijwerkingen op lange termijn zit, of het op zichzelf een goed idee is om je geestelijk evenwicht afhankelijk te maken van een drug, of het wel 'eerlijk' is om te concurreren met behulp van prozac, ach, dat zien we later wel weer.

Vast staat in ieder geval dat totnutoe elke drug een opkomst, bloei en neergang heeft meegemaakt. Het zou wel erg toevallig zijn, als we nu zouden blijven steken in de bloei van het prozac-tijdperk.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.