Spring naar inhoud


Geschiedenis van het huwelijk

Stephanie Coontz: Marriage, a History from Obedience to Intimacy or How Love Conquered Marriage. Viking, 432 blz. Importeur.. $25,95

Historici kijken zelden op van nieuwe verschijnselen. Het meeste wat zich voordoet is natuurlijk al eens eerder vertoond en het nut van de historische blik ligt dan ook in het relativeren van opwinding of verontrusting over de waan van de dag. Met deze instelling vatte Stephanie Coontz haar studie naar de geschiedenis van het huwelijk aan. In de inleiding van Marriage, a History schrijft ze dat haar oorspronkelijke opzet was om de jaren vijftig te demythologiseren als gouden standaard van het instituut huwelijk. In de jaren vijftig (een tijdvak dat zo’n jaar of twintig in beslag nam, van 1945 tot 1965) bevond 80 procent van de westerse bevolking zich in een monogaam op liefde gebaseerd huwelijk met een mannelijke kostwinner, en gescheiden werd er nauwelijks. Veertig jaar later is dit model praktisch verdwenen in de westerse wereld – in de niet-westerse kwam het al nauwelijks voor – en is echtscheiding alomtegenwoordig. Het is niet ongebruikelijk onder cultuurcritici, politici en trendwatchers van conservatieve signatuur om ach en wee te roepen over de ‘crisis van het huwelijk’. Coontz was van plan om aan te tonen dat niet het heden met z’n veelheid aan onoverzichtelijke relatievormen, maar juist de jaren vijftig de echte historische aberratie uitmaken.

Gaandeweg haar onderzoekingen moest ze haar premisse echter bijstellen. De jaren vijftig vormden geen aberratie maar veeleer de culminatie van een maatschappelijke trend die al 150 jaar aan de gang was sinds de Verlichting. Deze trend, samen te vatten als de groeiende erkenning van het recht om geluk na te streven, had al eerder voor crises in het instituut huwelijk gezorgd (eind 18de eeuw en in de jaren twintig van de 20ste eeuw), maar deze crises werden bijtijds bezworen. In de 18de eeuw won het idee dat een huwelijk uit liefde zou moeten worden aangegaan geleidelijk aan populariteit. Sceptici waarschuwden toen al voor de gevaarlijke implicaties van deze notie: iedereen doet maar waar die zin in heeft, mensen maken foute keuzes en dat leidt onvermijdelijk tot aantasting van het gezinsleven en maatschappelijke losgeslagenheid. Rond 1900 kenden sommige regio’s in Europa hogere percentages buitenechtelijk geboren kinderen dan in Amerika en West-Europa eind 20ste eeuw. De erosie van het traditionele (uit economische motieven aangegane) huwelijk werd een halt toegeroepen door binnen de man-vrouw-verhoudingen het begrip ‘aangeboren vrouwelijke kuisheid en zuiverheid’ te introduceren – een opmerkelijk idee, want gedurende de hele Middeleeuwen werden juist vrouwen als de lustvolle sekse beschouwd, als degenen die eerder aan passie ten prooi vielen dan mannen.

De ontdekking van de kuisheid betekende dat er steeds meer tolerantie kwam voor liefde als basis voor een huwelijk, maar dat er aan die liefde zelf heel zware restricties werden gesteld: de seks werd eruit geduwd. Coontz spreekt van ‘de sentimentalisatie van het huwelijk’ in de 19de eeuw. Mannen en vrouwen werden als tegengestelde naturen gezien, de een heerste buiten, de ander binnen, en het doel van het huwelijk was om elkaar aan te vullen en door liefde de tegenstellingen op te heffen. Seks was een soort hete aardappel. Enerzijds werden vrouwen geacht hun man ter wille te zijn in zijn natuurlijke driften, anderzijds werd mannen voorgehouden dat ze het niet te dol moesten maken: in een voor mannen geschreven handleiding voor het huwelijk stond dat een man er maar beter naar kon streven het seksueel verkeren met zijn vrouw tot één keer per maand te beperken – dat was voor alle partijen het beste.

