Spring naar inhoud


Monoculturalisme

Beatrijs Ritsema

Tot twee keer toe sprak de zangeres/ex-rechter Corry Brokken de schrijfster Lulu Wang toe met het zinnetje 'Ken je dat woord?' Het gebeurde in het damespraatprogramma Ladies Only en het betrof de woorden 'ontgoocheld' ('teleurgesteld' verklaarde Brokken hulpvaardig) en 'zelfreflectie'. Twee keer ging ik plaatsvervangend door de grond vanwege de neerbuigendheid. Lulu Wang is in China geboren, woont een jaar of tien in Nederland en heeft een dikke roman geschreven nota bene in het Nederlands! Die kun je toch niet toespreken alsof ze een randdebiel is. En dan nog, ook voor randdebielen geldt in het openbaar de code dat je je niet boven hen stelt.

Het feit dat Wang een Chinees uiterlijk heeft, hier en daar een grammaticaal foutje maakt of het verkeerde lidwoord kiest, moet bij Brokken onbewust het idee hebben doen postvatten dat Wang dom is, hetgeen leidde tot een sociale gaffe van de eerste orde. Je zou het gedrag van Brokken kunnen bestempelen als een uiting van vooroordeel, een vorm van discriminatie, ja zelfs van etnocentrisme. Dat denk ik allemaal niet. Voor mij is het gewoon domheid en onbenul, sociale onhandigheid van iemand die niet weet hoe het hoort.

De waarde 'ieder mens (cultuur, volk, enz.) verdient respect' zal Brokken zonder na te denken onderschrijven. Wat er mis ging zat in haar patroniserende houding. Hier werd niet zozeer een waarde overtreden, alswel een norm. Men hoort elkaar in het openbaar niet patroniserend te woord te staan. Dat is niet conform de heersende etiquette, die een uitvloeisel is van de overkoepelende waarde gelijkheid of gelijkwaardigheid.

Het verschil tussen waarden en normen is niet altijd even duidelijk. De twee begrippen lopen in elkaar over en er bestaat een neiging om van alles op het conto van de waarden te gooien. Het gebied van de waarden kan hierdoor onbeperkt uitdijen, wat ten koste gaat van het gebied van de normen. Persoonlijk vind ik dat jammer en ongewenst, omdat er over normen veel makkelijker en rationeler te discussiëren valt dan over waarden. Om het onderscheid nog even op te halen: een waarde is iets groots en centraals dat door hele culturen tegelijk wordt gedeeld, een norm betreft meer de regel volgens welke die waarde gestalte krijgt. Als de waarde bijvoorbeeld is 'gelijke kansen voor iedereen', dan zou een norm kunnen zijn 'positieve discriminatie'. Niet iedereen zal het erover eens zijn dat dit de handigste manier is om het ideaal van gelijke kansen te bereiken, maar daar kun je dan over debatteren.

Een van de symptomen van de overdreven aandacht voor waarden ten koste van die voor normen is de opkomst van de multiculturele maatschappij. Deze schimmige entiteit is reeds aanwezig, of moet juist nodig in elkaar getimmerd worden, dat hangt ervan af, maar er is in ieder geval sprake van vele, met elkaar concurrerende en strijdige waarden, die toch ook over en weer gerespecteerd moeten worden. Dat heet dan de multiculturele samenleving.

Anil Ramdas maakt zich vorige week in zijn column boos op Maarten van Rossem omdat die de multiculturele samenleving onnodig vond. Het gaat Ramdas om de zichtbaarheid van allochtonen in de media, de literatuur en andere prominente plekken in de maatschappij. Die zichtbaarheid zou wel wat beter kunnen, maar je lost dit probleem niet op door de tegenstelling aan te scherpen tussen de autochtone Nederlandse mono-cultuur en diverse allochtone subculturen.

Wie culturen vergelijkt (ook al gebeurt dat zo respectvol als onder multiculturalisten) vergelijkt waarden. In de Nederlandse cultuur geldt een handvol waarden, waar praktisch iedereen achter staat, ook allochtonen. Deze waarden hebben met vrijheid te maken (van godsdienst, van atheïsme, van relatiekeuze, van homoseksualiteit) met gelijke behandeling (van vrouwen, homo's, minderheden), met meritocratie en rijkdomverdeling. Deze waarden zijn zo algemeen dat ze lege hulzen lijken. Zelfs Leendert van Dijke propageert niet dat homoseksualiteit strafrechterlijk vervolgd dient te worden, zoals diefstal. Zijn uitspraak moet opgevat worden als een uiting van door godsdienstige overtuiging ingegeven weerzin, een ongelukkige formulering van de gedachte 'als mijn kinderen maar niet zó worden!' Maar Albert Mol wil hij heus niet achter de tralies zetten.

De waarde 'vrijheid van homoseksualiteit' blijkt ineens van veel steviger kaliber, wanneer je nagaat wat er in veel niet-westerse culturen met homoseksuelen gebeurt. Vervolging, ontkenning, schandalisering en taboeïsering. De waarde 'meritocratie' lijkt bijna banaal, totdat je stilstaat bij het feit dat in grote stukken van de wereld feodale verhoudingen heersen, of kaste-systemen of nomenklatoera-lagen, die allemaal gepaard gaan met corruptie, en waaruit voor de onderliggende groepen geen ontsnapping mogelijk is.

Geen wonder dat zoveel mensen uit zoveel verschillende culturen allemaal naar het een of andere westerse land proberen te ontkomen. Daar is hun persoonlijke, godsdienstige en politieke vrijheid gegarandeerd en bovendien kunnen ze via de meritocratie proberen hun levenslot te verbeteren. Als dit hen zelf niet lukt, dan althans hun kinderen. Immigranten omarmen noodzakelijkerwijs de waarden van de westerse cultuur, meestal vrijwillig omdat hun eigen cultuur hen niet beviel, soms ook onvrijwillig, als ze bijvoorbeeld hun dochters niet naar school sturen en op hun donder krijgen van de leerplichtambtenaar. Ze moeten zich wel aan de uitgangspunten conformeren, er is met andere woorden wel degelijk sprake van een monoculturele maatschappij.

Onderlinge verschillen tussen de dominante cultuur en diverse subculturen (halal geslacht vlees, hoofddoekjes, iemand niet aankijken uit beleefdheid, opvoedingsstijl) spelen zich niet zozeer af op het gebied van waarden, als wel van normen en gebruiken. Het voordeel van de etiquette-invalshoek is dat het mes van tafel gaat. Hoofddoekjes zijn dan geen symbool van vrouwenonderdrukking, maar een soort Zeeuws oorijzer.

Het aardige van het westerse monoculturalisme is dat theoretisch niemand om irrelevante redenen (afkomst, huidskleur, godsdienst) wordt buitengesloten van deelname. Ook al zit de praktijk vol met missers en fouten, de theorie zelf deugt, wat meer is dan je van een heleboel andere culturen kunt zeggen.

Artikelen in NRC-column.


Laveren tussen angst en verveling

Steeds meer ouders voorzien hun tieners van een mobiele telefoon en gaan vervolgens met een gerust hart naar het werk. Niet alleen kunnen ze zo hun kind op elk tijdstip (buiten schooluren natuurlijk) opbellen om te horen wat hij of zij uitvoert, het kind kan zelf ook onmiddellijk bellen als er iets aan de hand is. Het gsm-etje als elektronische oppas biedt grote voordelen: 'Hallo, mam? Ik zit hier opgesloten in een lift, op weg naar de tandarts ja, ik heb het alarmnummer al gebeld, ze komen eraan, ik dacht ik laat het je even weten.'

Kinderopvang is een eeuwig probleem. In deze tijd lijkt het zelfs nog wel groter en ingewikkelder dan in andere tijden, omdat de kinderen zoveel langer kind blijven. Als het normaal is dat zestienjarigen in loondienst werken of trouwen, dan heb je als ouder ook geen opvangprobleem.

Door de toename van het aantal buitenshuis werkende vrouwen is kinderopvang een onderwerp van maatschappelijke discussie geworden, een politieke aangelegenheid. De afgelopen twintig jaar ging het daarbij vooral over crèches. Dat die er te weinig zijn, dat er meer geld aan besteed moet worden, dat ze slecht zijn voor jonge kinderen, of dat ze juist een heilzame invloed hebben. Er is ongelooflijk veel discussie-energie in die crèches gaan zitten, niet in verhouding met het maatschappelijke probleem van de opvang van nul- tot vierjarigen.

Wie al wat langer kinderen heeft, weet dat de opvang tussen nul en vier een makkie is, vergeleken met de opvang op oudere leeftijd. Baby's en peuters zijn flexibel. Ze vinden alles gewoon en protesteren niet. De beslissing van ouders voor de ene of de andere vorm van kinderopvang is dan ook vooral een kwestie van projectie. Ik weet nog dat ik voor de geboorte van mijn oudste een kijkje ging nemen in een crèche. Ik zag gekrioel, ik hoorde gehuil en er hing een briefje met de mededeling 'er heerst roodvonk'. Ik wist niet hoe snel ik het pand weer moest verlaten en dacht: 'Mijn kind nooit in een crèche'.

Bij de derde was ik van mening veranderd. Ik was er intussen aan gewend geraakt dat een groepje peuters altijd een krioelende indruk maakt en tilde ook niet meer zo zwaar aan gehuil. Dat hoort erbij net als luis en roodvonk. Een goede crèche kan niet slecht zijn. Een goede oppas trouwens ook niet.

Waarom blijft de opvang van nul- tot vierjarigen nog steeds een bron van tobberij? Omdat de moeder zich schuldig voelt en stiekem denkt dat zijzelf de aangewezen instantie is voor kinderopvang. Alle andere oplossingen zijn second best. Zelfs als je ervan overtuigd bent dat het kind het prima naar z'n zin heeft op de crèche of met die schat van een oppas, of in dat gezellige gastgezin, dan nog heb je altijd te maken met de vage angst dat er iets gebeurt, terwijl jij er niet bij bent om in te grijpen.

Deze angst staat los van de betrouwbaarheid van kinderopvangers. Het is een atavistische angst, die zich voordoet zodra het kind uit je gezichtsveld verdwijnt, of hij nu op de crèche zit, bij een vriendje speelt of vooruit rennend om de hoek verdwijnt. Er zijn veel ogenblikken van geluk, plezier en gezelligheid te beleven als je kinderen hebt, maar het moment dat iedereen vredig ligt te slapen en het er naar uitziet dat dat de rest van de avond zo zal blijven, scoort in de hiërarchie van gelukservaringen toch wel heel hoog.

Er is een manier om je tegen de atavistische angst van overdag teweer te stellen en dat is thuismoeder worden. Dan zit je de eerste vier jaar goed, zij het dat je last krijgt van verveling. Dit is voor thuismoeders een serieus probleem, omdat er in tegenstelling tot vroeger tijden niet zoveel meer te doen is thuis. Met twee à drie uur werk is het huishouden echt wel bekeken en dan strekken zich nog eindeloze uren uit met baby of peuter die hun versnipperde leefritme aan je opdringen. Hoe leuk het ook is om de kleine te zien opgroeien en ermee aan te keutelen, er moet ook iets substantieels naast bestaan om de zinnen te verzetten. Als het geen beroepsarbeid is, dan toch een hobby of een cursus of vrijwilligerswerk. Ook de meest thuizige thuismoeder ontkomt niet aan kinderopvang en dan zwalkt ook zij tussen verveling en angst.

Op de basisschoolleeftijd wordt het ingewikkelder, omdat nu het kind zelf een stem in het kapittel krijgt. De moeder heeft voor zichzelf de optimale ratio tussen verveling en angst bepaald (bijvoorbeeld drie dagen werken, twee dagen thuis), maar de nieuwe schooltijden gooien alles door de war. Om drie uur gaat de school uit en op woensdag zelfs om twaalf uur! Buitenschoolse opvang geldt als remedie en Paars 2 wil er graag geld in steken. Maar ik weet niet of de BSO zo'n succesvolle institutie zal worden. Een dag op de crèche of met een oppas is vergelijkbaar met een vliegreis. 's Ochtends vertrekt het kind, op het eind van de middag komt het aan. Een basisschoolkind maakt ook een vliegreis, maar dan met een overstap erin naar de BSO, dus twee keer opstijgen en twee keer landen. Overstappen is vervelend, zoals elke luchtreiziger zal bevestigen. Voor een kind zal het evenmin bijzonder aantrekkelijk zijn om op driekwart van de dag naar een andere groep over te moeten schakelen.

Ook dit kan weer projectie van de ouders zijn. Wie weet vinden een heleboel kinderen het helemaal niet erg om na een schooldag aan het volgende groepsgebeuren te beginnen. Een kwestie van wie eraan gewend is, weet niet beter. Maar toch. In deze cultuur wordt erg aan vrijheid gehecht, voor volwassenen en ook voor kinderen, voor zover het legitieme verlangens betreft. Als een kind zegt dat hij na school een beetje thuis wil rommelen, z'n huiswerk aan z'n eigen bureautje maken, iets uit de thuisijskast pakken, liever dan standaard in een clubgebouw zitten, dan is dat een legitiem verlangen dat je als ouder niet zo makkelijk aan je laars lapt.

Voor tieners geldt dat a fortiori. Middelbare scholieren krijg je niet meer in een opvangvoorziening. Sluipenderwijs heeft het probleem van het vermijden van moederlijke verveling zich verlegd naar het vermijden van kinderlijke verveling. En nog steeds is het moeilijk de juiste balans te vinden. Veel tienerverveling (in gereglementeerde BSO of verplichte huiswerkklassen) geeft weinig ouderlijke angst. Weinig tienerverveling (lekker vanuit thuis doen waar je zin in hebt) geeft veel ouderlijke angst. Tenslotte kunnen die tieners uitstapjes maken naar de coffeeshop, 06-nummers bellen, andere tieners in huis halen die ellendige video's bij zich hebben of plannetjes maken met een hoog zeven-sloten-gehalte. Met toezicht kunnen deze gevaren net iets beter bezworen worden dan zonder. Maar het probleem met kinderen vanaf een jaar of twaalf is dat ze geen zin meer hebben in toezicht van vreemden. Ouders zijn eigenlijk de enigen van wie ze nog enige zeggenschap aanvaarden over hoe ze hun dagelijks leven inrichten, al gaat het maar over het je houden aan de huisregels. Wie weet is de aanwezigheid van een ouder voor tieners nog wel belangrijker dan voor zuigelingen.

Tegelijk is die aanwezigheid in de naschoolse middaguren ook betrekkelijk zinloos. Zoals sleuteltieners zeggen: 'Wij zijn te vertrouwen, we kunnen toch bellen, als er iets is?' En dat is waar. Bovendien kunnen ouders tieners instrueren om altijd te rapporteren waar ze uithangen. Met een gsm-etje gaat dat helemaal makkelijk. Maar de angst blijft altijd, ook als ze het huis uit zijn en een zelfstandig leven leiden. De angst blijft, tot hij omklapt en volwassen kinderen zich zorgen beginnen te maken over de opvang van bejaarde ouders.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Vleeswarenmonsters

Beatrijs Ritsema

Mensen laten zich in hun dagelijkse gedrag leiden door (volks)wijsheden, waarvan niet altijd duidelijk is waar ze op slaan. Vroeger droeg je bijvoorbeeld geen 'blauw op groen', want dat combineerde niet. Van kinderen werden routinematig de amandelen geknipt. Uren slapend doorgebracht voor middernacht 'telden dubbel'. Sommige van die leefregels zijn geruisloos verdwenen: het idee dat je meer last hebt van vet haar, naarmate je het vaker wast is met een zucht van opluchting verlaten toen zeepfabrikanten de every day shampoo op de markt brachten. Maar er komen ook voortdurend leefregels bij, voortvloeiend uit veranderde inzichten van de wetenschap.

Zoals ieder oplettend persoon met respect voor de wetenschap volg ook ik deze leefregels zo goed en zo kwaad als het gaat. Ik ga bijvoorbeeld ter voorkoming van huidkanker niet in de felle zon zitten (maar ik zat altijd al liever in de schaduw). Ik trek mijn kinderen felgekleurde jasjes aan, omdat ze dan door aanstormende automobilisten beter worden waargenomen (jasjes in gedekte kleuren zijn niet eens te krijgen in de winkels). En ik gaf de kinderen, toen ze nog onder de vier waren, geen zachtgekookte eitjes te eten vanwege het risico op een voedselvergiftiging met salmonella.

Het zachtgekookte-eitjes-gevaar heb ik in kranteartikelen ook wel eens toegepast gezien op de hele bevolking, maar dwingende aanbevelingen bleven uit, dus blijkbaar valt het mee. Hetzelfde geldt voor kip, waarvan de helft met salmonella besmet is. Op zichzelf geen ramp: als de kip door en door gaar is, heeft de salmonella het loodje gelegd. Het werkelijke gevaar schijnt te zitten in de besmetting van rauwe kip op aanrecht, keukenbestek en handen. Wie per ongeluk een rauwe kip aanraakt, moet daarna minstens vijf minuten z'n handen wassen, las ik. Dat doet natuurlijk niemand.

En nu zijn dan de vleeswaren erbij gekomen. Op 83 % van de vleeswarenmonsters uit particuliere huishoudens die de Inspectie Gezondheidsbescherming onderzocht bleken teveel micro-organismen aanwezig. De mensen doen te lang met een onsje worst en de temperatuur in de ijskast is te hoog. Nog steeds kunnen mensen het niet laten hun graf met hun eigen tanden te graven. Is het niet door middel van gefrituurd junkfood of een overmaat aan slagroom, dan wel door verlopen achterham.

Dit onderzoek lijdt trouwens wel aan extreme aspecificiteit. Alle vleeswaren worden op een hoop gegooid. Terwijl er toch wel verschil zal bestaan tussen enerzijds rosbief en gekookte lever die het niet langer dan een dag uithouden en anderzijds salami en gerookte ham, die vroeger maanden lang in de kelder werden bewaard en daar ongetwijfeld ook hele kolonies bacteriën verzamelden. Over de aard van de zich vermenigvuldigende micro-organismen wordt niets gezegd, behalve dan dat het er 'veel' zijn. Daar kunnen gevaarlijke engerds tussen zitten als salmonella en shigella en wie weet E-coli, maar hoe vaak zijn deze ziekteverwekkers ook daadwerkelijk aangetroffen? In overdonderende aantallen kan dat niet geweest zijn, anders zouden in 83 % van de Nederlandse huishoudens die te losjes met hun vleeswaren omspringen het gebraak en de diarrhee niet van de lucht zijn. Ik merk er weinig van.

Dit soort onderzoek speelt in op onbestemde angsten voor 'te veel' onzichtbare vijanden. Vroeger werd vim aangeprezen met de slogan 'Doodt 99 % van de huishoudbacteriën!' Ik was hiervan onder de indruk, tot iemand me uitlegde dat je bij een celdeling van twintig minuten binnen een halve dag weer op het oorspronkelijke aantal huishoudbacteriën zit. Geen reden om niet met vim schoon te maken (je krijgt er een mooie glanzende gootsteen van), maar om je schouders op te halen over huishoudbacteriën.

Niemand loopt meer een blokje om bij het zicht van een zwarte kat. Nu loeren dood en verderf onzichtbaar achter de ijskastdeur. Elke tijd cultiveert zijn eigen angsten.

Artikelen in NRC-column.


Maan roos vis

Beatrijs Ritsema

Kunnen jonge kinderen psychische schade oplopen door iets te leren? Het lijkt in deze tijd van 'leren leren', waarin de levensloop van het individu bij voorkeur in termen van permanente educatie wordt geschetst, een buitenissig idee. Leren is altijd goed, zou je zeggen, of je nu jong of oud bent. Toch is die angst voor te veel en te vroeg leren diep verankerd als het om kleuters en om lezen gaat. De Stichting Kinderlijke Ontwikkeling sprak ongetwijfeld namens heel kleuterminnend Nederland, toen zij er vorige week in een bezorgde brief aan de basisschoolleiders op aandrong om geen leeslessen in het curriculum van de kleintjes op te nemen, want dat leidt alleen maar tot trauma's. Laat die kleuters toch lekker spelen!

Wat mij opvalt aan deze oekaze, hoe goedbedoeld ook, is de beperkte om niet te zeggen benauwde opvatting van de mechanismes van het leren lezen. Alsof er maar een manier is (de maan-roos-vis methode), waarvoor een minimum niveau van abstract denken noodzakelijk is dat in het algemeen pas op het zesde jaar bereikt wordt.

Gaat het om andere vaardigheden die jonge kinderen zich kunnen eigen maken, dan gelden overeenkomstige vuistregels voor de ontwikkeling, waar opvoeders merkwaardig genoeg een stuk makkelijker de hand mee lichten. Zo kun je van zwemmen zeggen dat een kind er eigenlijk een jaar of zes voor moet zijn (bij het wisselen van de eerste tand, luidt de volkswijsheid). Dan is het in staat om armen en benen moeiteloos te coördineren en instructies goed op te volgen, zodat het binnen redelijke termijn z'n zwemdiploma kan behalen. Je ziet vaak dat kinderen die op vierjarige leeftijd met zwemles beginnen er twee jaar over doen. Ouders vinden dat geen bezwaar, want, zeggen ze, hij raakt intussen toch maar gewend aan water, hij vindt het leuk, hij leert er allicht iets van. En sommige geboren waterratjes halen inderdaad op jonge leeftijd hun diploma.

Met voetballen, ballet, puzzelen en bouwen gaat het al net zo. Een kind van zes kan nog niet in een team samenwerken, zoals dat met voetbal nodig is, maar hele regimenten van zesjarigen storten zich wekelijks in een knoedel op de bal. Dat vinden ze leuk en waarom ook niet. Kleuters zitten struikelend op ballet (maar sommigen excelleren), leggen moeilijke puzzels van 50 stukjes (terwijl hun leeftijd een limiet van 25 stukjes voorschrijft) of bouwen premature lego-contrapties.

Waarom mogen ze dan niet leren lezen? Wat is er zo moeilijk, vervelend en potentieel traumatisch aan lezen dat juist dat uit alle macht moet weggehouden van geïnteresseerde kleuters? Mijn oudste twee kinderen hebben allebei in de kleuterklas leren lezen. Dat gebeurde in Amerika, waar het schoolsysteem een minder rigide scheiding erop na houdt tussen zogenaamd schoolse en niet-schoolse activiteiten. Een indeling die voor kinderen op die leeftijd trouwens ook nog niet leeft. Formeel stond lezen pas in first grade (groep 3) op het programma. Toch hadden op het eind van de Kindergarten-klas drie of vier kinderen lezen geleerd. Spelenderwijs, want er kwam geen enkele dril-oefening aan te pas.

De juf legde me een keer uit hoe het ging. Overal in de klas hingen kaartjes met de namen van de dingen: doll-house, faucet, crayons, puzzles. Moeilijke woorden werden niet vermeden: library bij de twee planken met boeken. Verder las de juf behalve uit gewone, spannende boeken ook elke dag voor uit hele grote boeken met plaatjes en een eenvoudige, groot afgedrukte tekst. Terwijl ze zo'n beetje zijdelings van boven in het boek gluurde, hield ze het open voor het klasje, dat gezellig op het kleed op de grond zat, zodat iedereen het kon zien. Na een aantal keer voorlezen kenden de kinderen de tekst uit hun hoofd en lazen als het ware mee. Als ze daar tenminste behoefte aan hadden. Geen enkel kind werd gedwongen om 'aan zijn leeskunst te werken' door de woorden op de kaartjes uit te spellen of door letters te benoemen.

Door de kinderen terloops met dit soort prikkels te omgeven vond er althans in het hoofd van sommigen een geheimzinnige generalisatie plaats. Eerst konden ze alleen de bekende boeken-met-de-grote-woorden lezen en de kaartjes in de klas en een tijdje later konden ze ineens alles lezen. Ik heb dat altijd heel raadselachtig gevonden, die plotselinge overgang van niet-lezer naar alles-lezer, vooral omdat het leerproces zich op onbewust niveau voltrok. De kinderen in dat Amerikaanse kleuterklasje zaten niet moeizaam te studeren op zinnetjes als the cat sat on the mat. Maar blijkbaar werd de correcte representatie van klanken in woordbeelden door hun brein verzwolgen, zoals sommige andere kinderen moeiteloos op zeer jonge leeftijd een bal in een basket werpen.

Een echo van deze manier van leren zag ik afgelopen zaterdag in een interview met de historicus Burke in deze krant, die zei dat hij zo snel kon lezen dat hij een alinea in een oogopslag kon opnemen. Het leren lezen van geïnteresseerde kinderen zal ongeveer op die manier gaan: de informatie, de relevante cues vallen op de een of andere manier in de hersenen in een gespreid bedje. De vaardigheid is zonder noemenswaardige inspanning al tot een automatisme geworden.

Het lijkt me onzin kinderen van leren lezen af te houden, omdat ze volgens het ontwikkelingsschema 'er nog niet aan toe zouden zijn'. Lezen, letters, schrijven is net als voetballen of tekenen iets dat sommige kleuters hevig kan interesseren. De Amerikaanse aanpak laat zien dat je het lezen in een kleuterklas heel goed kunt stimuleren, zonder dat dit gepaard gaat met voortijdige onderwerping aan academische standaarden.

Het werkelijke probleem zit dan ook niet in psychische schade voor premature lezertjes, maar in de vraag wat je met deze categorie (van ik schat landelijk tussen de 10 en 20 %) aan moet, als ze eenmaal in groep 3 zitten en het formele leesonderwijs begint. Dan is het de bedoeling dat iedereen zich als een man werpt op het grondeloos saaie maan-roos-vis. Al een paar jaar weerklinkt op de basisschool de klaroenstoot van het 'onderwijs op maat'. Zolang de opvatting stand houdt dat kinderen en bloc de stap van de ene naar de volgende ontwikkelingsfase horen te maken, heeft de kreet onderwijs op maat geen praktische waarde.

Artikelen in NRC-column.


Authenticiteit

Beatrijs Ritsema

Een van de pijlers van de jaren-zestig-revolutie was het ontmythologiseren van seks. De NVSH op het hoogtepunt van haar bloei bezong de boodschap in alle toonaarden: seks was iets volstrekt normaals, iedereen deed het, niets om je over te schamen, alle extremiteiten waren eerder vertoond en waren oké mits op basis van vrijwilligheid, ouderen konden gerust jongeren inwijden, hoe meer er openlijk over werd gepraat, hoe minder kans op trauma's en frustraties. De hele campagne was eigenlijk een lange stormloop op de hypocrisie en de valse schaamte met het doel deze te vervangen door authenticiteit.

Dertig jaar later is iedereen er misschien wat authentieker op geworden, maar seks leent zich nog altijd slecht voor onbevangenheid. Je vertelt op kantoor dat je met je vrouw/man gisteren zo heerlijk gegeten hebt in dat en dat restaurant, maar niet dat je zo'n geïnspireerde vrijpartij hebt beleefd. Zelfs het meest onschuldige, moreel wenselijke seksfeitje (man en vrouw gaan in eer en deugd tot wederzijds genoegen met elkaar naar bed) wordt ongeschikt gevonden als bijdrage tot de conversatie. In dat opzicht staan alle taboes op seks nog recht overeind.

Aan de onbekommerde, gezellige, zelf-actualiserende kant van het seks-spectrum viel bij nader inzien ook niet zo veel te halen voor degenen die zich ten doel hadden gesteld seks bespreekbaar te maken. Als er dan toch over gepraat moest worden (en dat gebeurde in toenemende mate onder de vlag van de zelfontplooiing en de zelfexpressie), ging het over narigheid en ellende. Al gauw kwam uit de soep van pornografie, impotentie, frigiditeit, abortus, homoseksualiteit, promiscuïteit, prostitutiebezoek, sadomasochisme een thema bovendrijven dat in het geheel niet accordeerde met de vrijheid/blijheid gedachte, namelijk verkrachting en meer in het algemeen: seksuele intimidatie van vrouwen, niet lang daarna gevolgd door incest en seksueel misbruik van kinderen.

De anti-hypocrisiebeweging, destijds begonnen met het naïeve oogmerk een paradijs van seksueel hedonisme te stichten, was tot haar eigen ontzetting gestuit op een verborgen reservoir van duistere driften en afzichtelijke handelingen, die bovendien (geen onbelangrijk detail) illegaal waren. Dit leidde onvermijdelijk tot een comeback van het moralisme in seksuele zaken, zoals die in de media en het openbare leven worden besproken, c.q. voorgeschreven. Seksuele relaties tussen boven- en ondergeschikten zijn in sommige (Amerikaanse) bedrijven verboden, evenals die tussen professoren en studenten op universiteiten of onder collega's in het leger. Hulpverleners en docenten krijgen cursussen hoe 'signalen van incest' te herkennen. Burgers worden aangemoedigd vertrouwensartsen te bellen desnoods anoniem, als ze ergens misbruik vermoeden.

Deze voorbeelden van seks vertonen verschillende gradaties van morele laakbaarheid. Een kind misbruiken is erger dan het overspel van een professor met een mooie, jonge studente of de seksverdwazing tussen een president en een stagiaire. De culturele weerzin tegen hypocrisie is echter zo groot geworden dat leugenachtigheid of zelfs maar de wens om iets verborgen te houden als een grotere misdaad is gaan gelden dan het laakbare gedrag zelf. 'Dat je vreemd gaat neem ik je minder kwalijk dan dat je erover gelogen hebt,' is de mantra van de bedrogene. Seksuele transgressie (voor zover niet juridisch strafbaar) moet kunnen, als je er maar eerlijk bij blijft.

De prijs die betaald wordt voor het afschaffen van de hypocrisie bestaat uit afnemende loyaliteit met degene die over de schreef gaat. Voor de seksuele revolutie kneep men oogjes toe, beleed met de mond iets anders dan men deed, weigerde bepaalde misstanden tot het bewustzijn toe te laten. Nu wil men authenticiteit, eerlijkheid en waarheid. Helaas ziet de waarheid van vandaag er vaak anders uit dan de waarheid van gisteren. De affaire Lewinsky is een opeenstapeling van verraad, van feiten die beter met de mantel der hypocrisie bedekt hadden kunnen blijven. Als iedereen op zoek gaat naar seksuele waarheid is niemand meer loyaal.

Artikelen in NRC-column.


Puriteinen

Beatrijs Ritsema

Een tijdje geleden (een jaar of dertig om precies te zijn) hebben wij hier in het westen met elkaar afgesproken dat de seks voortaan vrij is, dat wil zeggen behorend bij ieders privé-domein en uitgesloten van maatschappelijke bemoeienis of regelgeving. Het beoefenen van voor- en buitenechtelijke seks, homoseksualiteit, pornografie, prostitutie wordt nu beschouwd als iets wat mensen zelf moeten weten en waar vanuit de overheid in ieder geval geen sancties meer op staan, behalve wanneer het minderjarigen betreft, die – daar is iedereen het over eens – bescherming nodig hebben.

Een dergelijke persoonlijke vrijheid is uniek, wanneer je culturen met elkaar vergelijkt. Geen enkele niet-westerse cultuur legt haar burgers zo weinig beperkingen in sexualibus op en ook vroeger was het nooit en nergens beter. De oude Grieken krijgen altijd lof voor hun soepele houding tegenover homoseksualiteit, maar een getrouwde vrouw die zich een slippertje permitteerde werd voor het gerecht gesleept.

De vrijheid die mensen ter beschikking staat in het privédomein breidt zich langzaam uit in de richting van het publieke domein. De kolonisering van de openbare ruimte door seks (een na-ijleffect van de seksuele revolutie) roept ergernis op onder conservatieve columnisten als Gerry van der List en Dorien Pessers, maar ook onder eerzame, middle of the road burgers die in ingezonden brieven hun ongenoegen uiten over hijgerige billboards langs de snelweg, vulgaire reclame-affiches in de abris van het openbaar vervoer, wildplassen of als obsceen ervaren kunstwerken in het gemeenteplantsoen.

Het is jammer dat nu net de Gay Games-parade als brandpunt van de onvrede boven kwam drijven, want, zoals Sjoerd de Jong terecht opmerkte in een radio-debat: die gay-parade is net zoiets als het carnaval van Rio waar vrouwen met kwastjes aan hun borsten staan te kronkelen op een tractor. Homoseksuele of heteroseksuele expressie, wat doet het ertoe zolang een en ander scherp afgebakend is in ruimte en tijd en gekoppeld aan vergunningen.

Maar verder blijft de ergernis van de nieuwe puriteinen over aantasting van de openbare ruimte onverminderd van kracht. Mijn eigen aversie betreft niet zozeer de seks zelf, alswel de commerciële oogmerken ervan en de vermenging van sferen. Bedrijven brengen hun producten aan de man door middel van seksueel geladen advertenties, maar vervelender is dat je in de publieke ruimte, waar iedereen geacht wordt een bepaald decorum in acht te nemen, ineens geprikt wordt door de een of andere vorm van seksueel vertoon, waar je niet op zit te wachten, althans niet in deze contekst.

Misschien ben je vredig het menu van die avond aan het opstellen, of ben je dik of oud, zodat je alweer met je neus op je eigen imperfectie wordt gedrukt, of ben je in gedachten een vergadering aan het voorbereiden, desnoods draai je in je eigen hoofd je eigen onovertrefbare seksfilm af, hoe het ook zij, een seksuele prik werkt altijd ordeverstorend en minimaal ontregelend, dus er valt alles voor te zeggen om de openbare ruimte hiervan te vrijwaren. Er zijn tenslotte meer dan genoeg semi-openbare, semi-besloten gelegenheden voorhanden, zoals bars, disco's, musea, theaters, Internet, hele rosse wijken, bibliotheken, tijdschriftenwinkels, waaruit iedereen precies datgene van zijn gading kan uitzoeken op het moment dat het hem of haar uitkomt. Daar hoeven de postkantoren, collegezalen, ziekenhuizen en stations niet in te voorzien.

De openbare ruimte een beetje zakelijk en functioneel houden, zodat iedereen van kleuter tot bejaarde er ongestoord in kan verblijven lijkt een even bescheiden als haalbare doelstelling. Er heeft bij mijn ook weten niemand geprotesteerd toen burgemeester Patijn een eind maakte aan het etaleren van scabreuze ansichtkaarten op ooghoogte van achtjarigen. Die kaarten zijn nog steeds te koop, maar de begerige klant moet er even naar zoeken. Het is altijd goed om een beetje moeite te moeten doen.

Hoe bescheiden ook, deze doelstelling, er zijn altijd mensen die meer willen. Hans Hillen kreeg de pers, zijn eigen CDA en de feministen over zich heen, omdat hij in een Opzij-interview onaardige dingen zei over 'de' vrouwelijke politici. Maar schokkender vond ik zijn oproep aan de journalistiek om meer aandacht te besteden aan affaires, overspel en andere morele verloedering onder politici. Hier spreekt geen nieuwe maar een oude puritein: iemand die denkt dat hij het verval waarachtig een halt kan toeroepen door de zondaars te exposeren.

Dit moet een misverstand zijn. Mensen laten zich niet van seks afbrengen door (de dreiging van) externe sancties, hoogstens door interne (geïnternaliseerde) overwegingen. Hillens simplistische anti-verloederingsrecept bijt trouwens in z'n eigen staart: zijn schandpaalmethode zal nog meer seks overhevelen van het privé- naar het openbare domein, waardoor de media nog verder zullen frivoliseren. Hans Hillen ziet wel iets in schaalvergroting van het roddelcircuit tot nationale proporties ter ontmaskering van de hypocrisie. Maar we hadden nu net afgesproken in de seksuele revolutie dat niets wat twee volwassenen met elkaar vrijwillig uitspoken tot de openbare orde behoort.

Zelfs niet als ze met de mond iets anders belijden dan hun privégedrag laat zien? Zelfs dan niet, want opinies over de ongewenstheid van ontrouw, overspel en prostitutiebezoek zijn altijd gratuït. Mensen horen hun partners niet te bedriegen is een stelling die iedereen onderschrijft, ook degenen die desondanks overspel plegen en in een behendige mentale bokkesprong zichzelf, het incident, de situatie tot noodzakelijke uitzondering op de regel bestempelen. Elk geval van overspel is eendimensionaal en moreel aanvechtbaar, maar elke overspelige waant zich, hoe vluchtig ook, een madame Bovary. Daar heeft hij/zij ook alle recht toe, want het gaat per definitie over eigen, particuliere, persoonlijke privé-seks (Clinton had door moeten gaan met liegen – hij was ten onder gegaan, maar had een daad gesteld).

Hillens ideetje om dit soort tragische escapades te exposeren duidt op een infaam verlangen om mensen aan flarden te scheuren en bovendien leidt het niet tot minder criminaliteit of beter onderwijs, zelfs niet tot een sterkere hoeksteen.

Artikelen in NRC-column.


Rooie oortjes

Beatrijs Ritsema

In de autobiografie van Roald Dahl, Boy geheten, komt een passage voor, waarin de hoofdpersoon zich met een paar schoolvriendjes te buiten gaat aan kattekwaad. Zij stoppen een dode muis in een voorraadfles van een onsympathieke, oude snoepverkoopster. Wanneer dit het schoolhoofd ter ore komt, krijgen de kwajongens een aframmeling ten overstaan van de hele school. Voor hedendaagse kinderen is dit een volstrekt onbegrijpelijk incident. 'Waarom kreeg hij op school straf en niet van z'n ouders?' vroeg mijn zoontje in opperste verbazing en verontwaardiging, 'De meesters hebben toch niets te maken met wat kinderen in hun vrije tijd doen?'

Het viel nog niet mee om uit te leggen dat de lange arm van de schoolmeester zich vroeger tot ver voorbij de schoolpoort uitstrekte, en dat kinderen na straatvergrijpen behalve op school vaak ook thuis nog eens gestraft werden. En als de pastoor er lucht van kreeg, gooide die er ook nog eens een penitentie tegenaan. Zo werkten de drie pijlers van de maatschappij, gezin, school en kerk, eendrachtig samen in handhaving van de regels. Kom daar nog eens om! Maar voor kinderen was het vreselijk, zoals mijn zoontje terecht concludeerde.

Dezelfde dag gingen we ons oriënteren op de schoolagendamarkt, waar het tenslotte het seizoen voor is, en we kwamen niets tegen wat de begeerte van de kinderen opwekte (zoveel keuze, zoveel flauwekul). Wel werd mijn aandacht getrokken door de zogenaamde 'Rooie-oortjes'-agenda. Die had ik nooit eerder gezien. Op de voorkant staat een tekening van een jongen die een formule van boven naar beneden schrijft langs de voluptueuze rondingen van een hooggehakte, kortgerokte wiskundelerares. Op de achterkant een stuk met enorme borsten boven een afgestroopte, zwart-kanten beha. Binnenin seksistische moppen en nog veel meer scabreuze, slecht getekende tekeningen van voornamelijk grootborstige, neusloze tiepjes in uitdagende, dan wel genante contorties.

Het geheel is van een peilloze platheid en vulgariteit. Mijn ergernis gold niet zozeer het Rooie-oortjes-genre zelf, want dat kom ik maar al te vaak tegen als ik tussen de stripalbums zoek naar een 'Jan, Jans en de kinderen' of naar een Asterix, maar het feit dat er een schoolagenda van gemaakt wordt.

Wat middelbare scholieren onder elkaar in hun vrije tijd uitspoken aan gniffelende onrijpheid is hun eigen zaak. Natuurlijk vertellen ze elkaar zouteloze seksmoppen, waarin 'vrouwtjes' figureren. Laten ze, nu de Webber ten onder is gegaan, vooral hun zakgeld besteden aan de Penthouse en aan de big-boobs-blaadjes. Maar een schoolagenda hoort bij het publieke domein. Die slingert op de schoolbanken en wordt steeds opengeslagen om iets in te noteren, al was het maar, in het geval van de rooie-oortjes-agenda, om de namen van klasgenotes en leraressen als onderschrift bij de geile tekeningen in te vullen. Lachen!

Een rooie-oortjes-agenda hoort niet in het klaslokaal, net zo min als een Pirelli-kalender in een apotheek. Dit ondermijnt de werksfeer en het laatste restje professionaliteit dat nog op middelbare scholen te vinden is. Een scholier die zo'n agenda gebruikt demonstreert het papieren equivalent van de opgestoken middelvinger. Verbieden dus, zou ik zeggen, onder het motto: er is voor alles een plaats en een tijd en onder schooltijd kunnen we toevallig geen geilheid in woord en beeld gebruiken.

Niet dat zo'n verbod een schijn van kans heeft. Als een leraar zijn eigen boek kaft met een Playmate, zou hij onmiddellijk aangeklaagd worden wegens seksuele intimidatie. Als leerlingen een T-shirt met Fuck you!-opschrift aantrekken of een middenrif blootlatend gedecolleteerd disco-hesje, valt dat onvermijdelijk onder de individuele expressie van hun armzalige identiteit. Wie er aanmerkingen op maakt, wordt om z'n oren geslagen met de Rechten van de Mens.

De lange arm van de leraar is afgestorven tot een softenon-armpje. De school heeft geen zeggenschap over gedrag- of kledingcodes binnen de eigen muren. Alles geofferd op het altaar van de vrijheid om je eigen onbeschofte zelf te zijn.

Artikelen in NRC-column.


Domheid bestraft

Het echtpaar Stomphorst is niet al te slim. Ik schat hen in ergens in de onderste tien, waarschijnlijk onderste vijf procent van de intelligentie-verdeling. Dat is al erg genoeg, zij het meer voor anderen dan voor henzelf. Een van de kenmerken van domheid is dat je niet beseft dat slimheid bestaat. Per definitie onttrekt die zich aan je gezichtsveld.

Het echtpaar Stomphorst is dus niet al te slim en heeft daar zelf geen last van. Maar moet dat ook betekenen dat vier van hun vijf kinderen door de gezinsvoogdij bij hen zijn weggehaald en in kindertehuizen of pleegezinnen zijn geplaatst? In de documentaire Ouderlijke onmacht van gisteravond ontrolde zich de troosteloze historie van een gehavend gezin. De moeder sprak uitsluitend in platitudes op zo'n ongearticuleerde manier dat ze af en toe ondertiteld moest worden. De vader kon wat beter uit zijn woorden komen, maar vloog op een gegeven ogenblik de maatschappelijk werkster aan na de negatieve beslissing van de rechter over de zoveelste uithuisplaatsing. Geen gezinnetje bij wie je snel je kinderen uit logeren zou sturen.

Diverse hulpverleners droegen extra informatie aan. De oudste dochter Rebecca (13) had als baby al het stempel 'moeilijk opvoedbaar'. Ze huilde veel en langdurig. Toen ze eindelijk een paar nachten doorsliep, dacht de vader dat het een goed idee was om haar 's nachts om vier uur te wekken. 'Want op die manier zou ze leren wat het was om midden in de nacht wakker gemaakt te worden.' Dit getuigt niet van groot pedagogisch inzicht, maar ik vraag me af: zijn dat soort blijken van stompzinnigheid voldoende reden om de ouder-kind-relatie op te zeggen?

Het Riagg had vastgesteld dat er sprake was van emotionele en lichamelijke ontwikkelingsachterstand en/of verwaarlozing. Maar ik denk: wat wil je met zo'n genetische achtergrond? Hoe kan een kind nu op het gemiddelde zitten, als z'n ouders zelf achterin sukkelen? Dat ze dol waren op kinderen was zonneklaar, want elke keer als er eentje weggehaald werd, namen ze weer een nieuwe. Dringende adviezen in de richting van sterilisatie werden genegeerd.

Rebecca had vijf kindertehuizen versleten en zat nu in een tehuis voor verstandelijk gehandicapten. Zij was de enige van wie ik dacht: het is goed dat die het huis uit is, want die wist nog niet eens waar haar ouders woonden. Daniël (11) zat nu in z'n derde tehuis. Twee jongere meisjes in pleeggezinnen en de jongste, Cynthia (2), na aanvankelijke uithuisplaatsing en hoger beroep toch weer thuis, 'omdat er geen acute crisis was geweest.'

Er vielen klappen in huize Stomphorst, maar de hulpverleners zeiden niet dat er sprake was van lichamelijke of seksuele mishandeling. Er zullen ongetwijfeld te weinig sperziebonen en witlof op het menu gestaan hebben en de ouders zullen hun liefde en hun woede op een domme, inconsequente manier geüit hebben en de kinderen op de verkeerde momenten teveel of juist te weinig aandacht hebben gegeven. Onverdraaglijk om aan te zien voor hen met middenklasse-waarden. Die kinderen moeten gered! Maar het blijft de vraag of een jeugd, gespendeerd in opeenvolgende kindertehuizen en pleeggezinnen, begeleid door wisselende hulpverleners, zoveel meer perspectief biedt. Ik denk dat institutionalisering traumatischer is voor de betrokkenen en duurder voor de maatschappij. Uiteindelijk wordt de familie Stomphorst door goedbedoelende hulpverleners gestraft voor hun domheid.

In het geheel niet dom is president Museveni van Oeganda, die zich in net zo'n afhankelijke positie van hulpverleners bevindt als het echtpaar Stomphorst. In een documentaire over de Wereldbank zag ik hem zijn geldschieters bespelen, die geen zin hadden zijn wegenherstel te financieren, omdat ze dat al dertien jaar lang deden en hij bovendien naar hun zin teveel geld aan de oorlog tegen de rebellen uitgaf. 'Teveel?' vroeg hij retorisch, 'slechts 17 miljoen dollar! Ze zouden een standbeeld voor me moeten oprichten bij de Wereldbank omdat ik met zo'n armzalig bedrag die oorlog win.' Hij kreeg z'n wegenfinanciering én een trustfund voor schuldenverlichting. Maar ja, hij is slim en charmant.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.


Siliconen en zorgvaders

Het was een mooie avond voor degenen die geïnteresseerd zijn in de loopgravenoorlog tussen de seksen. Eerst een onderonsje van vier vrouwen die zich bogen over de prangende vraag of een van hen haar borstvergrotingswens zou verzilveren. De korte Amerikaanse film Women Without Implants bestond geheel uit conversatie, gevoerd op de ironische, zelf-depreciërende toon die vrouwen er de laatste tien jaar op nahouden als ze onder elkaar vrouwenzaken bespreken.

'Weet wel dat siliconen niet verbranden,' waarschuwde een vriendin de vrouw die de boob-job overwoog, 'na je crematie heeft je familie in de ene hand de urn met as en in de andere hand twee met vloeistof gevulde plastic zakjes.' 'I'm not my bra-size,' concludeert de vrouw met de te kleine borsten fier, als ze op het laatste moment de afspraak met de plastisch chirurg heeft afgezegd. Maar dan blijkt haar vriendin die aan hetzelfde euvel lijdt intussen zelf de grote stap gewaagd te hebben. 'Mijn hele leven wilde ik niet dat ik wilde dat ik borsten had,' verklaart ze, 'ik ben opgehouden met het niet willen.'

In de talk-show van Guilly Koster, waarin een vijftigtal mannen een onderonsje hield over mannenemancipatie, viel er minder te lachen. Behalve dan over de entre-acte Mc Anansi, die nogal grappig een Surinaamse vrouw nadeed, die zich beklaagde over hoe een Surinaamse vriend zichzelf niet meer was, sinds hij met een bakra-vrouw was en aan gelijke rechten moest doen. Maar voor de rest ging het er vooral zorgelijk aan toe. De zorgzame man is geen lachebekje. 'We moeten leren wat het is om man te zijn,' hield een van de aanwezigen zijn mede-mannen voor, 'en dat betekent kinderen opvoeden en daar de verantwoordelijkheid voor nemen.'

Als mannen over hun man-zijn filosoferen, zijn ze een stuk minder genietbaar dan wanneer ze hun man-zijn in de praktijk brengen. 'Ik was bang voor vrouwen en heb daarom anderhalf jaar Opzij gelezen,' bekende een jonge jongen. Hij had nog niet in de gaten dat huiswerk maken niet de beste weg is om je toegang tot de andere sekse te verschaffen.

Er werd veel getobd over de achterstandspositie die mannen innemen ten opzichte van vrouwen. 'Ik ben zorgvader geweest, maar dat is me door jullie afgenomen!' wierp een ex-deeltijdwerker een ambtenaar van de commissie 'Dagindeling' voor de voeten. 'Vrouwen willen de macht ook niet delen,' meende een ander, 'dat zie je aan wat er gebeurt na een scheiding. Dan hebben vaders het nakijken.' 'Er moet een nieuwe balans komen tussen de oude macho-rituelen en de nieuwe norm van gelijkwaardigheid,' peinsde een derde.

Het gepraat over vrouwen begon sommigen de keel uit de hangen: 'Nu zijn we met mannen onder elkaar en nu gaat het nog alleen over wat vrouwen denken en willen.' Publicist over mannenzaken Nico van Oosten vond dat mannen teveel van vrouwen afhankelijk waren in hun emotionele leven. 'Als mannen meer met goede vrienden over hun problemen praten, dan verdwijnt die afhankelijkheid van vrouwen vanzelf.'

Goed idee. Een gevoel van bijna-saamhorigheid leek geboren, een sfeer van wij mannen kunnen best samen onze gevoelens aftasten. Totdat een (blanke) man een ruw einde maakte aan deze precaire solidariteit met de opmerking 'zwarte mannen zitten meer in hun ballen,' implicerend dat zij meer naar hun gevoel leven, maar dit viel niet goed en het kwam ook niet meer goed. 'Praat er thuis nog even over door,' maande Guilly Koster de kijkers en een uurtje later verscheen als geroepen Rob van Vuure in de interview-serie Retourtje zestig.

Van hem als top-man van de vrouwenbladen Libelle en Margriet had ik verwacht dat hij enig licht op deze materie kon laten schijnen. Een man die, met behoud van status, alles weet weet van zelfgebreide vesten en overgebleven eiwit. Wat zou hij niet allemaal voor interessants te vertellen hebben over veranderde man-vrouw-verhoudingen die onder zijn supervisie werden geïmplementeerd. Maar nee, interviewster Maritte Braspenning vond het meer opportuun om hem een kwartier lang door te zagen over zijn overleden vader. Een gemiste kans.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-column.