Na de eeuw van het Victorianisme dreigde in de Roaring Twenties de volgende aantasting van het huwelijk, de seksualisatie ervan, en ook deze leidde, net als het binnenlaten van de liefdescomponent eind 18de eeuw tot meer buitenechtelijke kinderen en meer echtscheidingen, maar aan die ontwikkeling kwam een eind door de grote depressie van de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog. Meer dan uitstel van executie was het niet.

Coontz besteedt in haar studie relatief de meeste aandacht aan de laatste driehonderd jaar; deze nemen de tweede helft van het boek in beslag. De eerste helft bestrijkt alles wat zich daarvoor afspeelde op het gebied van huwelijk en voortplanting. Het is een duizelingwekkend ambitieuze onderneming. Ze begint bij de nomadische jager-verzamelaars van de prehistorische tijden en verdiept zich daarna in hoe het er in nederzettingen aan toe ging. Tal van beschavingen passeren de revue, westerse, niet-westerse, bekende en onbekende culturen, verschillen tussen machthebbers en gewone mensen.

Het is moeilijk voorstelbaar dat er in de geschiedenis van het huwelijk waar dan ook ter wereld iets saillants is gebeurd dat aan haar aandacht is ontsnapt. Het notenapparaat alleen al neemt honderd pagina’s in beslag. Die drang naar volledigheid, gecombineerd met het oog voor detail van de historica, maakt het boek wel overvol. De informatiedichtheid ligt heel hoog. Vooral in de eerste helft komen er zoveel culturen, gebruiken en voorbeelden aan de orde dat de tekst ondanks de prettig leesbare schrijfstijl toch iets opsommerigs krijgt. Het probleem is niet dat het vervelend is om te lezen, maar dat er zoveel interessante informatie wordt gegeven dat je al lezende de hoop opgeeft dit ook nog te kunnen onthouden.

In haar oorspronkelijke oogmerk om aan te tonen dat er wat de 21ste-eeuwse diversiteit aan samenlevings- en voortplantingsgebruiken betreft niets nieuws onder de zon is, is Coontz in ieder geval geslaagd. Werkende vrouwen, een hoge echtscheidingsincidentie, alleenstaande moeders, samenwoners zonder huwelijksbrevet – alles, zelfs het homohuwelijk (bij Afrikaanse en Indiaanse stammen) heeft z’n historische pendanten. Ook het geklaag over de slechte huwelijken van tegenwoordig en de afkalvende moraal, altijd afgezet tegen een recent, harmonieus verleden, is vaker te horen geweest in het verleden. De Romeinen die ten tijde van de eerste keizers net zo makkelijk van echtgenote switchten als de moderne mens van telefoonmaatschappij, wonden zich precies zo op over de hoge echtscheidingscijfers (die zo’n beetje gelijk waren aan die van deze tijd), en mochten daarbij graag verwijzen naar de hoogtijdagen van de republiek, toen Romeinse burgers nog de ware family values in praktijk brachten. Zowel vroeger als nu betrof de werkelijke zorg doorgaans dalende geboortecijfers.

Een belangrijke vraag is waarom de ontmanteling van het traditionele huwelijk juist in de westerse cultuur heeft plaatsgevonden. Het eenvoudigste antwoord is welvaart. Zonder rijkdom en vooral de kans om een redelijk onafhankelijk leven op poten te zetten heeft het geen zin om een huwelijk uit liefde te overwegen. De hele geschiedenis door speelde liefde geen enkele rol bij huwelijksbeslissingen. Het ging alleen maar om politieke (bij de machthebbers) en economische allianties (gewone mensen en machthebbers). De onderscheidende functie van het huwelijk is volgens Coontz niet kinderopvoeding of ouderenzorg, niet het kanaliseren van nalatenschap, niet een manier om het incesttaboe te respecteren. Al deze functies doen terzake, maar kunnen desgewenst, zoals blijkt uit gebruiken in andere culturen, ook op andere manier geregeld worden. De belangrijkste functie is het verkrijgen van schoonfamilie. Het huwelijk is duizenden jaren lang geen individuele alliantie maar een alliantie tussen twee families geweest. Een huwelijk tussen twee rivaliserende vorstendommen kon vrede stichten. Voor een boerenzoon was de dochter van iemand met een aangrenzend lapje grond een interessante partij. Nooit kwam het in iemands hoofd op om te zoeken naar een zielsverwant om een huwelijk mee te sluiten, mensen zochten een werkmaatje, omdat het overleven met vereende krachten makkelijker is dan alleen. De Chinezen kenden niet eens een woord voor gewone, onverdachte liefde. Hun woord ‘liefde’ heeft altijd de connotatie van het verbodene. Pas in de jaren 1920 verzonnen Chinese intellectuelen een nieuw woord om over liefde te kunnen praten zonder de onmiddellijke associatie met iets subversiefs dat het daglicht niet kan velen.

Maar welvaart is niet de enige factor. Vergeleken met andere culturen kent de westerse een lange traditie van een beetje oog hebben voor individualistische neigingen en voor vrouwenrechten. Zowel adellijke als gewone vrouwen konden erven in de Middeleeuwen (ook titels) en over eigendom beschikken. Gewone mensen trouwden weliswaar in een schoonfamilie, maar dreven in het algemeen wel hun eigen huishouden. De huwelijksleeftijd lag daardoor later. Vrouwen verdienden vaak zelf geld voor hun bruidsschat. Er waren meer niches voor alleenstaanden. Omstreeks 1500 leefde meer dan een derde deel van de bevolking niet in een huwelijk (vrouwen vaak in kloosters). Er waren meer niet-familiale instituten (buren, gildes) voor onderlinge samenwerking.

De kerk zorgde trouwens onbedoeld voor de eerste impuls voor het huwelijk uit liefde. In de 12de eeuw, toen kerkelijke inzegening nog geen voorwaarde was voor het huwelijk, bedacht bisschop Pierre Lombard van Parijs dat seks niet nodig is voor de definitie van een huwelijk (tot die tijd gold dat als kriterium), omdat Maria en Josef natuurlijk nooit in een ongeldig huwelijk hadden kunnen zitten (zie het dogma van de maagdelijke geboorte van Jezus). Dus, redeneerde hij, is ‘de intentie’ om een huwelijk te sluiten voldoende om het geldig te laten zijn. Deze ecclesiastische scherpslijperij, waar niemand een speld tussen kon krijgen, zette de poort open voor het clandestiene huwelijk, waarbij twee geliefden alleen maar de woorden ‘Ik neem jou als mijn vrouw (man)’ hoefden uit te spreken om een onverbrekelijke huwelijksband te smeden.

Vanzelfsprekend verafschuwden families en andere autoriteiten het clandestiene huwelijk, maar ondanks de inspanningen op het vierde Concilie van Lateranen (1215) om een geldig huwelijk aan harde voorwaarden te laten voldoen, bleef de Lombard doctrine van toepassing. De Kerk veroordeelde het clandestiene huwelijk uit alle macht, maar kon dankzij Jozef en Maria niet onder de legitimiteit ervan uit. Wie wilde kon het ouderlijk gezag en de hele Kerk aan z’n laars lappen, en z’n liefje in een hooiberg tot z’n vrouw verklaren en andersom.

Evenals de ingewikkelde anti-incestwetten van de Kerk bood deze doctrine het individu zowel mogelijkheden om een huwelijk te sluiten als om er later weer uit te ontsnappen door middel van nietigverklaring. Tal van processen zijn gevoerd om de rechtsgeldigheid van huwelijken aan te vechten, waarbij de partijen, gezien de onbewijsbaarheid van de aantijgingen, op dezelfde manier gebruik maakten van leugens en bedrog als tegenwoordig gebeurt met beschuldigingen van incest.

De christelijke kerk heeft 2000 jaar moeite gedaan om de seksuele moraal van individuen ten dienste te houden van de gemeenschap via het door families geaccordeerde huwelijk. Dat diezelfde kerk de kiem heeft gelegd voor de vrije partnerkeuze, oftewel de weg bereidde voor het complex van de romantische liefde (met alle subversiviteit vandien) is van een weergaloze ironie.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan